Overwegingen
1. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij is homoseksueel en heeft zijn land van herkomst verlaten vanwege de problemen die hij door zijn geaardheid heeft ondervonden. Daarnaast heeft eiser problemen met een vriend van zijn broer genaamd [naam] . [naam] is op zoek naar eiser, omdat eiser zou weten dat [naam] eisers broer heeft vermoord en bang is dat eiser hem zou verraden. Eiser vreest dat [naam] hem zal vermoorden. Ook vreest eiser voor [naam] omdat [naam] zou weten dat eiser homoseksueel is.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- homoseksuele geaardheid van eiser;
- problemen met [naam] .
4. Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid worden door verweerder – met gestelde inachtneming van zijn beoordelingskader in Werkinstructie 2019/17 (WI 2019/17) – niet geloofwaardig geacht. Verweerder acht de problemen (met [naam] ) die eiser stelt te hebben ondervonden evenmin geloofwaardig. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn verder getoetst door verweerder. Hierbij stelt verweerder zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt niet dat hij kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder. Om die reden komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Op hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
6. De rechtbank zal, zoals in het voorlopige oordeel reeds aan partijen kenbaar is gemaakt, het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
7. Eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte zijn asielrelaas waaronder zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerder bij zijn beoordeling in de bestreden besluitvorming ten onrechte de brieven van LGBT Asylum Support van april 2019 en september 2020 niet heeft betrokken. Ook stelt eiser dat verweerder eveneens ten onrechte de brieven van de toenmalige gemachtigde van eiser van 3 september 2019 en 29 maart 2019 met medische informatie over eiser en een medisch stuk van 4 april 2019 betreffende eiser niet bij zijn beoordeling in de bestreden besluitvorming heeft betrokken.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser voorafgaand aan zijn gehoren waarin hij zijn asielrelaas naar voren kon brengen medische informatie heeft overgelegd. Verder stelt de rechtbank vast dat eiser een afspraak bij het FMMU had op een dag (30 september 2020) die gelegen was
názijn nader gehoor (29 september 2020). Hierdoor is hij voorafgaand aan dat gehoor niet medisch onderzocht. Op zijn afspraak met het FMMU van 30 september 2020 is eiser vervolgens niet verschenen. Vervolgens is eiser op 9 februari 2021 aanvullend gehoord. Tijdens dat gehoor gaf eiser als reden dat hij niet op zijn afspraak met het FMMU was verschenen dat hij zijn nader gehoor die dag had. Toen hij er door de gehoorambtenaar op gewezen werd dat zijn nader gehoor de dag vóór zijn afspraak bij het FMMU was, gaf eiser aan dat het voor hem niet duidelijk was wanneer die afspraak precies was. Vervolgens heeft de gehoorambtenaar het aanvullend gehoor afgenomen.
9. In de bestreden besluitvorming heeft verweerder (op pagina 2 van het voornemen) hierover het volgende opgemerkt:
“
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de beoordeling door een arts of behandelaar. Betrokkene is zonder geldige reden niet komen opdagen bij zijn afspraak op 30 september 2020. Zowel bij aanvang van het nader gehoor alsmede bij aanvang van het aanvullend gehoor heeft betrokkene aangegeven dat hij zich geestelijk en lichamelijk in staat voelde om te worden gehoord. Na afloop van het nader en het aanvullend gehoor heeft betrokkene desgevraagd geen op- of aanmerkingen geuit over het gesprek. Gelet op het voorgaande zijn de gehoren op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.”
10. In de werkinstructie (WI) 2021/12 “Medische problematiek en horen en beslissen in de
Asielprocedure” staat onder andere het volgende:
(…)
“Vreemdelingen van wie de eerste asielaanvraag in spoor 4 wordt behandeld, krijgen conform artikel 3.109, vijfde lid, Vb gedurende de rust- en voorbereidingstermijn (RVT) een ‘medisch advies horen en beslissen’ aangeboden. (…) Het doel van het medisch advies is het in kaart brengen van medische beperkingen die van invloed kunnen zijn op het horen en beslissen door de IND. Deze werkinstructie biedt een toelichting op de beleidsregels en beoogt handvatten te bieden voor het omgaan met het medisch advies en medische problematiek in de praktijk van de asielprocedure. (…) Deze werkinstructie moet worden bezien in samenhang met de werkinstructie 2021/9 ‘bijzondere procedurele waarborgen’. In paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire is immers te lezen:
Het medisch advies maakt onderdeel uit van de beoordeling door de IND van de vraag of de
vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen nodig heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn (zie artikel 3.108b Vb). De IND bepaalt op welke wijze passende steun als bedoeld in artikel 3.108b Vb wordt geboden en op welke wijze rekening wordt gehouden met de conclusies uit het medisch advies.
In het medisch advies kunnen verder eerste aanknopingspunten zijn gelegen om binnen de
asielprocedure te besluiten om:
- forensisch medisch onderzoek op te starten (zie C1/4.4.4 Vc);
- ambtshalve medische aspecten te toetsten en indien nodig uitstel van vertrek op grond
van artikel 64 Vw te verlenen (zie A3/7.2.3 Vc).
Overigens is voor het medisch onderzoek de schriftelijke toestemming van de vreemdeling
vereist (art. 3.109, vijfde lid, Vb) en is deelname aan het medisch advies vrijwillig (zie
C1/2.2 Vc). Wanneer de vreemdeling zonder verschoonbare reden niet op zijn afspraak voor
het medisch advies is verschenen, kan de asielprocedure dus in principe worden voortgezet
zonder dat een medisch advies is uitgebracht.
3. Medisch advies en andere signalen
Doel van het medisch advies is:
- het vaststellen van eventuele functionele beperkingen bij vreemdelingen die voortkomen
uit medische problematiek en die zouden kunnen leiden tot het niet goed kunnen
verklaren over het asielrelaas;
- het adviseren aan de IND over deze beperkingen bij de gehoren en het beslissen op de
asielaanvraag.
Dat sprake is van lichamelijke en psychische factoren die ertoe kunnen leiden dat een
vreemdeling niet of onvoldoende in staat is om ‘coherent, consistent en compleet’ te
verklaren, kan dus allereerst blijken uit het medisch advies.
Ook uit door de vreemdeling overgelegde medische verklaringen of eigen waarneming van
de IND-medewerker of die van anderen (gemachtigde of VWN) kan blijken dat sprake is van medische (psychische of fysieke) problemen bij de vreemdeling. Voor de beantwoording van de vraag of een gehoor op zorgvuldige wijze kan plaatsvinden bij vreemdelingen met medische problemen, zijn medische verklaringen niet vereist.
In het geval dat een vreemdeling ná het uitbrengen van een medisch advies, maar vóór het
afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de medisch adviseur niet bekend
was ten tijde van het opstellen van dat advies, moet de IND onderzoeken wat deze
informatie betekent voor het horen. (…)
Uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord. Het gaat erom dat de vreemdeling in
staat wordt gesteld zo goed mogelijk zijn relaas te doen, waarbij de behandeling van de
aanvraag niet onnodig lang duurt. Bezien moet dus worden wat nodig is om toch zorgvuldig
een gehoor te kunnen houden ondanks het bestaan van medische beperkingen. Alleen
ernstige tot zeer ernstige medische beperkingen zullen leiden tot het advies om (voorlopig)
niet te horen.
Het is daarbij zaak zoveel als mogelijk maatwerk toe te passen. De mate waarin de in deze
werkinstructie geboden alternatieven kunnen of moeten worden toegepast, is afhankelijk van de individuele zaak. (…)
Het is verder belangrijk om in een zo vroeg mogelijk stadium de gemachtigde te betrekken
en te overleggen hoe de procedure kan worden vervolgd, welke voorzieningen moeten
worden getroffen om de vreemdeling te kunnen horen en indien nodig, welke alternatieven
voor horen kunnen worden ingezet.”
(…)
11. Het is helder dat een advies dat wordt opgevraagd om te weten of er beperkingen zijn die in acht moeten worden genomen bij het horen,
voorafgaandaan het horen moet worden uitgebracht en niet daarna. Het FMMU-advies is een medisch advies en het beoordelen óf sprake is van beperkingen en op welke wijze deze beperkingen moeten worden betrokken vereist dan ook medische expertise. Het volstaat niet om aan eiser te vragen of hij akkoord gaat met het horen zonder voorafgaand medisch onderzoek en na afloop van het gehoor te vragen of het goed is gegaan. Eiser heeft van aanvang af aangegeven (ook) stress te ervaren vanwege deze procedure en het tijdsverloop. Daargelaten dat het complex is voor eiser om zelf te beoordelen of er ten aanzien van hem beperkingen zijn waar verweerder rekening mee moet houden, is niet onaannemelijk dat hij het uitstellen van het gehoor zodanig onwenselijk vindt dat hij zich zonder medisch onderzoek zal laten horen ook indien hij liever wel eerst een medisch onderzoek zou wensen. Bovendien kan niet worden aangenomen dat een verzoeker om internationale bescherming overziet op welke wijze zijn verklaringen worden beoordeeld en in hoeverre “summiere” of “tegenstrijdige” verklaringen de geloofwaardigheidsbeoordeling regarderen. Door enkel aan eiser te vragen of hij zich in staat acht te worden gehoord en dat hij het kan aangeven als hij een pauze wil, wordt miskend dat eiser niet zal overzien wat de gevolgen zijn als hij zijn relaas niet aannemelijk weet te maken met zijn verklaringen terwijl verweerder wellicht bij niet alleen bij het horen maar ook bij het beslissen rekening had moeten houden met beperkingen maar dit niet is vastgesteld door het FMMU. Verweerder had derhalve zonder FMMU-advies niet mogen overgaan tot het horen van eiser, waarbij bovendien te gelden heeft dat eiser reeds informatie had overgelegd waaruit medische problematiek blijkt.
12. Uit het op 6 april 2021 opgemaakte verslag van het nader gehoor dat is gehouden op 29 september 2020 en het op 9 februari 2021 opgemaakte verslag aanvullend gehoor dat is gehouden op 30 november 2020, blijkt tevens dat eiser bij herhaling als reactie op vragen heeft verklaard dat hij het niet meer weet en dat hij “last heeft van zijn geheugen”, “de vraag niet begrijpt” en vraagt hoe lang het gehoor nog duurt. Eiser heeft bijvoorbeeld aan het einde van het nader gehoor het navolgende verklaard:
(…)
Overige procedurele mededelingen
Ik heb de heer [eiser] op de hoogte gesteld van het vervolg van de procedure.
Hebt u nog vragen?
Ik heb geen vragen. Ik zou heel graag hebben dat er rekening wordt gehouden met mijn gezondheidstoestand. Mijn hoofd is zo moe. Ik word gewoon zo moe.
Wat betreft uw gezondheidsproblemen, ik zal dat nog extra noteren.
(…)
13. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser onder meer het navolgende verklaard:
(…)
Hebt u nog iets toe te voegen aan hetgeen u tijdens uw eerdere gehoren hebt verteld?
Nee. Ik wil niks toevoegen omdat ik het me niet meer zo goed kan herinneren.
In het vorige gesprek heeft u verklaard dat u zich niet direct bij aankomst in Nederland hebt gemeld omdat u erg moe was. Om deze reden heeft u zich pas 12 dagen na aankomst gemeld voor asiel. Klopt dat?
Klopt, ja.
(…)
In het nader gehoor heeft u ook verklaard dat u …. U heeft tevens verklaard dat …Kan u dat
toelichten?
Nee, dat weet ik niet.
Opmerking rapporteur: De tolk herhaalt de vraag omdat meneer aangeeft dat hij het niet begrijpt.
(…)
Opmerking rapporteur: Ik leg meneer uit dat ik de vragen stel om te begrijpen wat hij heeft bedoeld met zijn verklaringen in het nader gehoor. Ik vraag hem om te proberen de redenen voor zijn verklaringen uit te leggen en ik geef aan dat hij deze verklaringen niet heeft gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen.
Ik heb het rapport wel met de advocaat doorgenomen. Misschien omdat ik vergeetachtig ben. Ik weet het niet.
Opmerking rapporteur: Pauze van 13:13 tot 13:46.
Ik zal vanaf nu wat vaker gaan pauzeren omdat het wat later op de dag wordt.
Als u behoefte heeft aan een pauze, geef het dan vooral aan.
Oké.
Heeft u een goede pauze gehad?
Ja en ook gegeten.
Bent u er klaar voor om weer verder te gaan met de vragen?
Ja, ik ben er klaar voor. Ik heb problemen met vergeten. Ik vergeet vaak veel dingen en ik heb het rapport van het nader gehoor niet opnieuw gelezen om te kijken wat ik allemaal heb gezegd.
Ik zal wel nog meerdere malen terugverwijzen naar het nader gehoor en ik moet u vragen daar zo goed mogelijk antwoord op te geven. Tijdens het nader gehoor verklaarde u dat ….
(…)
Opmerking rapporteur: Pauze van 14:45 tot 15:15
U was net aan het slapen en ik begreep van u dat u een beetje moe bent. Klopt dat?
Ja, ik heb niet goed geslapen.
Bent u nog scherp genoeg om verder te gaan met het gesprek?
Ik kan me wel concentreren.
U vroeg mij net of we bijna klaar zijn. We gaan nog over een uurtje door, misschien iets korter of iets langer maar we zullen in ieder geval niet meer pauzeren.
Oké, beter.
(…)
14. Elk van deze momenten in het gehoor had aanleiding moeten zijn om het gehoor alsnog te beëindigen en alsnog een FMMU-advies op te vragen alvorens eiser te bevragen over zijn asielmotieven. De hoormedewerker is niet medisch geschoold en kan dus ook niet bepalen op welke wijze het gehoor moet worden ingericht om voldoende zorgvuldig te zijn. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat uit het gehoorverslag niet blijkt dat er sprake is geweest van beperkingen en verweerder dus mag uitgaan van de verklaringen zoals die door eiser zijn afgelegd. De rechtbank volgt dit niet omdat de vraag of er sprake is (geweest) van beperkingen een medisch oordeel vergt. De omstandigheid dat eiser op elke vraag uiteindelijk “een antwoord” geeft, rechtvaardigt niet de conclusie dat er geen beperkingen zullen zijn geweest.
15. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verweerder niet heeft gehandeld conform WI 2021/12 door eiser niet voorafgaand aan zijn nader gehoor medisch te laten onderzoeken door het FMMU waardoor verweerder voorafgaand aan het nader gehoor niet beschikte over een medisch advies betreffende eiser. Hierdoor zijn eisers medische beperkingen die van invloed zouden kunnen zijn op het horen en beslissen door verweerder niet in kaart gebracht voorafgaand aan het (inhoudelijk) horen van eiser en is en was niet duidelijk of eiser bijzondere procedurele waarborgen nodig had en heeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn en ook niet of en zo ja, op welke wijze, bij het horen van eiser rekening dient te worden gehouden met zijn medische situatie. Tevens had de waarneming van fysieke letsels of psychische klachten de verplichting op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn mee kunnen brengen voor verweerder om nader invulling te geven aan zijn samenwerkingsverplichting door een Forensisch Medisch Onderzoek te entameren. Dat eiser vervolgens een dag na zijn nader gehoor niet op zijn afspraak met het FMMU is verschenen is dus niet relevant en kan dan ook niet aan hem worden verweten. Dit geldt ook met betrekking tot het aanvullend gehoor dat na eisers afspraak bij het FMMU - waarop hij niet is verschenen - heeft plaatsgevonden. Niet alleen is de rechtbank van oordeel dat eisers reden voor zijn niet verschijnen op die afspraak voorstelbaar is, maar ook vereist zorgvuldig handelen dat verweerder gelet op de reeds vroeg in de asielprocedure door eisers toenmalig gemachtigde ingebrachte medische informatie onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van eiser en dat hij het FMMU zou raadplegen of zich om die reden zou inspannen om eiser alsnog medisch te laten onderzoeken door het FMMU. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat de gehoren van eiser op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Verweerder had niet mogen horen zonder voorafgaand aan het horen een medisch advies op te vragen of sprake is van beperkingen waar rekening mee moet worden gehouden bij het horen en het beslissen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, kan verweerder niet voetstoots uitgaan van de afgelegde verklaringen en zal verweerder ofwel alsnog een “advies horen en beslissen” moeten opvragen en eiser vervolgens opnieuw moeten horen, ofwel niet aan eiser tegenwerpen dat hij summier en/of tegenstrijdig heeft verklaard.
16. De rechtbank overweegt dat het hiervoor vastgestelde gebrek dermate ernstig is dat het besluit reeds hierom vernietigd zal worden. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de beoordeling door verweerder van het relaas volledig te toetsen omdat verweerder in zijn nieuw te nemen besluit zal moeten beslissen om eiser ofwel opnieuw te horen, ofwel de geloofwaardigheidsbeoordeling van de afgelegde verklaringen met inachtneming van bovenstaande overwegingen opnieuw zal moeten verrichten. De rechtbank overweegt wel nu reeds het navolgende.
17. Ten aanzien van de overgelegde brieven van LGBT Asylum Support van april 2019 en september 2020 en de brieven van 29 maart 2019, 4 april 2019 en 3 september 2019 met medische informatie over eiser, wijst de rechtbank op werkinstructie (WI) 2019/17 waarin onder meer het navolgende is bepaald:
(…)
“Het komt soms voor dat de vreemdeling zich ter onderbouwing van zijn asielaanvraag beroept op (schriftelijke) verklaringen van derde partijen (getuigen, partners, belangenorganisaties). De IND weegt ingebrachte informatie van derden altijd mee, maar het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele casus. In opvolgende aanvragen komt daarbij dat eerst wordt beoordeeld of sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden (zie hoofdstuk 4). In de beschikking moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met ingebrachte verklaringen van derden (of waarom daar geen rekening mee is gehouden). Op deze wijze wordt inzichtelijk welk gewicht er aan verklaringen van derden is toegekend. De enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om het lhbti-zijn aannemelijk te maken middels zijn verklaringen, is dus onvoldoende motivering. Daarmee zijn de verklaringen van derden namelijk niet zichtbaar meegewogen.
(…)
In twijfelgevallen, bijvoorbeeld als sprake is van een partner, zou de IND er (in bijzondere gevallen) bij wijze van uitzondering voor kunnen kiezen om de derde te horen. Een dergelijk gehoor zou plaatsvinden op basis van vrijwilligheid. Er bestaat voor derden immers geen verplichting om mee te werken aan een IND-gehoor.”
(…)
18. Het standpunt van verweerder in de bestreden besluitvorming dat het aan eiser is om ten overstaan van de gehoormedewerker zijn relaas aannemelijk te maken kan door de rechtbank in beginsel worden gevolgd. In de werkinstructie is echter ook benoemd hoe verklaringen van derden dienen te worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank stelt vast dat verweerder in strijd met zijn werkinstructie en meer in het bijzonder de passage zoals hiervoor is aangehaald, aan deze verklaringen geen enkele ondersteunende waarde heeft toegekend onder verwijzing naar hierboven genoemde uitgangspunt dat eiser zelf zijn relaas aannemelijk moet maken. Door een dergelijke strikte beoordeling zoals verweerder die in de onderhavige procedure heeft verricht, wordt de bovengenoemde passage in de werkinstructie zinledig. Immers, indien de verklaringen reeds geloofwaardig zijn, zijn verklaringen van derden niet meer nodig om het relaas te onderbouwen en indien de verklaringen niet geloofwaardig zijn zouden de verklaringen van derden “dit niet anders maken”. Een dergelijke beoordeling miskent de ondersteunende bewijswaarde die nu net in de werkinstructie is beschreven. Juist in een situatie als de onderhavige, waar aan eiser ook wordt tegengeworpen dat hij onvoldoende gedetailleerd en uitermate oppervlakkig heeft verklaard en eiser bovendien niet steeds in zijn eigen belang lijkt te verklaren, dient verweerder welwillend te onderzoeken en te beoordelen of andere verklaringen de verklaringen van eiser kunnen ondersteunen. Dat geldt vooral maar niet alleen voor de brieven van dhr. Kortekaas die hij in zijn hoedanigheid als voorzitter van LGBT Asylum Support ten behoeve van eiser heeft geschreven, maar ook voor de brief van het Diakonessen-ziekenhuis aan eisers huisarts waarin wordt aangegeven dat eisers mannelijke partner is meegekomen en dat eiser daar op dat moment ook woont. Ook aan deze verklaring kent verweerder geen enkele waarde toe, verweerder benoemt de verklaring immers in het geheel niet. Verklaringen van derden dienen, zeker in het geval deze feitelijke informatie toevoegen aan het dossier -kenbaar- betrokken te worden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Uit de brieven van dhr. Kortekaas kan niet alleen worden afgeleid dat eiser contact heeft met LGBT Asylum Support, maar ook dat de eerste brief dateert van maart 2019 en deze contacten dus reeds drie jaar bestaan. Verweerder kent hier geen waarde aan toe, maar benoemt wel dat eiser niet veel contact heeft met de Nederlandse homogemeenschap en weinig van deze gemeenschap weet, wat in het besluit als een reden is benoemd om te twijfelen aan de gestelde geaardheid. Eiser heeft terecht aangevoerd dat de omstandigheid dat hij niet de behoefte heeft om zich frequent in de LHBTI-gemeenschap te begeven, niet ten nadele van hem bij de geloofwaardigheidsbeoordeling mag worden betrokken. De rechtbank overweegt dat niet alleen de aard van het contact, maar ook de duur van het contact door verweerder dient betrokken te worden bij de beoordeling van de gestelde homoseksuele geaardheid. Dit geldt ook voor de medische informatie waaruit blijkt dat eiser zich bij zijn medische afspraken liet vergezellen van degene waarvan hij in deze procedure zegt dat het zijn partner is en die zich bij deze medische contacten steeds voorstelt als de partner van eiser. Eiser wijst dit in verband terecht op de contacten die er zijn geweest op van 12 april 2019, 22 mei 2019, 18 juni 2019, 19 juni 2019 en 18 augustus 2019. Uit deze medische informatie blijkt dus geen “alternatieve beoordeling van de geaardheid van eiser”, maar de feitelijke informatie dat eiser zich in het openbaar presenteert als een homoseksuele man en zich bij medische afspraken laat vergezellen door een man die zich bij die gelegenheden presenteert als de partner van eiser. Verweerder dient deze feiten te betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en daarbij expliciet te motiveren waarom het patiëntendossier, dat niet is opgemaakt ter onderbouwing van de seksuele geaardheid en in die zin dus objectief is, niet als steunbewijs wordt gekwalificeerd.
19. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voornoemde documenten onvoldoende kenbaar bij zijn beoordeling van eisers asielrelaas heeft betrokken. Indien de rechtbank de geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder heeft verricht inhoudelijk zou beoordelen, zou deze vaststelling op zichzelf leiden tot vernietiging van het besluit.
20. Verder overweegt de rechtbank dat nu eiser in zijn relaas volgens verweerder onvoldoende gedetailleerd en uitermate oppervlakkig heeft verklaard, juist het horen van de gestelde partner de verklaringen van eiser kan ondersteunen. De rechtbank overweegt dat verweerder invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht en juist, gelet op de specifieke omstandigheden, in deze procedure had moeten onderzoeken of het horen van de gestelde partner van eiser – hetgeen in de werkinstructie als mogelijkheid wordt benoemd - steunbewijs kan opleveren voor de verklaringen van eiser. Verweerder dient actief en grondig de beschermingsbehoefte van eiser te onderzoeken en in het kader van zijn samenwerkingsplicht te onderzoeken of er steunbewijs kan blijken uit de door eiser aangedragen feiten en omstandigheden. Verweerder heeft de partner van eiser niet gehoord omdat hij aanneemt dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen over wanneer en waar eiser deze partner heeft leren kennen. In het gehoor is eiser bij herhaling gevraagd naar het zogenoemde “V-nr.” van de partner van eiser. Het komt de rechtbank voor dit is ingegeven doordat eiser heeft verklaard dat deze partner een mensensmokkelaar is een ook eiser naar Nederland heeft gesmokkeld en niet om deze partner te horen om te bezien of daadwerkelijk sprake is van een relatie en daarmee steunbewijs voor de verklaringen van eiser over zijn geaardheid. Indien de rechtbank de geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder heeft verricht inhoudelijk zou beoordelen, zou ook dit motiveringsgebrek op zichzelf leiden tot vernietiging van het besluit.
21. De rechtbank concludeert dat voornoemde beroepsgronden van eiser die betrekking hebben op de beoordeling door verweerder van het asielrelaas van eiser slagen. Verweerder zal het relaas met inachtneming van deze uitspraak opnieuw dienen te beoordelen. De rechtbank overweegt ook reeds nu dat de beroepsgrond met betrekking tot de correcties en aanvullingen slaagt. Eiser wijst terecht op de omstandigheid dat de verklaringen die eiser heeft afgelegd over de leeftijd waarop hij zijn geaardheid heeft ontdekt zijn gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. De tegenwerping van verweerder
“dat niet valt in te zien dat betrokkene over dit belangrijke aspect niet eenduidig kan verklaren en geen reden geeft of verklaring geeft voor de wisselende verklaringen”miskent, zoals eiser terecht heeft aangevoerd, de functie van de correcties en aanvullingen. Dit geldt ook voor de andere correcties en aanvullingen waaraan verweerder niet kenbaar gewicht heeft toegekend. Eiser wordt bovendien gevolgd in zijn argumenten die zien op de vragen van verweerder over de inhoud van bepaalde begrippen en het gewicht dat in het besluit aan de beoordeling van de verklaringen van eiser op dit punt worden toegekend. Zo heeft eiser terecht aangevoerd dat het onbegrijpelijk is dat de hoormedewerker zich niet heeft beperkt tot het stellen van vragen over de seksuele geaardheid van eiser, maar ook heeft gevraagd wat zijn “genderidentiteit” is. De hoormedewerker heeft, omdat eiser heeft verklaard dit begrip niet te kennen, een definitie van “genderidentiteit” gegeven en de vraag herhaald. Uit de verklaringen die eiser vervolgens heeft afgelegd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank en zoals ook besproken tijdens de zitting, duidelijk dat eiser het begrip niet kent, de strekking van de vraag niet begrijpt, maar zich kennelijk genoodzaakt voelt om antwoorden te geven omdat de vragen steeds maar werden herhaald. Het gaat in deze omstandigheden niet aan, daargelaten dat niet valt in te zien hoe verklaringen over de genderidentiteit de beoordeling over de geaardheid regarderen, om de afgelegde verklaringen ten grondslag te leggen aan het niet geloofwaardig achten van de gestelde seksuele gerichtheid van eiser. Eiser wordt eveneens reeds nu gevolgd in zijn argumenten dat de tegenwerping van verweerder dat eiser “afstandelijke woorden” gebruikt in zijn verklaringen over “homoseksualiteit” niet slaagt. Eiser voert aan dat sprake is van een jarenlange reflex en spraakgebruik om niet met homoseksuelen te worden geassocieerd omdat dit in zijn land van herkomst gevaarlijk is. In het besluit is overwogen dat aan eiser tweemaal is gevraagd waarom hij afstandelijke woorden zoals “hun” en “zij” gebruikt als hij het over homoseksuelen heeft en daar geen uitleg voor weet te geven. In de beroepsgronden wordt onder meer aangevoerd dat:
(…)
“wordt miskend dat betrokkene zich op dat moment bij die vraag nog niet voldoende bewust was van de jarenlange reflex om daarover te spreken en dat ook nog niet kon benoemen, echter na een langdurig gesprek met gemachtigde heeft hij aangegeven bij nadere bevraging dat hij altijd daarover zo spreekt en dat dit voortkomt uit een verinnerlijking van het gevoelde gevaar en de angst om in de problemen te komen vanwege de associatie met homoseksualiteit dan wel het er voor uitkomen daarvan.
Ten aanzien van de stelling dat mocht dit de reden zijn dat hij gedistantieerd over homoseksualiteit spreekt en dit niet wegneemt dat hij voor het overige niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is, geldt dat dit niet nader wordt gemotiveerd dan enkel met de eerdere stellingen die reeds hierboven zijn bestreden.”
(…)
22. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond slaagt omdat dit een adequate uitleg en verklaring is en de tegenwerping en reactie op deze grond geen stand houden. Ten aanzien van de overwegingen in het besluit dat het niet geloofwaardig is dat eiser en zijn toenmalige partner zich in het openbaar hebben begeven in onder meer uitgaansgelegenheden is in de gronden van beroep terecht gewezen dat de vragen van de hoormedewerker betrekking hadden op de tijd die eiser en zijn partner feitelijk hebben doorgebracht en wat ze zoal samen deden. Eiser heeft verklaard dat ze samen ook buitenshuis afspraken, ofwel met zijn tweeën ofwel met een grotere vriendengroep. Verweerder heeft in zijn besluitvorming hieruit afgelegd dat eiser en zijn vriend zich in het openbaar als partners hebben gepresenteerd. Dis miskent echter, zoals terecht is opgemerkt in de beroepsgronden, dat eiser dit in het geheel niet heeft verklaard en zowel zijn familie en derden enkel de indruk hebben kunnen krijgen dat sprake was van een vriendschap tussen jongeren. De tegenwerping dat eiser en zijn partner in het openbaar met elkaar omgingen en dat afbreuk doet aan de gestelde homoseksuele geaardheid houdt dus geen stand. De rechtbank overweegt voorts dat het niet goed mogelijk is om de andere gronden te beoordelen die zien op de geloofwaardigheidsbeoordeling, omdat die reeds geen standhoudt vanwege de geconstateerde gebreken ten aanzien van het horen en dus het voorbereiden van het besluit.
23. Eiser heeft in beroep betoogd dat uit de vroeg in de procedure gestuurde brieven van 29 maart 2019 en 3 september 2019 en een overgelegd stuk van 4 april 2019 blijkt dat sprake is van medische problemen (epilepsie) en dat deze informatie door verweerder in de bestreden besluitvorming niet is betrokken bij de vraag of uitstel van vertrek aan eiser diende te worden verleend. Eiser stelt dat deze informatie minimaal had moeten leiden tot een BMA-onderzoek.
24. De rechtbank stelt vast dat eiser bovenstaande beroepsgrond terecht aanvoert. Eiser heeft ruim voor zijn nader gehoor en aanvullend gehoor brieven ingediend en een stuk heeft overgelegd met betrekking tot zijn medische situatie. Het gaat om de brieven van de toenmalige gemachtigde van eiser van 3 september 2019 en 29 maart 2019 met medische informatie over eiser en een brief van het Diakonessen(zieken)huis, vakgroep Neurologie, aan eisers huisarts van 4 april 2019.
25. De rechtbank stelt verder vast dat verweerder zich in de bestreden besluitvorming ten aanzien van uitstel van vertrek op het standpunt heeft gesteld dat “eiser hiervoor niet in aanmerking komt omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in hoofdstuk A3/7 van de Vreemdelingencirculaire” en dat verweerder daarbij geen enkele overweging heeft gewijd aan de door eiser overgelegde stukken met medische informatie. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de overgelegde stukken niet actueel zijn en daarom niet inhoudelijk zijn beoordeeld. De rechtbank overweegt dat verweerder hiermee miskent dat hij gehouden is in de onderhavige asielprocedure ambtshalve te onderzoeken en te beoordelen of aan eiser uitstel van vertrek op medische gronden moet worden verleend. Verweerder is niet onwetend van de medische problematiek van eiser omdat eiser medische stukken heeft overgelegd. Eiser heeft op 11 april 2019 asiel aangevraagd en verweerder heeft eerst op 3 juni 2021, dus ruim twee jaar later, beslist op deze aanvraag. Het is niet alleen onzorgvuldig, maar ook onbehoorlijk om vervolgens aan eiser te verwijten dat door het tijdsverloop in de procedure die, tot aan het besluit, enkel te wijten is aan het niet tijdig beslissen door verweerder, te bepalen dat de tijdig overgelegde informatie niet meer actueel is. Indien verweerder tijdig en binnen de door het Unierecht en de nationale wetgeving bepaalde beslistermijnen had beslist op de asielaanvraag, had verweerder wel een artikel 64 Vw-onderzoek verricht. Verweerder miskent dat hij wetenschap heeft van medische problematiek bij eiser, waarvan voor een ieder duidelijk is dat geen sprake is van problematiek van voorbijgaande aard, en dat hij op grond daarvan moet beoordelen of een BMA-advies moet worden opgevraagd. Indien verweerder het geraden acht om BMA te voorzien van actuelere medische informatie had hij deze eenvoudigweg kunnen en gelet op de concrete omstandigheden in deze procedure ook moeten opvragen bij eiser. Ook dit gebrek leidt op zichzelf tot de vernietiging van het bestreden besluit omdat het besluit onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is.
26. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of mogelijkheden om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. De rechtbank is thans, ondanks het tijdsverloop van drie jaar sinds de asielaanvraag, niet in staat het geschil finaal te beslechten of regie te voeren op de verdere voortgang van de procedure. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank kan hier geen termijn aan verbinden omdat thans niet duidelijk is of verweerder eiser nader zal horen en welke termijnen zijn gemoeid met een mogelijk FMMU-onderzoek en het door BMA te verrichten onderzoek. De rechtbank gaat er van wel van uit dat verweerder uiterste voortvarendheid zal betrachten en met voorrang op de asielaanvraag van eiser zal beslissen. Eiser is immers nog steeds in afwachting van een deugdelijke beoordeling van zijn
asielaanvraag van 11 april 2019en verweerder is reeds bij uitspraak van 29 juni 2020 veroordeeld tot het verbeuren van dwangsommen wegens het niet tijdig beslissen op deze aanvraag.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.