iMMO
36. Eiser heeft ter onderbouwing van de onderhavige asielaanvraag een rapport overgelegd van het iMMO van 2 december 2019. In dit rapport komt het iMMO - kort samengevat - tot de conclusie dat eiser lichamelijke en psychische klachten heeft die wat betreft aard en inhoud relatie kunnen hebben met de door eiser gestelde mishandelingen door de politie toen hij, samen met zijn vader werd opgepakt, geslagen en geschopt, werd vastgehouden, naar de gevangenis moest lopen en vervolgens in de cel werd gegooid. Eiser heeft elf littekens die beoordeeld worden als niet consistent, consistent, zeer consistent en typerend. De beschreven fysieke klachten en de bevindingen bij het lichamelijk onderzoek zijn consistent tot zeer consistent met de gestelde verklaringen van eiser in het relaas, waarin hij verklaart dat hij mishandeld is op weg naar en in de gevangenis.
Eiser heeft psychische problemen. De nachtmerries, de herbelevingen, de angst en de achterdocht worden als zeer consistent voor het gestelde relaas van eiser beoordeeld. Verder concludeert het iMMO dat de in het FMMU-onderzoek genoemde klachten van concentratiestoornissen en mogelijke vergeetachtigheid voor data, alsmede de in het medische dossier genoemde klachten ten tijde van de asielgehoren in 2014 en 2019 (te weten: hoofdpijnklachten, veel piekeren, drukte in het hoofd, nachtmerries, een machteloos, wanhopig gevel en de gevoelens van zinloosheid van het leven) beperkingen geven die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren.
37. Op 7 juli 2019 heeft het iMMO op verzoek van eiser onderzoek verricht en op 2 december 2019 is de rapportage ondertekend. Op 31 maart 2020 heeft verweerder naar aanleiding van de zienswijze en de overgelegde iMMO-rapportage een aanvullend voornemen uitgebracht. Verweerder heeft hierover in het (tweede) voornemen overwogen dat:
(…)
Deze rapportage kan niet tot een ander oordeel leiden ten aanzien van de beoordeling van de asiel aanvraag van betrokkene.
(…)
Uit het iMMO-rapport blijkt niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad.
(…)
Aan het iMMO-rapport kan voorbijgegaan worden, nu het niet aan de vereisten voldoet. Indicatief voor het onverminderd vast mogen houden aan het onderdelen-vereiste zijn twee uitspraken van de Afdeling: ECLI:NL:RVS:2019:662 en ECLI:NL:RVS:2018:4295. (…)
38. In het besluit heeft verweerder hierover het navolgende overwogen:
(…)
Gemachtigde brengt in de zienswijze naar voren dat de IND betrokkene ten onrechte tegenwerpt dat uit het iMMO-rapport niet blijkt op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad. Verwezen wordt door gemachtigde naar paragraaf 7 van het iMMO-rapport alsook naar de leeswijzer bij het iMMO-rapport. De gemachtigde voert voorts aan dat niet aan het iMMO- rapport kan voorbijgegaan worden, zonder zelf een medische deskundige te raadplegen.
Hetgeen gemachtigde in de zienswijze heeft aangevoerd over het iMMO-rapport, leidt echter niet tot een ander oordeel dan is verwoord in het voornemen. Uit het iMMO-rapport blijkt niet op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren invloed heeft gehad, hetgeen volgens vaste rechtspraak wel van een iMMO-rapport mag worden verwacht. Ook maakt de toevoeging in de zienswijze over de nieuwe leeswijzer dit niet anders, nu dit reeds is betrokken bij de besluitvorming. Immers, staat het vast dat niet aan de vereisten is voldaan en daarom mag worden voorbij gegaan aan dit onderdeel van het iMMO-rapport. De conclusie luidt dat het inschakelen van een medisch deskundige achterwege mag blijven. Volstaan wordt met een verwijzing naar het voornemen.
(…)
39. Eiser voert hierover in beroep aan dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het
onderdelenvereiste. Dit betekent dat van de conclusies van het iMMO uitgegaan dient te worden en als verweerder deze in twijfel trekt, hij een medische contra-expertise zal moeten laten verrichten.
40. Verweerder verwijst naar rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085) en stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan het vereiste dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren (het onderdelenvereiste) invloed heeft gehad. 41. Onder verwijzing naar eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats
van 15 juli 2020 wijkt de rechtbank af van de uitspraken van de Afdeling met betrekking tot deze eis aan het medisch onderzoek en kan het -uitsluitend- op deze jurisprudentie gebaseerde standpunt van verweerder dus geen standhouden.
42. De Afdeling heeft in zijn jurisprudentie – inmiddels – aangenomen dat het medisch gezien mogelijk is om ten tijde van het onderzoek door het iMMO conclusies te kunnen trekken en uitspraken te kunnen doen over het vermogen om te verklaren tijdens de gehoren bij de IND die in het verleden hebben plaatsgevonden. Dat staat in de onderhavige zaak tussen partijen ook niet ter discussie.
50. De rechtbank is zich er van bewust dat de Afdeling bij het waarderen van medische bevindingen met betrekking tot het vermogen om adequaat te verklaren vereist dat uit het medisch onderzoek moet blijken op welke delen van het asielrelaas de diverse conclusies betrekking hebben. Verweerder verwijst naar deze jurisprudentie en stelt zich op het standpunt dat het iMMO in zijn rapport hier geen uitspraken over heeft gedaan en verweerder daarom de conclusie van het iMMO ten aanzien van het vermogen van eiser om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren dus kan passeren.
44. De rechtbank overweegt dat, zoals ook blijkt uit de leeswijzer bij het iMMO-rapport, aan de in jurisprudentie van de Afdeling neergelegde eis dat uit het iMMO-rapport moet blijken op welke onderdelen van het asielrelaas de beperking van het vermogen om consistent en coherent te verklaren, invloed heeft gehad, vanuit medisch wetenschappelijk oogpunt niet kan worden voldaan. De “Leeswijzer” maakt deel uit van het deskundigenbericht. In deze leeswijzer wordt onder meer, onder verwijzing naar wetenschappelijke literatuur, uiteengezet wat de functie van het geheugen is, hoe het geheugen werkt en wat de invloed van psychische problematiek is op de werking van het geheugen.
45. De rechtbank heeft eveneens ambtshalve kennis van de publicatie van M. Kollen, L. Heeffer, A. Keunen en E. Kors (Beoordeling van forensisch medische rapportages in de asielprocedure, A&MR 2020-4) en overweegt dat hierin gedegen en met verwijzing naar diverse wetenschappelijke publicaties is uiteengezet dat het medisch gezien niet mogelijk is om uitspraken te doen over welke beperkingen op welk deel van de verklaringen betrekking hebben. Verweerder heeft zijn standpunt dat deze eis gesteld mag worden aan een medisch rapport uitsluitend onderbouwd met jurisprudentie van de Afdeling en niet met medische bevindingen. Anders dan de Afdeling, zal de rechtbank het in deze publicatie vervatte onderbouwde standpunt van –kort gezegd- het iMMO volgen. De rechtbank overweegt dat artsen, psychiaters en psychologen kunnen aangeven waar medisch gezien uitspraken over kunnen worden gedaan. De rechtbank is niet medisch onderlegd en baseert zich bij de beoordelingen van forensisch medische stukken daarom op de uitleg over de aard en strekking van de bevindingen door die medisch deskundigen. De rechtbank heeft weliswaar geen deskundige benoemd om deze uitleg te verschaffen over het in deze procedure ingebrachte rapport. Maar gelet op de omstandigheid dat de auteurs van de publicatie ook betrokken zijn bij het iMMO en in die hoedanigheid uitgebreide ervaring hebben bij het verrichten van forensisch medisch onderzoek zal de rechtbank de overwegingen uit de publicatie in ogenschouw nemen bij het beoordelen van de standpunten van partijen.
46. De rechtbank overweegt dat aan de in jurisprudentie van de Afdeling neergelegde eis dus vanuit medisch wetenschappelijk oogpunt eenvoudigweg niet kan worden voldaan. Door het desondanks stellen van die eis aan forensisch medische bevindingen zal de vreemdeling nimmer kunnen onderbouwen dat aan hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet coherent, compleet en consistent verklaart. Een dergelijke beroepsgrond kan de vreemdeling evenwel nagenoeg alleen met medische bevindingen onderbouwen en niet met eigen verklaringen of documenten. De beoordeling dat sprake is van medische klachten en dat sprake is van een zodanig causaal verband tussen het gestelde geweldsrelaas en die medische klachten dat er beperkingen zijn om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren kan immers uitsluitend door medisch deskundigen worden verricht. Nu het iMMO-onderzoek bovendien is verricht door onafhankelijke medische deskundigen die dus het gestelde geweldsrelaas kritisch en objectief analyseren, zal de rechtbank de juridische eis die de Afdeling stelt aan forensisch medisch onderzoek niet hanteren.
47. De rechtbank wijst in dit verband op de omstandigheid dat meerdere zittingsplaatsen van deze rechtbank niet langer vasthouden aan het onderdelenvereiste en de Afdelingsjurisprudentie op dit punt niet volgen of overwegen dat de Afdeling in de uitspraken niet heeft betrokken of aan het onderdelenvereiste vanuit wetenschappelijk oogpunt kan worden voldaan door medisch deskundigen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de zittingsplaatsen Utrecht (22 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2447), Haarlem (9 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:15271), Amsterdam (16 oktober 2020, ECLI:NL:RBDHA:2021:13679), Den Haag (27 mei 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:5423). 48. Verweerder had dus inhoudelijk in moeten gaan op de bevindingen van het iMMO ten aanzien van het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Verweerder had nader moeten motiveren dat hij ondanks de bevindingen van het iMMO aan eiser mag tegenwerpen dat hij bevreemdend, tegenstrijdig en weinig en onvoldoende overtuigend heeft verklaard. Verweerder kan daarbij de bevindingen van het iMMO-rapport alleen weerleggen met een contra-expertise omdat het iMMO-rapport een deskundigenbericht is en verweerder zelf geen medische kennis en kunde bezit. Indien verweerder er voor kiest om geen contra-expertise te laten verrichten dient hij integraal van de bevindingen van het iMMO-rapport uit te gaan.
49. Verder blijkt uit het door eiser overgelegde iMMO-rapport ook dat de elf littekens,
waarvoor eiser een goede toeschrijving kan geven, beoordeeld zijn als niet consistent, consistent, zeer consistent en typerend met het asielrelaas van eiser. Een van de elf littekens is als niet consistent beoordeeld. Daarover merkt het iMMO op dat het gezien de geheugenproblemen goed kan zijn dat eiser de verschillende geweldsmomenten door elkaar haalt. Voor de klachten, niet zijnde littekens, geldt voor wat betreft het gehoorprobleem dat dit consistent is met het gestelde relaas van eiser. De armklacht van eiser is als zeer consistent beoordeeld met zijn asielrelaas. Specifieke klachten zoals nachtmerries, waarbij eiser geschopt, geslagen, geboeid en meegenomen wordt door de politie, de angsten en de herbelevingen, passen volgens het iMMO qua aard en inhoud nadrukkelijk bij het gestelde ondergane geweld in zijn land, dat de reden voor zijn vlucht is geweest. De klachten worden beoordeeld als zeer consistent met het gestelde relaas van eiser. Met name de symptomen van de PTSS zijn meer gerelateerd aan de gestelde mishandelingen in het land van herkomst dan bij andere stressvolle ervaringen. Ook de angsten, het wantrouwen en de psychosomatische klachten van eiser zijn ondersteunend voor de gebeurtenissen die eiser naar voren brengt in zijn relaas.
50. Het iMMO heeft de causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas
(vragen A en B) beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degerading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (het Istanbul Protocol). De gradatie ‘consistent’ is de één na zwakste gradatie en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek kan zijn veroorzaakt op de door de vreemdeling gestelde wijze, maar dat er veel andere mogelijke oorzaken zijn. De één na sterkste gradatie is ‘typerend’ en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek meestal wordt waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn.
51. Verder volgt uit eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 dat als een
medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het aan verweerder is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel als hij die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek.
52. De rechtbank stelt vast dat verweerder het medisch steunbewijs zoals dit volgt uit het iMMO-rapport op geen enkele wijze heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en daarmee de (bewijs)waarde van forensisch medisch onderzoek volledig miskent.
Verweerder had de verklaringen van eiser
in onderlinge samenhang en gelijktijdigmet het medische steunbewijs voor deze verklaringen en gelet op het beeld dat uit betrouwbare algemene informatie over het land van herkomst volgt, moeten onderzoek en beoordelen. Dit uitgangspunt veronderstelt ook dat verweerder, indien een vreemdeling aangeeft dat hij medisch onderzoek laat verrichten, wacht met het uitbrengen van een eerste geloofwaardigheidsbeoordeling in zijn voornemen totdat hij kennis kan nemen van de onderzoeksbevindingen.
De rechtbank wijst hierbij op het bepaalde in artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn. Deze bepaling kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verweerder, als hij zelf medisch onderzoek op grond van artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn niet relevant acht, gehouden is om tenminste in de besluitvormingsfase te wachten op het gereedkomen van het medisch onderzoek dat op initiatief van eiser wordt verricht. Een andere uitleg zou met zich brengen dat artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn zinledig zou zijn. Immers, waarom zou verweerder gehouden zijn om eiser in kennis te stellen op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek te kunnen regelen als verweerder vervolgens niet gehouden is om de bevindingen van dit onderzoek af te wachten en te betrekken bij zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. Het gaat dan ook niet aan om het verzoek van eiser om met de besluitvorming te wachten totdat het onderzoek van het iMMO gereed is (ongemotiveerd) af te wijzen.
53. In de onderhavige procedure heeft verweerder naar aanleiding van het iMMO-rapport van 2 december 2019 op 31 maart 2020 weliswaar een aanvullend voornemen uitgebracht, maar heeft verweerder in dit aanvullende voornemen en in het besluit het medisch steunbewijs - ten onrechte - terzijde geschoven.
54. Verweerder overweegt over de conclusies van het iMMO die zien op de relatie tussen de
littekens en psychische klachten en de gestelde detentie in 2007, dat niet wordt betwist dat eiser in 2007 gedurende één week door de Ethiopische autoriteiten is vastgehouden en is mishandeld. Ook de kortdurende detenties in 2012 en 2013 zijn geloofwaardig geacht. Omdat deze gebeurtenissen volgens verweerder voor eiser geen reden hebben gevormd zijn land van herkomst te verlaten, kunnen zij niet tot de conclusie leiden dat eiser in de persoonlijke, negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten staat.
55. De rechtbank overweegt,
ongeacht het medische steunbewijs, dat het standpunt van verweerder dat aan de drie geloofwaardig geachte periodes van ondergane detentie geen waarde toekomt bij het beoordelen van de vrees van eiser bij terugkeer niet wordt gevolgd. Ook indien concrete gebeurtenissen geen directe aanleiding voor vertrek zijn geweest en/of door de vreemdeling niet uitdrukkelijk als asielmotief worden benoemd, heeft te gelden dat verweerder het gehele relaas integraal en in samenhang met zijn kennis over het land van herkomst moet onderzoeken om te kunnen beoordelen of de vreemdeling internationale bescherming behoeft. Verweerder heeft een samenwerkingsplicht. Dit betekent niet alleen dat hij de door eiser aangedragen asielmotieven moet onderzoeken. Het brengt – tenminste - ook mee dat verweerder alle feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn, het eerste en tweede lid, die eiser in het kader van zijn inspanningsplicht aandraagt moet onderzoeken en moet beoordelen. Indien eiser verklaart dat hij driemaal in zijn land van herkomst door de autoriteiten gedetineerd is geweest waarvan één keer tegelijk met zijn vader en de andere twee keer in verband met het niet deelnemen aan dorpsbijeenkomsten tegen het OLF en dit dus verband houdt met betrokkenheid van zijn vader bij het OLF en zijn vader deze detentie niet heeft overleefd, moet verweerder dus actief onderzoeken of hieruit volgt dat eiser bescherming behoeft. In de omstandigheid dat eiser niet aanstonds na vrijlating uit detentie is gevlucht mag verweerder weliswaar aanleiding zien om eiser te bevragen naar het tijdsverloop en of dit is gelegen in het eenvoudig niet eerder hebben kunnen vluchten of het hierin geen aanleiding hebben gezien om te vluchten. Verweerder kan echter niet op grond van het enkele tijdsverloop zonder meer aannemen dat de detenties ofwel niet geloofwaardig zijn, ofwel geen verband houden met de asielmotieven die zijn aangevoerd. Dit zou immers met zich brengen dat de situatie waarin asielzoekers zich veelal bevinden wordt miskend, omdat “later vertrek” vanwege gevaarzetting, financiële beperkingen of eenvoudigweg gebrek aan kennis en ervaring over hoe feitelijk te reizen in dat geval ten onrechte afbreuk zou doen aan de geloofwaardigheid en zwaarwegendheid van het relaas. Ook indien eiser bepaalde gebeurtenissen niet uitdrukkelijk als asielmotief benoemt of niet onverwijld nadat deze gebeurtenissen zich hebben voorgedaan is gevlucht, zal verweerder toch, gelet op zijn eigen expertise, deze gebeurtenissen grondig moeten onderzoeken en beoordelen indien hij niet onwetend kan zijn dat uit deze gebeurtenissen de noodzaak tot bescherming kan volgen.
56. Verweerder heeft het iMMO-rapport ten onrechte buiten beschouwing gelaten omdat verweerder ten onrechte het onderdelenvereiste tegenwerpt en de waarde van medisch onderzoek als steunbewijs heeft miskend. De rechtbank merkt hierbij op dat de motivering van verweerder dat hij vast
maghouden aan het onderdelenvereiste en voorbij
kangaan aan de conclusies van het iMMO en geen deskundige
hoeftin te schakelen, geen blijk geeft van het daadwerkelijk invulling geven aan zijn samenwerkingsplicht die immers een actieve en welwillende houding bij het grondig onderzoeken van de beschermingsbehoefte vereist. Het buiten beschouwing laten van de iMMO-rapportage leidt tot de conclusie dat het besluit van verweerder ook op dit punt onvoldoende is voorbereid en gemotiveerd en ook een zelfstandige grond voor vernietiging van het bestreden besluit is.
57. De rechtbank stelt vast de gebreken in de voorbereiding en motivering van de besluitvorming ten aanzien van de FMMU, het FMO en het iMMO op zichzelf reeds aanleiding zijn om het besluit te vernietigen.
Omdat verweerder niet van de verklaringen van eiser mag uitgaan en overigens het geleverde medische steunbewijs eerst moet betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling, komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden die zien op het betrekken van een eerder ondergane schending van artikel 3 van het EVRM bij het beoordelen van het risico bij terugkeer en aan de beroepsgronden die verband houden met de politieke overtuiging van eiser. De rechtbank acht het in het belang van eiser dat verweerder eerst een nieuw besluit moet nemen in verband met de hiervoor vastgestelde gebreken.
58. De rechtbank concludeert dat verweerder ook in opvolgende procedures onverkort invulling moet geven aan zijn samenwerkingsplicht. Dit betekent onder meer dat ook indien in eerdere procedures beperkingen bij het horen en beslissen en/of medisch steunbewijs niet zijn onderzocht en/of betrokken, verweerder bij een opvolgende procedure invulling moet geven aan zijn verplichtingen als ware het een eerste aanvraag die hij moet beoordelen.
59. Verweerder moet zich er van vergewissen of eiser procedurele waarborgen behoeft, welke verplichting gedurende de gehele procedure geldt en waarbij te gelden heeft dat verweerder moet zorgdragen dat hij beschikt over actuele gegevens en adviezen. Dat geldt vooral, maar niet uitsluitend, in de situatie dat sprake is van aanzienlijk tijdsverloop en/of bij aanvang van de procedure reeds geconstateerde beperkingen.
60. Verweerder moet zich er ook bij opvolgende procedures rekenschap van geven of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen en of medisch steunbewijs het relaas kan onderbouwen. Verweerder moet de beschermingsbehoefte dus ook in opvolgende procedures onverminderd grondig, actief en welwillend onderzoeken. Uit jurisprudentie van het Hof volgt dat de samenwerkingsplicht in opvolgende procedures onverkort geldt en dat de omstandigheid dat de vreemdeling niet eerder gewag heeft gemaakt van medische problematiek bij het kunnen verklaren en van medisch steunbewijs om zijn relaas te staven niet relevant is voor de omvang van de samenwerkingsplicht die verweerder heeft.
61. In de onderhavige procedure heeft te gelden dat verweerder, gelet op artikel 4, derde lid, van de Procedurerichtlijn, een actueel FMMU-advies ten behoeve van het aanvullend gehoor had moeten vragen. Verweerder heeft miskend dat een FMMU-advies niet alleen ziet op hoe de vreemdeling in verband met beperkingen zorgvuldig kan worden gehoord, maar óók betrekking heeft op het beslissen omdat zorgvuldig horen de beperkingen niet opheft.
62. Verweerder moet alert zijn op de aanwezigheid van medische problematiek om te kunnen beoordelen of hij op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn verplicht is een FMO te laten verrichten. Indien verweerder zich op het standpunt stelt dat hij daartoe niet gehouden is en de vreemdeling aangeeft daarom zelf forensisch medisch onderzoek te laten verrichten, is verweerder op grond van artikel 18, tweede lid, van de Procedurerichtlijn gehouden op de bevindingen van dit onderzoek te wachten alvorens een voornemen uit te brengen, behoudens in die gevallen waarin hij aanstonds tot inwilliging van de aanvraag overgaat of evident is dat het mogelijke steunbewijs niet kan afdoen aan zijn geloofwaardigheidsbeoordeling.
63. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk en bij herhaling dat het zogenoemde “onderdelenvereiste” geen rol kan spelen bij het betrekken van medisch onderzoek omdat aan deze “juridische eis” vanuit medisch wetenschappelijk perspectief eenvoudigweg niet
kánworden voldaan.
64. Verweerder heeft voorts de waarde van het medisch steunbewijs, zoals dit uit het iMMO-rapport blijkt, niet onderkend en geheel ten onrechte buiten beschouwing gelaten bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Indien verweerder de inhoud en strekking van het medische deskundigenbericht wil betwisten, zal hij een deskundige moeten inschakelen om een contra-expertise te laten verrichten. Verweerder beschikt zelf niet over medische expertise en kan dus een medisch rapport zonder bijstand van een deskundige niet betwisten of weerleggen.
65. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor geen termijn stellen omdat verweerder, indien hij de bevindingen van het iMMO niet integraal zal overnemen, een medisch deskundige zal moeten inschakelen en de rechtbank geen zicht heeft op de termijnen die hiermee zijn gemoeid.
66. De rechtbank zal overgaan tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling, waarbij
de rechtbank verweerder tevens zal opdragen om de kosten van het iMMO-rapport te voldoen. Door zelf geen FMO op te starten, hoewel hij daartoe gehouden was en hoewel gemachtigde van eiser hier uitdrukkelijk om heeft verzocht, heeft verweerder immers eiser in de situatie gebracht dat hij zelf medisch onderzoek heeft moeten laten verrichten om te onderbouwen dat hij niet steeds adequaat heeft kunnen verklaren en om zijn asielaanvraag met medisch bewijs te ondersteunen. Omdat het laten opmaken van de iMMO-rapportage dus (tenminste) redelijk was, zal de rechtbank de kosten van dit medisch onderzoek aanmerken als proceskosten in de zin van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
67. De rechtbank wijst er hierbij op dat de passages in IB 2020/139 (Instructie vergoeden bij rapportages m.b.t. medisch steunbewijs van iMMO of een andere deskundige
Onafhankelijke partij ex art. 18.2 Procedurerichtlijn (update IB
2017/84”)) waaruit volgt dat verweerder “
in opvolgende procedures de iMMO-kosten niet vergoedt ook indien het rapport aandeelhebbend is in de uiteindelijke inwilliging omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en had moeten inbrengen” niet verenigbaar is met de eerder genoemde uitspraken van het Hof in de zaak LH en de zaak XY tegen Oostenrijk.
68. Verweerder zal de kosten die eiser heeft gemaakt dan ook integraal moeten vergoeden, zodat eiser ook in aanmerking komt voor vergoeding van de kosten van het op zijn verzoek door het iMMO verrichte medisch onderzoek en de opgestelde iMMO- rapportage tot een bedrag van € 4.446,75.
69. De proceskosten stelt de rechtbank voorts op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast.
De rechtbank beoordeelt in het kader van de proceskostenveroordeling, gelet op het intrekken van een eerder voornemen naar aanleiding van de zienswijze en het iMMO-rapport en gelet op de aanzienlijke omvang van de noodzakelijk verrichte werkzaamheden door de gemachtigde ten behoeve van twee principiële en complexe rechtsvragen, het gewicht van de onderhavige zaak conform bijlage C1 van Besluit proceskosten bestuursrecht als zwaar, zodat aan elk te benoemen punt een wegingsfactor van 1,5 toekomt.
De rechtbank bepaalt dat verweerder gehouden is de proceskosten in verband met de verleende rechtsbijstand te vergoeden tot een bedrag van € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1,5). De proceskosten bedragen in totaal
dan € 4.446,75 + € 2.277, = € 6.723,75.