ECLI:NL:RBDHA:2021:2189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
NL20.10956
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en de zorgvuldigheid van het gehoor in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, afkomstig uit Sierra Leone, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag, die op 3 december 2018 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de aanvraag van eiser in de verlengde procedure had afgewezen als ongegrond. De rechtbank constateerde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen van eiser, zoals aangegeven in het FMMU-advies, en dat de gehoren onzorgvuldig waren ingericht. Eiser had aangegeven moeite te hebben met het terughalen van specifieke data, wat niet adequaat was meegenomen in de beoordeling door verweerder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de medische beperkingen van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10956

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

ProcesverloopOp 19 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 3 december 2018.

Bij besluit van 14 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat aan hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt verleend. Eiser heeft een vertrektermijn van vier weken gekregen. Verder wordt aan eiser een dwangsom toegekend.
Verweerder heeft op 15 februari 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Oronsaye. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft allereerst ter zitting vastgesteld dat de rechtbank op 20 mei 2020 aan partijen kenbaar heeft gemaakt dat een versnelde behandeling is bepaald vanwege het spoedeisende karakter van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing en dat de rechtbank hiermee in gebreke is omdat eerst op 18 februari 2021 een behandeling ter zitting plaatsvindt. De rechtbank heeft eiser en zijn gemachtigde hierbij gewezen op de mogelijkheid om een klacht in te dienen en aangegeven dat uit het dossier geen enkele oorzaak voor de aanzienlijke vertraging na de bepaling van de versnelde behandeling blijkt.

Ten aanzien van het beroep niet tijdig beslissen

2. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 14 augustus 2020 heeft beslist op de asielaanvraag van eiser van 3 december 2018. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat de beslistermijn is overschreden en heeft aan eiser over de periode van 20 juli 2020 tot 14 augustus 2020 een dwangsom toegekend van € 742,-. De rechtbank heeft partijen ter voorbereiding van de zitting verzocht om te bezien of ten aanzien van de hoogte van de dwangsom overeenstemming kon worden bereikt gelet op de actuele jurisprudentie van de Afdeling. In het verweerschrift van 15 februari 2021 heeft verweerder vervolgens aangegeven dat alsnog de maximale dwangsom aan eiser zal worden toegekend. Partijen hebben ter zitting desgevraagd aangegeven dat over de hoogte van de dwangsom wel overeenstemming is bereikt maar over de verschuldigdheid van proceskosten niet.
3. De rechtbank overweegt dat eiser door het tijdsverloop bij de rechtbank thans geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag omdat inmiddels op de aanvraag is beslist. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder zal wel worden veroordeeld in de proceskosten. Eiser heeft immers het in gebreke stellen en vervolgens het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen als enige mogelijkheid (gehad) om verweerder te bewegen om -tijdig- op zijn aanvraag te beslissen. Omdat eiser wel recht heeft op een dwangsom, zal de rechtbank zich thans niet uitlaten over de rechtsvraag of het afschaffen van de dwangsomregeling in -uitsluitend- het vreemdelingenrecht in overeenstemming is het met Unierecht.
4. Eiser heeft na de ingebrekestelling een procedure aanhangig moeten maken om op te komen tegen de door verweerder in eerste instantie bepaalde hoogte van de dwangsom. Verweerder is eerst kort voor de zitting en na vragen van de rechtbank bereid gebleken de verschuldigdheid van de maximale dwangsom te erkennen zodat ook voor deze procedure een proceskostenveroordeling zal volgen. Eiser heeft geen afzonderlijk beroep ingesteld tegen de afwijzende asielbeschikking, maar het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing wordt geacht tevens betrekking te hebben op de uiteindelijke beschikking op de asielaanvraag. De rechtbank heeft gelet op het tijdsverloop beide beroepen gelijktijdig en gevoegd behandeld. Nu eiser separaat beroepsgronden tegen de afwijzing van de asielaanvraag heeft moeten aanvoeren zal bij een gegrondverklaring van het beroep ook hiervoor een proceskostenveroordeling volgen waarbij zowel het beroep als het verschijnen ter zitting zal worden betrokken. Voorafgaand aan de behandeling ter zitting is immers geen finale overeenstemming bereikt zodat de proceskostenveroordeling ter zitting ook aan de orde is geweest.
Ten aanzien van het beroep tegen het inhoudelijke besluit
5. Eiser heeft verklaard dat dat hij Sierra Leone onder andere heeft verlaten omdat hij wordt gezocht door het geheime Poro-genootschap waaraan hij is ontsnapt. Eiser heeft verklaard dat hij bij zijn woning is opgepakt en dat zijn stiefouders het geheime genootschap toestemming hebben gegeven om hem mee te nemen. Eiser is vervolgens in een bos gevangengehouden en gedwongen om lid te worden van het geheime genootschap en initiatierituelen te ondergaan. Na ongeveer een maand is eiser ontsnapt en gevlucht naar Freetown. Daar heeft hij onder andere verbleven bij de heer [naam] . Toen eiser ongeveer een jaar bij hem verbleef werd er op een dag door een aantal personen stenen gegooid naar de woning. Eiser heeft verklaard dat hij naar buiten ging om te vragen waarom zij dat deden, maar dat hij toen zwaar werd mishandeld door deze personen. Volgens eiser heeft deze mishandeling plaatsgevonden omdat de heer [naam] homoseksueel bleek te zijn en deze mensen eiser waarschijnlijk ook als homoseksueel beschouwden. Eiser heeft vervolgens Sierra Leone verlaten en is via Liberia naar Nederland vertrokken. Eiser heeft littekens ten gevolge van de initiatierituelen bij de Poro-gemeenschap en ten gevolge van de mishandeling waarbij stenen tegen hem zijn gegooid. Eiser geeft tevens aan ten gevolge van deze ervaringen te zijn getraumatiseerd.
6. Verweerder heeft de volgende elementen uit het asielrelaas van eiser als relevant aangemerkt:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- eisers problemen met het geheime genootschap;
- eisers problemen ten gevolge van de toegedichte homoseksualiteit.
7. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht eisers problemen die hij heeft ondervonden met het geheime genootschap naar aanleiding van de zienswijze inmiddels ook geloofwaardig. Eiser heeft volgens verweerder echter niet aannemelijk gemaakt dat hij nog steeds in de negatieve aandacht staat van het Poro-genootschap. De problemen met het geheime genootschap hebben zich geruime tijd voor eisers vertrek uit Sierra Leone afgespeeld. Eiser heeft na zijn ontsnapping nog lange tijd in Freetown gewoond terwijl hij toen geen problemen heeft gehad met het geheime genootschap. Het is derhalve niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Sierra Leone nog steeds heeft te vrezen voor het geheime genootschap. Eisers gestelde problemen vanwege de toegedichte homoseksualiteit acht verweerder ongeloofwaardig. Eiser heeft hierover summiere, onwaarschijnlijke en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Verweerder heeft bepaald dat eiser dan ook niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser terecht aanvoert dat verweerder op grond van zijn uitgebreide zienswijze het deel van het relaas dat ziet op de Poro-gemeenschap integraal geloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft toegelicht dat dit komt doordat de argumenten en uitleg in de zienswijze passen bij de algemene landeninformatie en dat dit daarom niet vanzelfsprekend meebrengt dat het overige deel van het relaas ook geloofwaardig is geacht. De rechtbank merkt op dat dit enigszins bevreemdt omdat verweerder reeds bij het horen en bij het uitbrengen van het voornemen zich moet vergewissen van de algemene landeninformatie. Het is niet aan gemachtigde van eiser om deze informatie aan te dragen in de zienswijze zodat verweerder dan voor het eerst kennis kan nemen van de landeninformatie. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder in het verweerschrift nieuwe tegenwerpingen heeft geformuleerd, overweegt de rechtbank dat deze buiten beschouwing blijven tenzij dit enkel een reactie op de beroepsgronden is. Eiser wordt gevolgd in zijn standpunt dat tegenwerpingen bij de geloofwaardigheidsbeoordeling uiterlijk in het besluit dienen te worden gemaakt en het dus niet aangaat in het verweerschrift nadere argumenten aan te dragen over de geloofwaardigheid. De handelwijze van verweerder in deze procedure heeft tot een aanzienlijke tijdsinvestering voor de gemachtigde geleid en is daarmee onzorgvuldig. De rechtbank ziet echter geen mogelijkheid om deze vaststelling bij een proceskostenveroordeling te betrekken.
9. Eiser heeft aangevoerd voert dat ten onrechte is overwogen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer heeft te vrezen voor het geheime genootschap ondanks dat verweerder de problemen met het geheime genootschap in zijn land van herkomst wel geloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft zich ook op het standpunt gesteld dat verweerder zijn problemen vanwege de toegedichte homoseksualiteit ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser voert daartoe allereerst aan dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet – bij benadering – aan heeft kunnen geven wanneer de mishandeling heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij geen rekening gehouden met het FMMU-advies waarin is aangegeven dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat eiser moeite heeft bij het terughalen van plaatsen en exacte data.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de besluitvorming veel en doorslaggevende waarde heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiser de “tijdslijn” en het “tijdsverloop” van de gebeurtenissen in zijn relaas niet aannemelijk weet te maken. Voor zover eiser volgens verweerder te vaag, summier of tegenstrijdig heeft verklaard blijkt uit het besluit dat deze tegenwerpingen nagenoeg allemaal zijn terug te voeren op verklaringen van eiser over data en omvang en duur van bepaalde periodes. Dit betreft zowel de geloofwaardigheidsbeoordeling van het deel van het relaas dat niet geloofwaardig is geacht als het niet aannemen van vrees bij terugkeer vanwege de Poro-gemeenschap.
11. De rechtbank constateert dat eiser bij meerdere gehoren heeft aangegeven last van stress en hoofdpijn te hebben.
Bij het aanmeldgehoor is het navolgende aan eiser voorgehouden:
(…)
Ik heb de heer [naam] op de hoogte gesteld van het vervolg van de
procedure.
Voor uw asielprocedure wordt u uitgenodigd voor een afspraak bij FMMU. Door
FMMU wordt onderzocht of u goed over uw problemen kunt vertellen en of er in
uw geval lichamelijke of psychische beperkingen zijn die van invloed kunnen
zijn op uw gesprekken met de IND. De afspraak bij FMMU is daarom erg
belangrijk voor uw procedure.
Het is belangrijk dat u eerlijk bent over eventuele psychische en lichamelijke
problemen en dit vertelt aan de verpleegkundige of de arts. Ook kunt u aan de
verpleegkundige of arts van FMMU vertellen of u littekens heeft.
(…)
Het medisch onderzoek is niet verplicht.
Wanneer u geen gebruik maakt van het medisch onderzoek kan de IND tijdens
uw asielprocedure geen rekening houden met uw gezondheidstoestand. Dit zou
mogelijk nadelig kunnen zijn voor uw procedure.
(…)
12. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat verweerder van de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen mag uitgaan. Daarvoor is wel vereist dat de gehoorambtenaar tijdens de gehoren rekening houdt met eventuele beperkingen die blijken uit het FMMU-advies en die voor het horen relevant zijn. Ook moet de gehoorambtenaar tijdens het horen alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is zijn asielrelaas naar voren te brengen of vragen daarover te beantwoorden. Verder is vereist dat uit de verslagen van de gehoren niet blijkt dat de vreemdeling onmiskenbaar niet in staat is geweest zijn asielrelaas naar voren te brengen en vragen daarover te beantwoorden.
13. De rechtbank constateert dat verweerder voorafgaand aan het gehoor door FMMU heeft laten onderzoeken of eiser gehoord kon worden en of verweerder bij het horen rekening moet houden met beperkingen. De FMMU heeft geconcludeerd tot “WEL HOREN” met de volgende beperkingen:
(…)
“Rekening houden met hoofdpijnklacht. Advies: zo nodig extra pauze. Betrokkene geeft zelf aan problemen te ervaren met terughalen en plaatsen van exacte data.”(…)
Onder het kopje “overige opmerkingen” is het navolgende opgenomen:
(…)
“Betrokkene geeft aan litteken(s) te hebben op de volgende locatie(s): buik en rechterhand.”
(…)
14. Eiser heeft ten overstaan van de FMMU-arts aangegeven moeite te hebben met het terughalen van specifieke data. Verweerder overweegt hierover dat dit niet met zich meebrengt dat van eiser geen enkele duiding van plaats en tijd verwacht kan worden. De rechtbank overweegt echter dat het vermogen om te kunnen verklaren een medische beoordeling vergt. Verweerder heeft verder aangegeven dat aan deze passage in het FMMU-advies geen betekenis toekomt omdat dit enkel de weergave van de verklaringen van eiser betreft en de FMMU-arts niet zelf heeft vastgesteld dat sprake is van beperkingen. De rechtbank volgt dit niet.
De FMMU-arts onderzoekt nu juist door middel van het stellen van vragen aan de vreemdeling of sprake is van beperkingen ten aanzien van het horen en beslissen en zal deze verklaringen niet nader verifiëren door bijvoorbeeld het afnemen van geheugentesten. De FMMU-arts geeft deze verklaringen weer als aanwijzing aan verweerder waarmee hij rekening moet houden, zowel ten aanzien van het inrichten van het gehoor als ten aanzien van het beslissen en dus het beoordelen van de verklaringen die de vreemdeling heeft afgelegd.
15. Overigens heeft verweerder aangegeven dat de gehoren zorgvuldig zijn verlopen zodat verweerder kan uitgaan van de verklaringen van eiser en verweerder aan eiser kan tegenwerpen dat hij inconsistent en tegenstrijdig heeft verklaard over wanneer welke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat de gehoormedewerker eiser voorafgaand aan het nader gehoor erop heeft gewezen dat hij aan moet geven wanneer er vragen zijn waarmee hij moeite heeft en dat er rekening gehouden zal worden met zijn hoofdpijnklachten. Verder is bij aanvang van de gehoren gevraagd hoe het met eiser ging en of hij zich (medisch) in staat voelde om gehoord te worden. Ook is te kennen gegeven dat eiser kan aangeven wanneer hij behoefte heeft aan een pauze. Verweerder heeft voorafgaand aan het nader gehoor ook aangegeven dat er rekening gehouden zal worden met de omstandigheid dat eiser heeft aangegeven dat hij moeite heeft met het terughalen en plaatsen van exacte data. Deze handelingen van de hoormedewerker(s) duiden op zichzelf het op zorgvuldige wijze inrichten van de gehoren.
In het aanmeldgehoor (pagina 7) is echter ook het navolgende opgenomen:
(…)
Ik wil graag de laatste datum weten dat u uw laatste woonplaats in Sierra
Leone heeft verlaten, waarvan u zei dat dit Makeni was?
Opmerking rapporteur: de tolk geeft na het gegeven antwoord aan, er niet
veel meer van te snappen. De tolk geeft aan dat betrokkene nu zegt dat hij dit
jaar, 2018, uit Ghana en Sierra Leone is vertrokken.
Ik ben vanuit Liberia, naar Sierra Leone naar Ghana vertrokken. Dat was in dit
jaar 2018.
Ik vroeg u net wat de datum is dat u voor het laatst Sierra Leone heeft verlaten, toen zei u dat u het niet wist en dat het mogelijk 2015 of 2016 was, nu geeft u dat het 2018 is. Kunt u dit toelichten?
Mijn laatste adres was X-road.
Opmerking rapporteur: ik vraag aan de tolk of zij het idee heeft dat
betrokkene hem goed kan verstaan. Zij geeft aan van wel, maar geeft aan dat
betrokkene nu eenmaal antwoorden geeft die ook voor haar wat verwarrend
zijn.
Voor mij loopt dit gesprek erg rommelig. Ik krijg vaak geen antwoorden op
mijn vragen en dan ineens krijg ik wel antwoorden op vragen. Ik ervaar het als
erg rommelig, ervaart u dat ook zo?
Ik begrijp u wel, ik geef gewoon antwoorden op uw vragen.
Op welke datum vertrok u daadwerkelijk uit uw land van herkomst?
Ik weet het niet, maar ik had een directe vlucht van Sierra Leone naar Ghana.
U zult toch ongeveer bij benadering weten hoeveel tijd het geleden is dat u uw
land van herkomst heeft verlaten?
Ja, een paar maanden geleden.
(…)
16. Verweerder heeft aangegeven dat om eiser tegemoet te komen verschillende keren aan eiser is gevraagd om data bij benadering te noemen waar hij deze niet specifiek kon noemen. Ook heeft de gehoormedewerker daarom tijdens het nader gehoor op verschillende wijzen vragen gesteld ter verduidelijking van de chronologie en tijdsduiding van het relaas van eiser.
17. Uit bovengenoemde passage, die representatief is voor grote delen van de gehoren, blijkt volgens de rechtbank niet zozeer dat rekening is gehouden met mogelijke beperkte vermogens om te verklaren. Veeleer wordt aan eiser verweten dat eiser -kennelijk- onverwachte antwoorden geeft. Door eiser bij aanvang van het aanmeldgehoor reeds voor te houden dat de beantwoording van de vragen door eiser het gehoor “rommelig” maakt en eiser “toch bij benadering zal weten” hoe lang iets geleden is wordt niet aangegeven dat bekend is dat eiser hiermee problemen heeft, maar wordt duidelijk de verwachting uitgesproken dat eiser in staat moet zijn de vragen te beantwoorden. In alle gehoren is juist waarneembaar dat eiser als het gaat om het duiden van data en perioden niet consistent heeft verklaard. Verweerder heeft getracht eiser te helpen door steeds de vragen over data te herhalen. Uit het gehoor lijkt dit eiser niet geholpen te hebben maar juist te hebben “gedwongen” data te noemen terwijl hij daartoe niet in staat is gebleken waaruit inconsistente verklaringen zijn gevolgd. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat eiser wel consistent heeft verklaard over de volgordelijkheid van de gebeurtenissen en tegelijkertijd ogenschijnlijk gemakkelijke vragen over data niet weet te beantwoorden of hierin niet consistent is. In de gehoren is niet tot uitdrukking gebracht dat rekening is gehouden met de omstandigheid dat eiser heeft verklaard moeite te hebben met het terughalen en benoemen van data. De gehoren zijn reeds daarom onzorgvuldig. Het standpunt van verweerder dat hij het FMMU-rapport kan passeren omdat enkel de verklaringen van eiser zelf zijn weergegeven volgt de rechtbank niet. De FMMU-arts neemt deze verklaringen nu juist op omdat ze relevant zijn voor het horen en beslissen. Aan eiser worden daarom ook vragen gesteld of hij zich in staat acht te kunnen verklaren en of hij medische klachten of littekens heeft. Verweerder moet dus rekening houden met de gehele inhoud van het FMMU-rapport en dit ook bij het horen en beslissen betrekken.
18. Ook indien wel zou moeten worden geconcludeerd dat de gehoren zorgvuldig zijn geweest heeft te gelden dat verweerder bij het beslissen niet kenbaar rekening heeft gehouden met de beperkingen. Eiser heeft aangegeven beperkingen te hebben bij het benoemen van data. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder eiser tegenwerpt dat de tijdslijn niet klopt en daardoor zijn relaas vaag en tegenstrijdig is. De rechtbank stelt echter vast dat eiser consistent heeft verklaard over de volgordelijkheid van de gebeurtenissen in zijn leven en in het relaas voor zover de gebeurtenissen betrekking hebben op het vluchten uit Sierra Leone. Uit het gehoorverslag blijken indicaties dat eiser eenvoudigweg geen besef van tijdsduur en data heeft. Nu eiser dat zelf bij het FMMU heeft aangegeven in het onderzoek dat nu juist ziet op de vraag of sprake is van beperkingen ten aanzien van het horen en beslissen en de gehoren de opmerkingen van eiser bevestigen, had verweerder alvorens te beslissen zich hiervan rekenschap moeten geven. Verweerder heeft aangegeven dat het gehoor zorgvuldig is ingericht en reeds daardoor is voldaan aan het FMMU-advies ook voor zover rekening zou moeten worden gehouden met beperkingen van eiser ten aanzien van het kunnen verklaren. De rechtbank volgt dit niet. Het zorgvuldig horen heft de beperkingen immers niet op. Bovendien heeft het FMMU-advies niet alleen betrekking op het horen maar ook op het beslissen. In de besluitvorming is vermeld dat hiermee rekening is gehouden, echter zoals besproken ter zitting is dat niet kenbaar geschied. Verweerder heeft nu juist nagenoeg al zijn tegenwerpingen gebaseerd op het niet kunnen reconstrueren van de tijdlijn door eiser zonder op enigerlei wijze te motiveren of dat, gelet op het FMMU-advies, wel kan.
19. De rechtbank concludeert gelet op het bovenstaande dat verweerder onvoldoende kenbaar rekening heeft gehouden met de beperkingen van eiser om data en tijdsperioden te benoemen. Zowel het horen als het beslissen zijn daarmee onzorgvuldig. Verweerder had niet moeten blijven doorvragen over data, maar had zich kunnen beperken tot de volgordelijkheid van de gebeurtenissen. Bij het beslissen had verweerder uitdrukkelijk moeten motiveren waarom hij, ondanks de beperkingen van eiser zoals vermeld in het FMMU-rapport, aan eiser tegenwerpt dat hij vaag en tegenstrijdig heeft verklaard omdat hij de data niet consistent heeft kunnen benoemen. De gronden van eiser die hier betrekking op hebben slagen, zodat het besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt.
20. Eiser heeft ook aangegeven dat bij de beoordeling van de verklaringen de persoon van eiser op geen enkele wijze kenbaar is betrokken. Eiser heeft hierbij gewezen op zijn achtergrond waaruit blijkt dat hij een aanzienlijke periode op straat heeft geleefd, dat hij analfabeet is, dat hij slechts op een zeer beperkt aantal locaties heeft verbleven en dat hij getraumatiseerd is door in ieder geval ook het geloofwaardig geachte deel van het relaas. De rechtbank volgt dit. Verweerder is gehouden bij de beoordeling van de verklaringen rekening te houden met omstandigheden die verband houden met de persoon van eiser en mogelijk als verschonend kunnen dienen voor zover eiser zijn relaas niet aannemelijk weet te maken met zijn verklaringen. Gemachtigde van eiser heeft hierbij tevens terecht gewezen op de omstandigheid dat eiser heeft moeten verklaren over homoseksualiteit, terwijl homoseksualiteit in zijn land van herkomst verboden is en hij daardoor ook nimmer over dit onderwerp heeft gesproken. Uit het relaas blijkt bovendien, zoals eiser ook terecht aangeeft, dat geen sprake is geweest van een gelijkwaardige positie in de contacten met [naam] . Eiser was in dienst bij deze man bij wie hij bovendien een veilig onderkomen uit vrees voor represailles van de Poro-gemeenschap zocht. Verweerder lijkt van eiser te verwachten dat hij vrijelijk met deze [naam] heeft gesproken over onder andere de geaardheid van [naam] en dat eiser daar nadere gedachten over had. Indien eiser zelf homoseksueel zou zijn, zou verweerder niet verwachten van eiser dat hij daar aanstonds spontaan en vrijelijk over kan verklaren. Verweerder verwacht van eiser kennelijk dat hij wel zonder enige terughoudendheid kan verklaren over homoseksualiteit als algemeen gespreksonderwerp. Dit vergt echter een nadere onderbouwing als verweerder, zoals hij thans heeft gedaan, de verklaringen van eiser op dit punt als summier en vaag en daardoor ongeloofwaardig beoordeelt. Daargelaten dat het besluit reeds zal worden vernietigd omdat het gehoor onzorgvuldig is geweest en verweerder niet zonder meer van de door eiser afgelegde verklaringen mocht uitgaan, is het besluit ook om deze redenen onvoldoende gemotiveerd.
21. De FMMU-arts heeft littekens bij eiser waargenomen. Eiser heeft verklaard dat deze littekens verband houden met de kern van het relaas en ook in de correcties en aanvullingen is reeds gewezen op de aanwezigheid van littekens en de relatie met het relaas. Eiser heeft voorts aangegeven structureel last te hebben van hoofdpijnen.
22. Verweerder is op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn gehouden een forensisch medisch onderzoek (hierna: FMO) op te starten als hij dat relevant acht. In het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C1/4.4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, is opgenomen wanneer verweerder dat aan de orde vindt. Tevens is opgenomen in welke gevallen hij geen medisch onderzoek zal laten doen. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de – in rechte vaststaande- uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6543, dat verweerder het steeds relevant moet achten om te onderzoeken of door medisch onderzoek steun kan worden gevonden voor het relaas van eiser als eiser medische klachten of littekens heeft en eiser verklaart dat de klachten en/of littekens een gevolg zijn van de gebeurtenissen op grond waarvan hij bescherming vraagt en dit bovendien verband houdt met de kern van het relaas. Verweerder is hiertoe gehouden om invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht zoals bepaald in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn), en om een goede beoordeling te kunnen maken inzake de behoefte aan internationale bescherming en/of er een risico bestaat op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. Deze invulling van de samenwerkingsplicht vereist een actieve en welwillende houding van verweerder bij het bezien of medisch onderzoek relevant en dus verplicht is.
23. De rechtbank overweegt dat, gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, aan verweerder geen beoordelingsvrijheid toekomt om forensisch medisch onderzoek niet relevant te achten enkel met als reden dat de vreemdeling zijn relaas niet aannemelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen. Naar het oordeel van de rechtbank staat het verweerder, indien hij het relaas niet aannemelijk acht, alleen vrij om medisch onderzoek niet relevant te achten als er geen sprake is van medische klachten en/of littekens of als er geen verband is gesteld tussen het relaas en adequaat kunnen verklaren of tussen het relaas en de klachten en/of littekens.
24. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er indicaties zijn om medisch onderzoek relevant te achten om in ieder geval te kunnen beoordelen of eiser in een nader gehoor in staat is geweest om zijn relaas adequaat naar voren te brengen. Zowel het FMMU-advies, als de gehoren bevatten aanwijzingen voor beperkingen ten aanzien van de capaciteit om te verklaren. Tevens heeft eiser littekens die door de FMMU-arts (deels) zijn waargenomen en waar eiser en zijn gemachtigde op hebben gewezen. Nu eiser aangeeft niet goed in staat te zijn om data terug te halen en te benoemen en ook geen documenten heeft om zijn relaas te onderbouwen had verweerder temeer aanleiding moeten zien om een FMO te starten om te onderzoeken of eiser met medische bevindingen zijn relaas kan onderbouwen en aannemelijk kan maken. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangegeven is het niet aan eiser om hierom te verzoeken, maar vloeit deze verplichting voor verweerder voort uit artikel 18 Pri. Verweerder kan zich hierbij niet op het standpunt stellen dat de littekens waar eiser over heeft verklaard ook op andere wijze kunnen zijn ontstaan. Medisch steunbewijs hoeft geen sluitend bewijs te zijn om het asielrelaas te kunnen onderbouwen. Elke gradatie van een causaal verband tussen geconstateerde psychische klachten, fysieke klachten, letsels en het asielrelaas is medisch steunbewijs en dient derhalve tegelijkertijd met de verklaringen te worden beoordeeld alvorens een beslissing op de asielaanvraag te nemen. Bij een FMO zal ook duidelijk worden of verweerder kan tegenwerpen aan eiser dat hij niet (bij benadering) aangeven door hoeveel personen hij is mishandeld. De rechtbank sluit niet uit dat uit een FMO naar voren zal komen dat juist bij het doormaken van een traumatiserende ervaring zoals het moeten ondergaan van lichamelijk geweld het vermogen om dit soort feiten waar te nemen zeer gering is.
25. In het besluit is niet gemotiveerd waarom verweerder zich niet verplicht acht een FMO op te starten. Ook dit is een omstandigheid die op zichzelf leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder zal bij zijn nieuw te nemen besluit, indien hij het relaas niet integraal geloofwaardig acht, alsnog een medisch onderzoek moeten (laten) verrichten naar de aanwezigheid van medisch steunbewijs. Indien verweerder het relaas wel integraal geloofwaardig acht zal verweerder ten aanzien van het relaas over het gedwongen lidmaatschap van de Poro-gemeenschap opnieuw moeten beoordelen of sprake is van een 3 EVRM-risico bij terugkeer. Verweerder neemt dit risico thans niet aan omdat eiser heeft verklaard “lang” in Freetown te hebben verbleven en toen na zijn ontsnapping geen problemen te hebben ondervonden. Gelet op de geconstateerde problemen voor eiser om verklaringen af te leggen over data en periodes van tijd zal verweerder deze zwaarwegendheidsbeoordeling nader moeten motiveren. Verweerder dient daarbij uitdrukkelijk aan te geven of hij de gedwongen ondergane initiatierituelen kwalificeert als een schending van artikel 3 EVRM. Tot slot heeft verweerder bij de zwaarwegendheidsbeoordeling door te overwegen dat eiser in Freetown geen problemen van de Poro-gemeenschap heeft ondervonden miskend dat Freetown niet het herkomstgebied van eiser is. Eiser heeft dit zo verklaard en daar is bovendien op gewezen bij de correcties en aanvullingen van 6 augustus 2020. Eiser is opgegroeid in Makene waar hij de geloofwaardige geachte behandeling door de Poro-gemeenschap heeft moeten ondergaan en is vervolgens gevlucht naar Freetown uit vrees voor die Poro-gemeenschap. Verweerder heeft verwezen naar het verblijf van eiser in Freetown, maar heeft Freetown niet tegengeworpen als binnenlands vestigingsalternatief of plaats van bestendig verblijf. Verweerder zal dus bij de beoordeling van het risico bij terugkeer zich moeten richten op het herkomstgebied. De motivering dat eiser in Freetown geen gevolgen heeft ondervonden van het ontsnappen en het zich onttrekken aan het gedwongen lidmaatschap van de Poro-gemeenschap volstaat dus niet. Het argument dat geen risico bij terugkeer wordt aangenomen omdat eiser de vrees voor de Poro-gemeenschap niet als reden van vertrek uit Sierra Leone heeft benoemd faalt. Eiser heeft dit namelijk betwist en hier heeft verweerder niet meer op gereageerd. Overigens overweegt de rechtbank dat uit jurisprudentie van het EHRM volgt dat indien uit het relaas van de vreemdeling indicaties blijken voor risico op een 3 EVRM schending de lidstaat dit risico moet beoordelen ook indien de vreemdeling hier niet uitdrukkelijk een beroep op doet.
26. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal hiervoor geen termijn stellen omdat verweerder mogelijk een FMO zal opstarten en de rechtbank geen zicht heeft op de termijnen die hiermee zijn gemoeid. De rechtbank acht het niet opportuun om thans de andere beroepsgronden te bespreken.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,00 (05, punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen de afwijzende asielbeschikking en 1,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
K. Postema, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 maart 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.