ECLI:NL:RBDHA:2022:2662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1190
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit inzake asielaanvraag met betrekking tot medische problematiek en samenwerkingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Ethiopische man van de Oromo bevolkingsgroep, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende rekening had gehouden met de medische problematiek van eiser en de verplichtingen die voortvloeien uit de Procedurerichtlijn. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, maar deze waren afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de Staatssecretaris in opvolgende procedures onverkort invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht, wat inhoudt dat hij moet onderzoeken of eiser procedurele waarborgen behoeft en of medisch steunbewijs relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris geen actueel FMMU-advies had opgevraagd, ondanks het aanzienlijke tijdsverloop en de medische beperkingen van eiser. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en heeft de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1190

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. van Reemst),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

ProcesverloopBij besluit van 4 november 2014 is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Bij besluit van 12 oktober 2016 is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft op 7 oktober 2018 een opvolgende asielaanvraag gedaan.
Bij besluit van 24 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser van 7 oktober 2018 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Eiser dient Nederland onmiddellijk te verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL22.1191.
Verweerder heeft op 1 maart 2022 laten weten dat in het bestreden besluit ten onrechte is bepaald dat eiser de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. Het is eiser volgens verweerder (wel) toegestaan de behandeling van dit verzoek in Nederland af te wachten. Verweerder heeft eiser geen vergoeding van proceskosten die hij heeft moeten maken in verband met het verzoeken om een voorlopige voorziening aangeboden. Eiser heeft het verzoek niet ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn pleegouders. Als tolk is verschenen N. Fictoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Eerdere asielaanvragen
1. De rechtbank stelt vast dat eiser al eerder aanvragen heeft ingediend tot het verlenen van
een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Op 26 augustus 2014 heeft eiser voor de eerste keer een asielaanvraag gedaan. Eiser heeft – samengevat weergegeven – het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat zijn vader betrokken was bij het Oromo Liberation Front (OLF) en hij en zijn vader in 2007 hierdoor zijn opgepakt en zijn gedetineerd. Eiser kwam na een week vrij, maar zijn vader werd vastgehouden en is in de gevangenis overleden. Eiser verklaart vervolgens vier jaar lang samen met anderen geld te hebben ingezameld voor het OLF en dat Ethiopische autoriteiten er op een gegeven moment achter kwamen dat zij dit deden. Eiser zou om die reden in de negatieve belangstelling staan van de autoriteiten in Ethiopië.
Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 4 november 2014. Verweerder acht ongeloofwaardig dat de autoriteiten van Ethiopië eiser in verband brengen me het OLF. Deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, heeft bij uitspraak van 2 december 2014 [1] het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het besluit van 4 november 2014 in rechte is komen vast te staan.
3. Op 10 oktober 2016 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag gedaan. Ter onderbouwing
van deze tweede of opvolgende asielaanvraag heeft eiser verschillende documenten overgelegd.
Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 12 oktober 2016, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd die aanleiding geven tot een ander oordeel dan verweerder in het reeds eerder genomen besluit. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 9 november 2016 [2] het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 januari 2017 ongegrond verklaard.
Onderhavige asielaanvraag
4. Op 7 november 2018 heeft eiser voor de derde keer een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die opvolgende aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Op 7 november 2018 vond een gehoor opvolgende aanvraag plaats en eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn asielaanvraag.
5. Eiser stelt dat hij [naam] is, dat hij de Ethiopische nationaliteit heeft, dat hij is
geboren op [geboortedag] 1992, dat hij afkomstig is uit [plaats] (Ethiopië) en dat hij behoort tot de Oromo bevolkingsgroep. Verder heeft eiser opnieuw verklaard dat hij aanhanger is van het OLF omdat hij vrijheid voor de Oromo wil en een stem wil zijn voor de Oromo. Hij wil publiekelijk bekend maken wat de situatie is van de Oromo. Hij verricht activiteiten voor en met het OLF door deel te nemen aan demonstraties en bijeenkomsten. Bij terugkeer vreest hij dat hij vermoord wordt door de Ethiopische autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten voor het OLF.
6. Eiser heeft bij de onderhavige asielaanvraag - onder meer - de volgende documenten overgelegd:
  • Verschillende originele afschriften van financiële bijdragen aan OLF en de Oromo-vereniging;
  • Verschillende internet- en YouTube links waarop eiser herkenbaar in beeld is;
  • Uitdraaien van de Facebook-pagina van eiser;
  • Documentatie van Felix Horne, Günter Schröder en Dr. Trevor Trueman;
  • Brief van de Ethiopische ambassade in Brussel, d.d. 28 juni 2016;
  • Rapportage van de behandelaars van eiser van de GGZ, d.d. 19 oktober 2017;
  • Algemene informatie over de situatie in Ethiopië, onder andere rapport van DFAT, d.d. september 2017, bericht van AI d.d. 24 september 2018, Africa News, d.d. 18 oktober 2018, Human Rights Watch, d.d. 20 oktober 2018 en New York Times, d.d. 20 oktober 2018;
  • Een rapportage van het iMMO (instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek), d.d. 2 december 2019.
De besluitvorming
7. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Politieke activiteiten in Nederland voor de partij OLF
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over beide relevante elementen geloofwaardig worden geacht.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voorbij kan worden gegaan aan de conclusies
uit het iMMO-rapport, omdat hieruit niet blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad (het onderdelenvereiste). Over de conclusie van het iMMO die ziet op de relatie tussen de littekens en de psychische klachten en de gestelde detentie in 2007, overweegt verweerder dat niet wordt betwist door verweerder dat eiser in 2007 gedurende één week door de Ethiopische autoriteiten is vastgehouden en mishandeld. Ook de kortdurende detenties in 2012 en 2013 zijn geloofwaardig geacht. Deze gebeurtenissen hebben voor eiser echter geen reden gevormd om zijn land van herkomst te verlaten en kunnen - daarom - niet tot de conclusie leiden dat eiser in de persoonlijke, negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten staat.
9. Verweerder stelt zich vervolgens op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft
gemaakt dat er bij hem sprake is van een fundamentele politieke overtuiging voor het OLF. Volgens verweerder is er geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging, omdat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard, ongerijmd heeft verklaard over zijn lidmaatschap, ontwijkend heeft verklaard over de interviews en omdat hij geen belangrijke rol vervult binnen het OLF. Daarom concludeert verweerder dat de geloofwaardig geachte politieke activiteiten in Nederland ook niet voortkomen uit een fundamentele politieke overtuiging. Hierom mag volgens verweerder van eiser terughoudendheid worden verlangd in het uitoefenen van zijn politieke activiteiten om problemen te voorkomen.
10. Omdat verweerder geloofwaardig acht dat eiser in Nederland politieke activiteiten heeft
verricht ten behoeve van het OLF behoort eiser als (vermeend) lid of aanhanger van het OLF tot een risicogroep. De omstandigheid dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat juist hij in de negatieve specifieke belangstelling heeft gestaan en/of staat van de Ethiopische autoriteiten en dat zijn veiligheid niet kan worden gegarandeerd, wordt eveneens als negatieve factor meegewogen in de beoordeling of eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor de Ethiopische autoriteiten. Uit de beoordeling van alle vier de factoren, blijkt dat deze alle voor eiser negatief moeten worden meegewogen. Daarom valt dan ook niet in te zien dat de oppositionele activiteiten in het buitenland, in het geval van terugkeer leiden tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] . Verweerder de wijst de asielaanvraag van eiser daarom af.
11. Eiser is het hier niet mee eens. Op wat hij daartegen aanvoert, zal de rechtbank – voor
zover van belang – hierna ingaan.
De beoordeling door de rechtbank
12. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.

FMMU (Forensisch Medische Maatschappij Utrecht)

13. Eiser is in deze procedure gehoord op 7 november 2018 en aanvullend gehoord op 19 november 2021. Eiser voert allereerst aan dat verweerder in strijd handelt met artikel 24, derde lid, van de Procedurerichtlijn [4] door niet opnieuw voorafgaand aan het aanvullend gehoor een medisch advies te laten uitbrengen. Gelet hierop is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen.
14. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond slaagt. Artikel 24 van de Procedurerichtlijn bevat waarborgen voor verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven en bevat daarmee verplichtingen voor de lidstaten om te beoordelen of er behoefte bestaat aan dergelijke bijzondere waarborgen. Artikel 24, derde lid, van de Procedurerichtlijn bepaalt dat in deze waarborgen moet worden voorzien “
zolang de asielprocedure loopt”. De rechtbank overweegt dat uit deze bepaling volgt dat verweerder zich steeds en gedurende de gehele procedure ervan moet vergewissen of behoefte bestaat aan bijzondere waarborgen en die waarborgen dan ook daadwerkelijk moet bieden. Ook indien de procedure, zoals in het onderhavige geval, meerdere jaren duurt en daarbij de termijnen die de Procedurerichtlijn stelt aanzienlijk worden overschreden, zal verweerder zich gedurende de gehele procedure rekenschap moeten geven van de vraag of hij bijzondere waarborgen moet verschaffen onder meer om eiser in staat te stellen adequaat te kunnen verklaren. In dit geval heeft te gelden dat eiser op 7 oktober 2018 asiel heeft gevraagd en dag later door de FMMU is gezien. Eiser is gehoord op 7 november 2018. Eiser is op 19 november 2021, ruim drie jaar later, aanvullend gehoord. Verweerder had gelet op dit aanzienlijke tijdsverloop en om invulling te geven aan artikel 24, derde lid, van de Procedurerichtlijn, nogmaals een “advies horen en beslissen” aan de FMMU moeten vragen. Een medische advies is immers niet “onbeperkt houdbaar” en dient geactualiseerd te zijn om te kunnen beslissen of de vreemdeling in staat is om (aanvullend) gehoord te worden en of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en ten aanzien van het beslissen. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ongeacht de inhoud en strekking van het eerste uitgebrachte advies.
15. Reeds omdat verweerder geen nieuw en actueel FMMU-advies heeft laten uitbrengen ten behoeve van het aanvullende gehoor is dit gehoor zodanig onzorgvuldig voorbereid dat het bestreden besluit hierop niet kon worden gebaseerd. De rechtbank constateert dat dit een zelfstandige reden voor vernietiging is.
16. De rechtbank stelt verder vast dat eiser op 8 oktober 2018 is gezien door een
verpleegkundige van de FMMU, die heeft geadviseerd dat eiser klachten van dien aard heeft die maken dat eiser eerst door een arts van de FMMU moet worden gezien voordat een oordeel kan worden gegeven. Vervolgens is eiser op 6 november 2018 gezien door een arts van de FMMU. Uit het advies van deze arts blijkt – onder meer – het volgende:
(…)
2.a. Gegeven de medische klachten die tijdens het onderzoek zijn gebleken, zijn de volgende
beperkingen relevant voor het Horen & Beslissen:
Gegeven de medische klachten rekening houden met het volgende : Betrokkene kan
emotioneel raken bij het spreken over gebeurtenissen uit het verleden. Pauze inlassen.
Voorts geeft betrokkene aan last te hebben van moeheidsklachten. Pauzes inlassen.
Betrokkene kan geen exacte data benoemen omtrent zijn asielrelaas. Voorts geeft
betrokkene aan niet alle gebeurtenissen te herinneren. Betrokkene is gebaat bij het
herhalen van de vraagstelling.
Als laatste geeft betrokkene aan last te hebben van hoofdpijnklachten. Indien de klachten
voordoen de gelegenheid bieden om medicatie in te nemen.
Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van schriftelijke medische documentatie.
(…)
Betrokkene verklaart littekens op de volgende locaties. Gelaat, linkerarm, benen en genitaal
streek.
(…)
Betrokkene geeft aan een behandeling te krijgen voor zijn psychische klachten.
Er zijn andere medische klachtenrechter deze vormen geen beperking voor het horen en
beslissen.
(…).
17. Eiser betwist niet dat tijdens het gehoor opvolgende aanvraag op 7 november 2018
voldoende rekening is gehouden met dit advies en dat de gehoren zorgvuldig zijn verlopen in die zin dat verweerder bij aanvang van het gehoor heeft aangegeven dat pauzes zullen worden ingelast, dat eiser het ook zelf kan aangeven als hij (eerder) behoefte heeft aan een pauze en dat ze op elk moment even kunnen stoppen of een vraag kunnen parkeren als eiser daar moeite mee heeft. Uit het verslag van het gehoor blijkt dat bepaalde vragen zijn herhaald.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het eerste gehoor zorgvuldig heeft ingericht. Verweerder heeft in het aanvullend gehoor rekening heeft gehouden met de beperkingen die blijken uit het drie jaar aan het gehoor voorafgaand en dus niet actuele FMMU-advies. De rechtbank kan echter niet vaststellen of ten tijde van het aanvullend gehoor sprake is geweest van meer of andere beperkingen, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat het aanvullend gehoor zorgvuldig is verlopen. Deze vaststelling door de rechtbank is een zelfstandige reden om het bestreden besluit te vernietigen omdat dit niet zorgvuldig is voorbereid en tot stand is gekomen.
18. Verweerder heeft benoemd dat er tijdens de beoordeling en dus bij het beslissen rekening is gehouden met de medische beperkingen van eiser. Verweerder heeft dit echter niet kenbaar gedaan. De rechtbank kan op grond van het besluit dan ook niet vaststellen
dat en op welke wijzedit is gedaan omdat dit door verweerder niet inzichtelijk is gemaakt. Verweerder had minstgenomen moeten motiveren, gelet op het FMMU-advies, waarom van eiser verwacht mag worden dat hij meer over zijn persoonlijke band met het OLF kan verklaren. Eiser wijst er bovendien terecht op dat - daargelaten de medische beperkingen - ook de omstandigheid dat hij afkomstig is van het platteland van Ethiopië en dat hij zijn basisschool niet heeft afgerond betrokken moet worden bij het bepalen van het referentiekader van het horen en beslissen. Ook met deze aspecten van het referentiekader heeft verweerder geen rekening gehouden, althans niet op een kenbare en dus toetsbare wijze.
19. De rechtbank overweegt dat FMMU-adviezen betrekking hebben op het horen én op het beslissen. Dit is ook logisch, want het met inachtneming van de geconstateerde beperkingen en dus zorgvuldig horen heft de beperkingen immers niet op. In de besluitvorming is echter niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze bij het beslissen rekening is gehouden met het FMMU-advies. Verweerder overweegt hierover dat tijdens het beslissen tevens rekening is gehouden met de medische toestand van eiser, zoals reeds is gemotiveerd in de voorgaande voornemens. Verweerder wijst dan op het aanvullende voornemen van 31 maart 2020 (p. 3 en 4) en het voornemen van 16 december 2021 (p. 3 en 4). In tegenstelling tot verweerder, leidt de rechtbank daaruit niet af dat rekening is gehouden met het FMMU-advies en de daarin genoemde beperkingen van eiser. Verweerder overweegt in deze voornemens immers enkel dat aan de iMMO-rapportage van 2 december 2019 voorbij wordt gegaan en dat deze niet tot een ander oordeel kan leiden voor wat betreft de beoordeling van de asielaanvraag van eiser. In het voornemen, noch het bestreden besluit is het FMMU-advies - kenbaar- betrokken bij de beoordeling.
20. De vaststelling door de rechtbank dat bij de beoordeling van de (geloofwaardigheid van de) verklaringen van eiser de in het FMMU-advies geconstateerde beperkingen niet kenbaar zijn betrokken is een zelfstandige reden om het bestreden besluit te vernietigen, omdat dit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

FMO (forensisch medisch onderzoek)

21. Verweerder heeft een verplichting op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn, gelezen in samenhang met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, om als hij dat geraden acht conform zijn beleid in paragraaf C1/4.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, een FMO op te starten. Het invulling moeten geven aan deze verplichting veronderstelt dat verweerder steeds alert is op de aanwezigheid van medische problematiek die kan duiden op mogelijke beperkingen om adequaat te kunnen verklaren en die kan duiden op medische steunbewijs voor het relaas en de vrees bij terugkeer van eiser.
22. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) heeft in de uitspraak van 10 juni 2021 in de zaak LH (ECLI:EU:C:2021:478) onder meer bepaald dat het maken van onderscheid tussen eerste en opvolgende aanvragen als het gaat om de samenwerkingsplicht niet verenigbaar is met het Unierecht. Uit het arrest van het Hof in de zaak XY tegen Oostenrijk van 9 september 2021 (ECLI:EU:C:2021:710) leidt de rechtbank af dat, gelet op de omzetting van artikel 40, vierde lid, van de Procedurerichtlijn in nationale regelgeving, het niet relevant is voor de onderhavige procedure dat eiser niet eerder uitdrukkelijk heeft verzocht rekening te houden met zijn medische beperkingen en niet eerder heeft aangegeven zijn asielrelaas met medisch steunbewijs te willen en te kunnen staven. Dat verweerder in de eerdere procedures – wellicht - in strijd met zijn Unierechtelijke verplichtingen geen FMO heeft opgestart en de rechter dit niet heeft vastgesteld, laat onverlet dat verweerder ook in deze derde procedure ten volle invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht en aan zijn verplichtingen die volgen uit artikel 18 van de Procedurerichtlijn.
23. Verweerder heeft geen FMO laten verrichten. In de onderhavige procedure blijkt -evident- van signalen waar verweerder alert op had moeten zijn en die verweerder had moeten betrekken bij zijn beslissing om al dan niet een FMO op te starten. De rechtbank verwijst in verband naar de volgende inhoud van het dossier.
24. De gemachtigde van eiser heeft in de toelichting bij de M35-O van 29 maart 2018 expliciet verzocht rekening te houden met de medische beperkingen van eiser. Daartoe is een brief van behandelaars van eiser van de GGZ Drenthe De Effenaar van 19 oktober 2017 overgelegd waarin de behandelaars de vragen die de gemachtigde heeft gesteld heeft beantwoord. Uit deze brief die is geschreven door een psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige blijkt dat sprake is van PTSS en een depressieve stoornis en dat eiser sinds 3 oktober 2017 onder meer hiervoor onder behandeling staat.
In deze brief is onder meer het navolgende vermeld:

2. Wat zijn op dit moment de belangrijkste door u geconstateerde psychiatrische klachten

Antwoord;
Betreft een 25 jarige Ethiopische man van de Oromo bevolkingsgroep met post traumatische klachten:
traumatische ervaringen (detenties, mishandeling en marteling). Vermijdingsgedrag (niet praten, sociaal contact), intrusies in de vorm van nachtmerries (vier a vijf keer per week) en herbelevingen en arousal; angst/alertheid, schrikachtigheid. prikkelbaarheid, in- en doorslaap problemen, spanningen en anderen niet kunnen vertrouwen. Daarnaast zijn er depressieve klachten: sombere stemming, anhedonie, slechte eetlust, dit alles zonder suïcidaliteit.
(…) Een en ander past hij een chronische PTSS en een depressief beeld, matig in ernst,
(…)

4. Kunt u -gemotiveerd- en in termen van waarschijnlijkheid- een relatie leggen tussen de klachten van cliënt en de oorzaak hiervan, zoals onder meer door cliënt in zijn asielrelaas is aangegeven.

Antwoord:
(…)
Er zijn littekens en verwondingen van de vele geweldincidenten/martelingen. Wij wijzen u derhalve bij deze op de mogelijkheden van een onafhankelijk IMMO onderzoek.
(…)
Acht u. gelet op de medische omstandigheden van dient, hem in staat om gehoord te worden door de IND en/of zijn er medische beperkingen waarmee de IND rekening moet houden bij het horen?
Antwoord:
Het is voor ons niet te beoordelen of patiënt al dan niet gehoord kan worden door de IND.
Wel kunnen wij aangeven dat de IND bij het gehoor rekening moet houden met zijn PTSS klachten. Met name de concentratie- en geheugenfuncties van patiënt zijn gestoord, waardoor hij in sommige gevallen vragen niet meekrijgt of niet goed begrijpt. Ook kan het lastig zijn voor hem om een consistent en chronologisch verhaal te doen, vanwege de gestoorde concentratie/geheugenfuncties. Daarnaast zal een gehoor waarschijnlijk zijn angstniveau verhogen en zullen dus waarschijnlijk ook de klachten op dat moment kunnen toenemen.
(…)
25. Het FMMU-advies van 8 oktober 2018:
(…)
NIET HOREN
l.a. Indien uit uw onderzoek blijkt dat (nog) niet kan worden gehoord; op grond van welke
beperkingen komt u tot dit oordeel?
Betrokkene heeft klachten van dien aard, dat betrokkene eerst door een arts van de FMMU
moet worden gezien alvorens er een oordeel gegeven kan worden.
(…)
l.c. Is het in dat geval wenselijk om voorafgaand aan het horen een nieuwe medisch advies
aan te vragen?
Ja
Betrokkene moet eerst door een arts worden beoordeeld ten aanzien van de door de
verpleegkundige geconstateerde klachten.
(…)
OVERIGE OPMERKINGEN
3a. Littekens
Betrokkene verklaart littekens te hebben. Locatie: beide benen en armen en aan de
genitaliën.
(…)
26. De brief van de gemachtigde van 5 november 2018 waarin naast met documenten onderbouwde opmerkingen met betrekking tot het asielrelaas, onder meer het navolgende is opgenomen:
(…)
Medische problematiek
Client heeft littekens, fysieke klachten en psychische klachten overgehouden aan de mishandelingen in Ethiopië. Verder Is bij cliënt sprake van psychische klachten, waardoor hij niet in staat is (geweest) om compleet, coherent en consistent te verklaren over zijn asielrelaas. Hij staat hiervoor onder behandeling bij De Evenaar in Beilen. Hij heeft het IMMO verzocht om hier onderzoek naar te doen. Mocht de aanvraag niet direct worden ingewilligd, dan verzoek ik om de resultaten van dit onderzoek af te wachten. Dit onderzoek kan namelijk dienen als medisch steunbewijs van het feit dat client eerder slachtoffer is geworden van vervolging en/of ernstige schade.
(…)
27. Het FMMU-advies van 7 november 2018 zoals hiervoor is weergegeven en waarin onder meer het navolgende is vermeld:
(…)
Gegeven de medische klachten rekening houden met het volgende : Betrokkene kan emotioneel raken bij het spreken over gebeurtenissen uit het verleden. Pauze inlassen.
Voorts geeft betrokkene aan last te hebben van moeheidsklachten. Pauzes inlassen.
Betrokkene kan geen exacte data benoemen omtrent zijn asielrelaas. Voorts geeft
betrokkene aan niet alle gebeurtenissen te herinneren. Betrokkene is gebaat bij het
herhalen van de vraagstelling.
Als laatste geeft betrokkene aan last te hebben van hoofdpijnklachten. Indien de klachten
voordoen de gelegenheid bieden om medicatie in te nemen.
Bij de beoordeling is gebruik gemaakt van schriftelijke medische documentatie.
OVERIGE OPMERKINGEN
3a. Littekens
Betrokkene verklaart littekens op de volgende locaties. Gelaat, linker arm, benen en genitaal
streek.
(…)
28. Het rapport gehoor opvolgende aanvraag van eiser op 7 november 2018:
(...)
Voelt u zich lichamelijk en geestelijk in staat om dit gehoor nu te laten
plaatsvinden?
Ik kan wel het gesprek proberen te voeren, maar ik gebruik medicijnen ik ben vermoeid, dat wel.
En die medicijnen, wat voor medicijnen zijn dat, of waarvoor neemt u die in?
Naam van het medicijn weet ik niet.
Waarvoor neemt u het in?
Om een beetje tot rust te komen, verminderen van nachtmerries, om een beetje te kunnen slapen.
Maar desondanks bent u wel in staat om vandaag dit gehoor te doen?
Ja ik ga het proberen.
Nogmaals, als u behoefte heeft aan een pauze omdat u wat moe bent, geeft u het vooral aan, dan gaan wij pauzeren.
Oké.
Hoe staat het vandaag met uw hoofdpijnklachten?
Ik heb de medicijnen al genomen dus ja het gaat wel.
(…)
Zijn er nog andere redenen waarom u opnieuw asiel aanvraagt?
Ik heb ook heel veel meegemaakt in Ethiopië. Daarvan heb ik nog veel last, angst, herbeleving.
(…)
Eerder stelt u zich ook te hebben ingezet voor OLF. Wat is de reden dat u zich eerder niet op deze wijze heeft ingezet/heeft geprofileerd, en nu wel?
In Ethiopië mag het niet. (…) Ik ben zelf vaak opgepakt geweest met verdenking. Op deze manier ben ik veel familieleden verloren. Ik heb veel littekens overgehouden van mishandeling. Ik heb ook geestelijke problemen over gehouden.
(…)
29. De correcties en aanvullingen van 8 november 2018 op het rapport gehoor opvolgende aanvraag:
(…)
Uit de medische stukken blijkt dat bij cliënt sprake is van PTSS en een depressieve stoornis. Hiervoor staat hij ook onder behandeling bij GGZ. Deze klachten zijn veroorzaakt door de gebeurtenissen in Ethiopië. Hij heeft reeds het iMMO verzocht om een medisch onderzoek te verrichten. Hiermee kan hij aantonen dat de littekens, lichamelijke en psychische klachten te herleiden zijn tot de gebeurtenissen die hij in Ethiopia heeft meegemaakt.
(…)
Cliënt wenst nog met een medische rapportage van het IMMO zijn eerdere vervolging en slachtofferschap te onderbouwen. Cliënt verzoekt de Staatssecretaris dan ook om de besluitvorming aan te houden in afwachting van deze rapportage.
(…)
30. De zienswijze van 21 mei 2019:
(…)
IMMO-rapportage
Volgens de Staatssecretaris heeft cliënt op geen enkele wijze aangetoond dat er daadwerkelijk een IMMO-onderzoek is opgestart om aan te tonen dat zijn littekens, fysieke en psychische klachten voortkomen uit de gebeurtenissen in Ethiopië en dat hij vanwege zijn psychische problematiek eerder niet in staat is geweest om compleet, coherent en consistent te verklaren. Voor de volledigheid
overlegt cliënt hierbij de toezegging van het iMMO-onderzoek van 3 januari 2019, waarin wordt vermeld dat vanwege de ernst van de medische problematiek, het IMMO heeft besloten medisch onderzoek te verrichten. (…)
Aangezien cliënt met deze rapportage de eerder gestelde mishandelingen tijdens detentie kan onderbouwen en kan aantonen dat hij vanwege psychische problematiek eerder niet in staat is geweest om compleet, coherent en consistent te verklaren, meen ik dat het van belang Is om de uitkomst hiervan af te wachten. Ik verzoek u dan ook om de besluitvorming aan te houden totdat de resultaten gereed zijn.
Tevens verzoek Ik u om op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn (2013/32/EU) de kosten van het medische onderzoek door het IMMO van 4446,75 euro te vergoeden. (…). De eerste asielaanvraag van cliënt is namelijk afgewezen omdat zijn asielrelaas niet werd geloofd. Cliënt heeft echter tijdens het nader gehoor al aangegeven dat hij ernstig is mishandeld door de Ethiopische autoriteiten en dat hij hier klachten aan heeft overgehouden. Uit het rapport van Medifirst van 24
oktober 2014 blijkt ook dat er sprake is van medische beperkingen. De IND heeft geen nader onderzoek verricht naar de medische omstandigheden, maar de asielaanvraag simpelweg afgewezen omdat zijn verklaringen niet geloofwaardig zijn.
Betrokkene was dan ook genoodzaakt om voor de opvolgende asielaanvraag het IMMO te verzoeken medisch onderzoek te verrichten. Alleen op deze manier kan hij alsnog aantonen dat zijn lichamelijke en psychische klachten te herleiden zijn tot de gebeurtenissen die hij in Ethiopië heeft meegemaakt en dat hij eerder niet in staat was om compleet, coherent en consistent te verklaren.
(…)
31. De brief van de gemachtigde van 6 juni 2019:
(…)
In aanvulling op mijn zienswijze van 21 mei 2019, bericht ik hierbij dat het IMMO mij inmiddels heeft laten weten dat cliënt in juli uitgenodigd zal worden voor het medische onderzoek.
Ik verzoek u dan ook nogmaals om de besluitvorming aan te houden In afwachting
van de resultaten van het medische onderzoek,
(…)
32. De rechtbank overweegt dat uit al deze bovengenoemde stukken blijkt dat eiser psychische klachten en littekens heeft. Eiser stelt dat de klachten en littekens een gevolg zijn van gebeurtenissen in zijn land van herkomst en verband houden met de kern van zijn asielrelaas.
33. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:6543) dat verweerder het steeds relevant moet achten om te onderzoeken of door medisch onderzoek steun kan worden gevonden voor het relaas van eiser als eiser medische klachten of littekens heeft en eiser verklaart dat de klachten en/of littekens een gevolg zijn van de gebeurtenissen op grond waarvan hij bescherming vraagt en dit bovendien verband houdt met de kern van het relaas. Deze invulling van de samenwerkingsplicht vereist een actieve en welwillende houding van verweerder bij het bezien of medisch onderzoek relevant en dus verplicht is.
34. De rechtbank overweegt dat, gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens, aan verweerder geen beoordelingsvrijheid toekomt om een FMO niet relevant te achten enkel met als reden dat de vreemdeling zijn relaas niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder, indien hij het relaas niet aanstonds aannemelijk acht en/of tot inwilliging van de aanvraag overgaat, alleen vrij om medisch onderzoek niet relevant te achten als er geen sprake is van medische klachten en/of littekens of als er geen verband is gesteld tussen het relaas en adequaat kunnen verklaren of tussen het relaas en de klachten en/of littekens.
35. De rechtbank concludeert dat verweerder op grond van de hiervoor genoemde signalens medisch onderzoek relevant had moeten achten en een FMO had moeten laten verrichten om te kunnen beoordelen of eiser in staat kon worden geacht om zijn relaas adequaat naar voren te brengen en om te onderzoeken of medisch onderzoek steunbewijs zou kunnen opleveren voor het asielrelaas voor zover eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk weet te maken dat uit de drie periodes van ondergane detenties een beschermingsbehoefte blijkt.

iMMO

36. Eiser heeft ter onderbouwing van de onderhavige asielaanvraag een rapport overgelegd van het iMMO van 2 december 2019. In dit rapport komt het iMMO - kort samengevat - tot de conclusie dat eiser lichamelijke en psychische klachten heeft die wat betreft aard en inhoud relatie kunnen hebben met de door eiser gestelde mishandelingen door de politie toen hij, samen met zijn vader werd opgepakt, geslagen en geschopt, werd vastgehouden, naar de gevangenis moest lopen en vervolgens in de cel werd gegooid. Eiser heeft elf littekens die beoordeeld worden als niet consistent, consistent, zeer consistent en typerend. De beschreven fysieke klachten en de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek zijn consistent tot zeer consistent met de gestelde verklaringen van eiser in het relaas, waarin hij verklaart dat hij mishandeld is op weg naar en in de gevangenis.
Eiser heeft psychische problemen. De nachtmerries, de herbelevingen, de angst en de achterdocht worden als zeer consistent voor het gestelde relaas van eiser beoordeeld. Verder concludeert het iMMO dat de in het FMMU-onderzoek genoemde klachten van concentratiestoornissen en mogelijke vergeetachtigheid voor data, alsmede de in het medische dossier genoemde klachten ten tijde van de asielgehoren in 2014 en 2019 (te weten: hoofdpijnklachten, veel piekeren, drukte in het hoofd, nachtmerries, een machteloos, wanhopig gevel en de gevoelens van zinloosheid van het leven) beperkingen geven die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.
37. Op 7 juli 2019 heeft het iMMO op verzoek van eiser onderzoek verricht en op 2 december 2019 is de rapportage ondertekend. Op 31 maart 2020 heeft verweerder naar aanleiding van de zienswijze en de overgelegde iMMO-rapportage een aanvullend voornemen uitgebracht. Verweerder heeft hierover in het (tweede) voornemen overwogen dat:
(…)
Deze rapportage kan niet tot een ander oordeel leiden ten aanzien van de beoordeling van de asiel aanvraag van betrokkene.
(…)
Uit het iMMO-rapport blijkt niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad.
(…)
Aan het iMMO-rapport kan voorbijgegaan worden, nu het niet aan de vereisten voldoet. Indicatief voor het onverminderd vast mogen houden aan het onderdelen-vereiste zijn twee uitspraken van de Afdeling: ECLI:NL:RVS:2019:662 en ECLI:NL:RVS:2018:4295.
(…)
38. In het besluit heeft verweerder hierover het navolgende overwogen:
(…)
Gemachtigde brengt in de zienswijze naar voren dat de IND betrokkene ten onrechte tegenwerpt dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Verwezen wordt door gemachtigde naar paragraaf 7 van het iMMO-rapport alsook naar de leeswijzer bij het iMMO-rapport. De gemachtigde voert voorts aan dat niet aan het iMMO- rapport kan voorbijgegaan worden, zonder zelf een medische deskundige te raadplegen.
Hetgeen gemachtigde in de zienswijze heeft aangevoerd over het iMMO-rapport, leidt echter niet tot een ander oordeel dan is verwoord in het voornemen. Uit het iMMO-rapport blijkt niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad, hetgeen volgens vaste rechtspraak wel van een iMMO-rapport mag worden verwacht. Ook maakt de toevoeging in de zienswijze over de nieuwe leeswijzer dit niet anders, nu dit reeds is betrokken bij de besluitvorming. Immers, staat het vast dat niet aan de vereisten is voldaan en daarom mag worden voorbij gegaan aan dit onderdeel van het iMMO-rapport. De conclusie luidt dat het inschakelen van een medisch deskundige achterwege mag blijven. Volstaan wordt met een verwijzing naar het voornemen.
(…)
39. Eiser voert hierover in beroep aan dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het
onderdelenvereiste. Dit betekent dat van de conclusies van het iMMO uitgegaan dient te worden en als verweerder deze in twijfel trekt, hij een medische contra-expertise zal moeten laten verrichten.
40. Verweerder verwijst naar rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085) en stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren (het onderdelenvereiste) invloed heeft gehad.
41. Onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats
van 15 juli 2020 wijkt de rechtbank af van de uitspraken van de Afdeling met betrekking tot deze eis aan het medisch onderzoek en kan het -uitsluitend- op deze jurisprudentie gebaseerde standpunt van verweerder dus geen standhouden.
42. De Afdeling heeft in zijn jurisprudentie – inmiddels – aangenomen dat het medisch gezien mogelijk is om ten tijde van het onderzoek door het iMMO conclusies te kunnen trekken en uitspraken te kunnen doen over het vermogen om te verklaren tijdens de gehoren bij de IND die in het verleden hebben plaatsgevonden. Dat staat in de onderhavige zaak tussen partijen ook niet ter discussie.
50. De rechtbank is zich er van bewust dat de Afdeling bij het waarderen van medische bevindingen met betrekking tot het vermogen om adequaat te verklaren vereist dat uit het medisch onderzoek moet blijken op welke delen van het asielrelaas de diverse conclusies betrekking hebben. Verweerder verwijst naar deze jurisprudentie en stelt zich op het standpunt dat het iMMO in zijn rapport hier geen uitspraken over heeft gedaan en verweerder daarom de conclusie van het iMMO ten aanzien van het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren dus kan passeren.
44. De rechtbank overweegt dat, zoals ook blijkt uit de leeswijzer bij het iMMO-rapport, aan de in jurisprudentie van de Afdeling neergelegde eis dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad, vanuit medisch wetenschappelijk oogpunt niet kan worden voldaan. De “Leeswijzer” maakt deel uit van het deskundigenbericht. In deze leeswijzer wordt onder meer, onder verwijzing naar wetenschappelijke literatuur, uiteengezet wat de functie van het geheugen is, hoe het geheugen werkt en wat de invloed van psychische problematiek is op de werking van het geheugen.
45. De rechtbank heeft eveneens ambtshalve kennis van de publicatie van M. Kollen, L. Heeffer, A. Keunen en E. Kors (Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure, A&MR 2020-4) en overweegt dat hierin gedegen en met verwijzing naar diverse wetenschappelijke publicaties is uiteengezet dat het medisch gezien niet mogelijk is om uitspraken te doen over welke beperkingen op welk deel van de verklaringen betrekking hebben. Verweerder heeft zijn standpunt dat deze eis gesteld mag worden aan een medisch rapport uitsluitend onderbouwd met jurisprudentie van de Afdeling en niet met medische bevindingen. Anders dan de Afdeling, zal de rechtbank het in deze publicatie vervatte onderbouwde standpunt van –kort gezegd- het iMMO volgen. De rechtbank overweegt dat artsen, psychiaters en psychologen kunnen aangeven waar medisch gezien uitspraken over kunnen worden gedaan. De rechtbank is niet medisch onderlegd en baseert zich bij de beoordelingen van forensisch medische stukken daarom op de uitleg over de aard en strekking van de bevindingen door die medisch deskundigen. De rechtbank heeft weliswaar geen deskundige benoemd om deze uitleg te verschaffen over het in deze procedure ingebrachte rapport. Maar gelet op de omstandigheid dat de auteurs van de publicatie ook betrokken zijn bij het iMMO en in die hoedanigheid uitgebreide ervaring hebben bij het verrichten van forensisch medisch onderzoek zal de rechtbank de overwegingen uit de publicatie in ogenschouw nemen bij het beoordelen van de standpunten van partijen.
46. De rechtbank overweegt dat aan de in jurisprudentie van de Afdeling neergelegde eis dus vanuit medisch wetenschappelijk oogpunt eenvoudigweg niet kan worden voldaan. Door het desondanks stellen van die eis aan forensisch medische bevindingen zal de vreemdeling nimmer kunnen onderbouwen dat aan hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet coherent, compleet en consistent verklaart. Een dergelijke beroepsgrond kan de vreemdeling evenwel nagenoeg alleen met medische bevindingen onderbouwen en niet met eigen verklaringen of documenten. De beoordeling dat sprake is van medische klachten en dat sprake is van een zodanig causaal verband tussen het gestelde geweldsrelaas en die medische klachten dat er beperkingen zijn om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren kan immers uitsluitend door medisch deskundigen worden verricht. Nu het iMMO-onderzoek bovendien is verricht door onafhankelijke medische deskundigen die dus het gestelde geweldsrelaas kritisch en objectief analyseren, zal de rechtbank de juridische eis die de Afdeling stelt aan forensisch medisch onderzoek niet hanteren.
47. De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat meerdere zittingsplaatsen van deze rechtbank niet langer vasthouden aan het onderdelenvereiste en de Afdelingsjurisprudentie op dit punt niet volgen of overwegen dat de Afdeling in de uitspraken niet heeft betrokken of aan het onderdelenvereiste vanuit wetenschappelijk oogpunt kan worden voldaan door medisch deskundigen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de zittingsplaatsen Utrecht (22 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2447), Haarlem (9 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15271), Amsterdam (16 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2021:13679), Den Haag (27 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5423).
48. Verweerder had dus inhoudelijk in moeten gaan op de bevindingen van het iMMO ten aanzien van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verweerder had nader moeten motiveren dat hij ondanks de bevindingen van het iMMO aan eiser mag tegenwerpen dat hij bevreemdend, tegenstrijdig en weinig en onvoldoende overtuigend heeft verklaard. Verweerder kan daarbij de bevindingen van het iMMO-rapport alleen weerleggen met een contra-expertise omdat het iMMO-rapport een deskundigenbericht is en verweerder zelf geen medische kennis en kunde bezit. Indien verweerder er voor kiest om geen contra-expertise te laten verrichten dient hij integraal van de bevindingen van het iMMO-rapport uit te gaan.
49. Verder blijkt uit het door eiser overgelegde iMMO-rapport ook dat de elf littekens,
waarvoor eiser een goede toeschrijving kan geven, beoordeeld zijn als niet consistent, consistent, zeer consistent en typerend met het asielrelaas van eiser. Een van de elf littekens is als niet consistent beoordeeld. Daarover merkt het iMMO op dat het gezien de geheugenproblemen goed kan zijn dat eiser de verschillende geweldsmomenten door elkaar haalt. Voor de klachten, niet zijnde littekens, geldt voor wat betreft het gehoorprobleem dat dit consistent is met het gestelde relaas van eiser. De armklacht van eiser is als zeer consistent beoordeeld met zijn asielrelaas. Specifieke klachten zoals nachtmerries, waarbij eiser geschopt, geslagen, geboeid en meegenomen wordt door de politie, de angsten en de herbelevingen, passen volgens het iMMO qua aard en inhoud nadrukkelijk bij het gestelde ondergane geweld in zijn land, dat de reden voor zijn vlucht is geweest. De klachten worden beoordeeld als zeer consistent met het gestelde relaas van eiser. Met name de symptomen van de PTSS zijn meer gerelateerd aan de gestelde mishandelingen in het land van herkomst dan bij andere stressvolle ervaringen. Ook de angsten, het wantrouwen en de psychosomatische klachten van eiser zijn ondersteunend voor de gebeurtenissen die eiser naar voren brengt in zijn relaas.
50. Het iMMO heeft de causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas
(vragen A en B) beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degerading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (het Istanbul Protocol). De gradatie ‘consistent’ is de één na zwakste gradatie en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze, maar dat er veel andere mogelijke oorzaken zijn. De één na sterkste gradatie is ‘typerend’ en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek meestal wordt waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn.
51. Verder volgt uit eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 dat als een
medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het aan verweerder is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel als hij die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
52. De rechtbank stelt vast dat verweerder het medisch steunbewijs zoals dit volgt uit het iMMO-rapport op geen enkele wijze heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en daarmee de (bewijs)waarde van forensisch medisch onderzoek volledig miskent.
Verweerder had de verklaringen van eiser
in onderlinge samenhang en gelijktijdigmet het medische steunbewijs voor deze verklaringen en gelet op het beeld dat uit betrouwbare algemene informatie over het land van herkomst volgt, moeten onderzoek en beoordelen. Dit uitgangspunt veronderstelt ook dat verweerder, indien een vreemdeling aangeeft dat hij medisch onderzoek laat verrichten, wacht met het uitbrengen van een eerste geloofwaardigheidsbeoordeling in zijn voornemen totdat hij kennis kan nemen van de onderzoeksbevindingen.
De rechtbank wijst hierbij op het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verweerder, als hij zelf medisch onderzoek op grond van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn niet relevant acht, gehouden is om tenminste in de besluitvormingsfase te wachten op het gereedkomen van het medisch onderzoek dat op initiatief van eiser wordt verricht. Een andere uitleg zou met zich brengen dat artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn zinledig zou zijn. Immers, waarom zou verweerder gehouden zijn om eiser in kennis te stellen op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek te kunnen regelen als verweerder vervolgens niet gehouden is om de bevindingen van dit onderzoek af te wachten en te betrekken bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. Het gaat dan ook niet aan om het verzoek van eiser om met de besluitvorming te wachten totdat het onderzoek van het iMMO gereed is (ongemotiveerd) af te wijzen.
53. In de onderhavige procedure heeft verweerder naar aanleiding van het iMMO-rapport van 2 december 2019 op 31 maart 2020 weliswaar een aanvullend voornemen uitgebracht, maar heeft verweerder in dit aanvullende voornemen en in het besluit het medisch steunbewijs - ten onrechte - terzijde geschoven.
54. Verweerder overweegt over de conclusies van het iMMO die zien op de relatie tussen de
littekens en psychische klachten en de gestelde detentie in 2007, dat niet wordt betwist dat eiser in 2007 gedurende één week door de Ethiopische autoriteiten is vastgehouden en is mishandeld. Ook de kortdurende detenties in 2012 en 2013 zijn geloofwaardig geacht. Omdat deze gebeurtenissen volgens verweerder voor eiser geen reden hebben gevormd zijn land van herkomst te verlaten, kunnen zij niet tot de conclusie leiden dat eiser in de persoonlijke, negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten staat.
55. De rechtbank overweegt,
ongeacht het medische steunbewijs, dat het standpunt van verweerder dat aan de drie geloofwaardig geachte periodes van ondergane detentie geen waarde toekomt bij het beoordelen van de vrees van eiser bij terugkeer niet wordt gevolgd. Ook indien concrete gebeurtenissen geen directe aanleiding voor vertrek zijn geweest en/of door de vreemdeling niet uitdrukkelijk als asielmotief worden benoemd, heeft te gelden dat verweerder het gehele relaas integraal en in samenhang met zijn kennis over het land van herkomst moet onderzoeken om te kunnen beoordelen of de vreemdeling internationale bescherming behoeft. Verweerder heeft een samenwerkingsplicht. Dit betekent niet alleen dat hij de door eiser aangedragen asielmotieven moet onderzoeken. Het brengt – tenminste - ook mee dat verweerder alle feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, het eerste en tweede lid, die eiser in het kader van zijn inspanningsplicht aandraagt moet onderzoeken en moet beoordelen. Indien eiser verklaart dat hij driemaal in zijn land van herkomst door de autoriteiten gedetineerd is geweest waarvan één keer tegelijk met zijn vader en de andere twee keer in verband met het niet deelnemen aan dorpsbijeenkomsten tegen het OLF en dit dus verband houdt met betrokkenheid van zijn vader bij het OLF en zijn vader deze detentie niet heeft overleefd, moet verweerder dus actief onderzoeken of hieruit volgt dat eiser bescherming behoeft. In de omstandigheid dat eiser niet aanstonds na vrijlating uit detentie is gevlucht mag verweerder weliswaar aanleiding zien om eiser te bevragen naar het tijdsverloop en of dit is gelegen in het eenvoudig niet eerder hebben kunnen vluchten of het hierin geen aanleiding hebben gezien om te vluchten. Verweerder kan echter niet op grond van het enkele tijdsverloop zonder meer aannemen dat de detenties ofwel niet geloofwaardig zijn, ofwel geen verband houden met de asielmotieven die zijn aangevoerd. Dit zou immers met zich brengen dat de situatie waarin asielzoekers zich veelal bevinden wordt miskend, omdat “later vertrek” vanwege gevaarzetting, financiële beperkingen of eenvoudigweg gebrek aan kennis en ervaring over hoe feitelijk te reizen in dat geval ten onrechte afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van het relaas. Ook indien eiser bepaalde gebeurtenissen niet uitdrukkelijk als asielmotief benoemt of niet onverwijld nadat deze gebeurtenissen zich hebben voorgedaan is gevlucht, zal verweerder toch, gelet op zijn eigen expertise, deze gebeurtenissen grondig moeten onderzoeken en beoordelen indien hij niet onwetend kan zijn dat uit deze gebeurtenissen de noodzaak tot bescherming kan volgen.
56. Verweerder heeft het iMMO-rapport ten onrechte buiten beschouwing gelaten omdat verweerder ten onrechte het onderdelenvereiste tegenwerpt en de waarde van medisch onderzoek als steunbewijs heeft miskend. De rechtbank merkt hierbij op dat de motivering van verweerder dat hij vast
maghouden aan het onderdelenvereiste en voorbij
kangaan aan de conclusies van het iMMO en geen deskundige
hoeftin te schakelen, geen blijk geeft van het daadwerkelijk invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht die immers een actieve en welwillende houding bij het grondig onderzoeken van de beschermingsbehoefte vereist. Het buiten beschouwing laten van de iMMO-rapportage leidt tot de conclusie dat het besluit van verweerder ook op dit punt onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd en ook een zelfstandige grond voor vernietiging van het bestreden besluit is.
57. De rechtbank stelt vast de gebreken in de voorbereiding en motivering van de besluitvorming ten aanzien van de FMMU, het FMO en het iMMO op zichzelf reeds aanleiding zijn om het besluit te vernietigen.
Omdat verweerder niet van de verklaringen van eiser mag uitgaan en overigens het geleverde medische steunbewijs eerst moet betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling, komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden die zien op het betrekken van een eerder ondergane schending van artikel 3 van het EVRM bij het beoordelen van het risico bij terugkeer en aan de beroepsgronden die verband houden met de politieke overtuiging van eiser. De rechtbank acht het in het belang van eiser dat verweerder eerst een nieuw besluit moet nemen in verband met de hiervoor vastgestelde gebreken.
Conclusie
58. De rechtbank concludeert dat verweerder ook in opvolgende procedures onverkort invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht. Dit betekent onder meer dat ook indien in eerdere procedures beperkingen bij het horen en beslissen en/of medisch steunbewijs niet zijn onderzocht en/of betrokken, verweerder bij een opvolgende procedure invulling moet geven aan zijn verplichtingen als ware het een eerste aanvraag die hij moet beoordelen.
59. Verweerder moet zich er van vergewissen of eiser procedurele waarborgen behoeft, welke verplichting gedurende de gehele procedure geldt en waarbij te gelden heeft dat verweerder moet zorgdragen dat hij beschikt over actuele gegevens en adviezen. Dat geldt vooral, maar niet uitsluitend, in de situatie dat sprake is van aanzienlijk tijdsverloop en/of bij aanvang van de procedure reeds geconstateerde beperkingen.
60. Verweerder moet zich er ook bij opvolgende procedures rekenschap van geven of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen en of medisch steunbewijs het relaas kan onderbouwen. Verweerder moet de beschermingsbehoefte dus ook in opvolgende procedures onverminderd grondig, actief en welwillend onderzoeken. Uit jurisprudentie van het Hof volgt dat de samenwerkingsplicht in opvolgende procedures onverkort geldt en dat de omstandigheid dat de vreemdeling niet eerder gewag heeft gemaakt van medische problematiek bij het kunnen verklaren en van medisch steunbewijs om zijn relaas te staven niet relevant is voor de omvang van de samenwerkingsplicht die verweerder heeft.
61. In de onderhavige procedure heeft te gelden dat verweerder, gelet op artikel 4, derde lid, van de Procedurerichtlijn, een actueel FMMU-advies ten behoeve van het aanvullend gehoor had moeten vragen. Verweerder heeft miskend dat een FMMU-advies niet alleen ziet op hoe de vreemdeling in verband met beperkingen zorgvuldig kan worden gehoord, maar óók betrekking heeft op het beslissen omdat zorgvuldig horen de beperkingen niet opheft.
62. Verweerder moet alert zijn op de aanwezigheid van medische problematiek om te kunnen beoordelen of hij op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn verplicht is een FMO te laten verrichten. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat hij daartoe niet gehouden is en de vreemdeling aangeeft daarom zelf forensisch medisch onderzoek te laten verrichten, is verweerder op grond van artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn gehouden op de bevindingen van dit onderzoek te wachten alvorens een voornemen uit te brengen, behoudens in die gevallen waarin hij aanstonds tot inwilliging van de aanvraag overgaat of evident is dat het mogelijke steunbewijs niet kan afdoen aan zijn geloofwaardigheidsbeoordeling.
63. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk en bij herhaling dat het zogenoemde “onderdelenvereiste” geen rol kan spelen bij het betrekken van medisch onderzoek omdat aan deze “juridische eis” vanuit medisch wetenschappelijk perspectief eenvoudigweg niet
kánworden voldaan.
64. Verweerder heeft voorts de waarde van het medisch steunbewijs, zoals dit uit het iMMO-rapport blijkt, niet onderkend en geheel ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Indien verweerder de inhoud en strekking van het medische deskundigenbericht wil betwisten, zal hij een deskundige moeten inschakelen om een contra-expertise te laten verrichten. Verweerder beschikt zelf niet over medische expertise en kan dus een medisch rapport zonder bijstand van een deskundige niet betwisten of weerleggen.
65. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor geen termijn stellen omdat verweerder, indien hij de bevindingen van het iMMO niet integraal zal overnemen, een medisch deskundige zal moeten inschakelen en de rechtbank geen zicht heeft op de termijnen die hiermee zijn gemoeid.
66. De rechtbank zal overgaan tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling, waarbij
de rechtbank verweerder tevens zal opdragen om de kosten van het iMMO-rapport te voldoen. Door zelf geen FMO op te starten, hoewel hij daartoe gehouden was en hoewel gemachtigde van eiser hier uitdrukkelijk om heeft verzocht, heeft verweerder immers eiser in de situatie gebracht dat hij zelf medisch onderzoek heeft moeten laten verrichten om te onderbouwen dat hij niet steeds adequaat heeft kunnen verklaren en om zijn asielaanvraag met medisch bewijs te ondersteunen. Omdat het laten opmaken van de iMMO-rapportage dus (tenminste) redelijk was, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
67. De rechtbank wijst er hierbij op dat de passages in IB 2020/139 (Instructie vergoeden bij rapportages m.b.t. medisch steunbewijs van iMMO of een andere deskundige
Onafhankelijke partij ex art. 18.2 Procedurerichtlijn (update IB
2017/84”)) waaruit volgt dat verweerder “
in opvolgende procedures de iMMO-kosten niet vergoedt ook indien het rapport aandeelhebbend is in de uiteindelijke inwilliging omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en had moeten inbrengen” niet verenigbaar is met de eerder genoemde uitspraken van het Hof in de zaak LH en de zaak XY tegen Oostenrijk.
68. Verweerder zal de kosten die eiser heeft gemaakt dan ook integraal moeten vergoeden, zodat eiser ook in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het op zijn verzoek door het iMMO verrichte medisch onderzoek en de opgestelde iMMO- rapportage tot een bedrag van € 4.446,75.
69. De proceskosten stelt de rechtbank voorts op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast.
De rechtbank beoordeelt in het kader van de proceskostenveroordeling, gelet op het intrekken van een eerder voornemen naar aanleiding van de zienswijze en het iMMO-rapport en gelet op de aanzienlijke omvang van de noodzakelijk verrichte werkzaamheden door de gemachtigde ten behoeve van twee principiële en complexe rechtsvragen, het gewicht van de onderhavige zaak conform bijlage C1 van Besluit proceskosten bestuursrecht als zwaar, zodat aan elk te benoemen punt een wegingsfactor van 1,5 toekomt.
De rechtbank bepaalt dat verweerder gehouden is de proceskosten in verband met de verleende rechtsbijstand te vergoeden tot een bedrag van € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1,5). De proceskosten bedragen in totaal
dan € 4.446,75 + € 2.277, = € 6.723,75.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 6.723,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A.L. Verbruggen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 maart 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummers AWB 14/25155 (voorlopige voorziening) en AWB 14/25154 (beroep).
2.Zaaknummer AWB 16/23315.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.