Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A] ,
[B],
[C],
[D ],
[E],
[F],
[G],
1.De procedure
- het vonnis van 21 juni 2017, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van de op 12 januari 2018 gehouden comparitie van partijen, de daarin genoemde stukken en de opmerkingen van partijen over het proces-verbaal die tot de processtukken behoren.
2.De feiten
geentoestemming geeft voor het achterwege laten van een zitting. Appellant wenst ter zitting zijn beroepsgronden nader toe te lichten en verzoekt u derhalve een zitting te plannen.”
opm. griffier: ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135). Het is in mijn ogen niet meer relevant in het kader waarvan het verzoek is ingediend; eiseres beschikt over de gevraagde stukken. […]
2. Kern van het geschil
5.Gronden van hoger beroep
PROCES-VERBAAL van de zitting van de Afdeling Bestuursrechtspraak waarin is behandeld de hoger beroepen – ingesteld door de minister van Veiligheid en Justitie onderscheidenlijk [ [C] ], appellanten, tegen uitspraken in zaken nrs [zaaknummer 2] en [zaaknummer 1] van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 maart 2015 in de gedingen tussen enerzijds [ [C] ] en anderzijds de minister onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van Goes – nrs. [nummer 3] en [nummer 4][…]
3.Het geschil
Hotel Jan Luyken-arrest (3 december 1971, ECLI:NL:HR:1971:AB6788, NJ 1972, 137; hierna:
Hotel Jan Luyken-arrest) van de Hoge Raad (hierna: HR) is voldaan. Tevens bevatten de bestreden uitspraken volgens [A c.s.] een kennelijke schending van het Unierecht in de zin van het
Köbler-arrest (30 september 2003, C-224/01, EU:2003:513; hierna:
Köbler-arrest) van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU).
Åkerberg Fransson(26 februari 2013, C-617/10, EU:C:2013:105) van het HvJEU;
4.De beoordeling
Hotel Jan Luyken-arrest heeft geformuleerd. Op het voorliggende geschil is volgens de Staat de maatstaf uit het
Köbler-arrest niet van toepassing, omdat in de bestreden uitspraken geen Unierecht van toepassing was en het
Köbler-arrest daarom niet relevant is voor de beoordeling van de vorderingen van [A c.s.]
Köbler-arrest in de beoordeling van de zaak moet worden meegenomen. Daarnaast heeft [A c.s.] zich op het standpunt gesteld dat het handelen van de Afdeling in elk geval ook moet worden getoetst aan de hand de maatstaf uit het
Hotel Jan Luyken-arrest.
Greenworld-arrest (HR 4 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7834; hierna: Greenworld-arrest) en het
Qnow-arrest (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2215; hierna:
Qnow-arrest) dient te worden beoordeeld.
Hotel Jan Luyken-arrest voor deze zaak gelden. Voor zover het
Greenworld-arrest al moet worden toegepast dan betwist de Staat dat aan dat criterium is voldaan.
Hotel Jan Luyken-arrest komt naar vaste jurisprudentie op het volgende neer. Wettelijke regelingen waarbij tegen rechterlijke beslissingen rechtsmiddelen ter beschikking worden gesteld of wordt bepaald dat daartegen geen voorziening is toegelaten, moeten geacht worden uitputtend te hebben voorzien in bescherming van belangen die voor partijen bij de verkrijging van een juiste beslissing zijn betrokken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat er een gesloten stelsel van rechtsmiddelen bestaat. Dit stelsel staat er in beginsel aan in de weg dat de juistheid van een rechterlijke beslissing tot onderwerp van een nieuw geding wordt gemaakt en door de burgerlijke rechter wordt getoetst. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien (i) bij de voorbereiding van een rechterlijke beslissing zo fundamentele rechtsbeginselen zijn veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling als bedoeld in artikel 6 EVRM niet kan worden gesproken, en (ii) tegen die beslissing geen rechtsmiddel openstaat of heeft opengestaan.
Greenworld-arrest en de bevestiging daarvan in het
Qnow-arrest moet worden aangenomen dat de HR inmiddels van de in het
Hotel Jan Luyken-arrest geformuleerde maatstaf is teruggekomen of die als zodanig heeft aangepast, ontbreken. Uit die beide arresten volgt namelijk niet dat de in het
Greenworld-arrest geformuleerde maatstaf voor aansprakelijkheid van arbiters ook betrekking heeft op aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak.
Köbler-arrest voor de beoordeling van de onderhavige zaak van belang is. De discussie spitst zich daarbij toe op de vraag of de Unierechtelijke staatsaansprakelijkheidsnorm voor onrechtmatige rechtspraak van toepassing is met betrekking tot de bestreden uitspraken. Voor zover het Unierecht van toepassing is, hetgeen hieronder nader zal worden beoordeeld, staat de maatstaf van het
Köbler-arrest als zodanig niet ter discussie. Dit betekent dat indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het Unierecht van toepassing is, het in het
Köbler-arrest neergelegde toetsingskader voor de beoordeling of er sprake is van aansprakelijkheid van de Staat voor schendingen van het Unierecht door rechterlijke instanties aan de orde is. De maatstaf uit het
Köbler-arrest komt op het volgende neer. Voor staatsaansprakelijkheid voor schade die particulieren lijden als gevolg van de beslissing van een in laatste aanleg rechtsprekende nationale rechterlijke instantie, die in strijd is met een regel van Unierecht, moet aan drie voorwaarden zijn voldaan:
manifeste,
manifestly,
offenkundig, dus: overduidelijk – heeft geschonden. Daarbij dient de rechter bij wie een schadevordering aanhangig is, rekening te houden met alle elementen die de aan hem voorgelegde situatie kenmerken. Volgens de rechtspraak van het HvJEU kunnen daarbij onder meer de volgende aspecten in aanmerking worden genomen:
- a) de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel,
- b) de omvang van de beoordelingsmarge die de geschonden regel de nationale autoriteiten laat,
- c) de vraag of al dan niet opzettelijk een schending is begaan of schade is veroorzaakt,
- d) de vraag of een eventuele onjuiste rechtsopvatting al dan niet verschoonbaar is,
- e) de vraag of de handelwijze van een instelling van de Unie heeft kunnen bijdragen tot de vaststelling of de instandhouding van met het Unierecht strijdige nationale maatregelen of praktijken, en
- f) dat de betrokken rechter zijn verplichting heeft verzuimd om op grond van artikel 267, derde alinea, VWEU een prejudiciële vraag te stellen.
Köbler-arrest, punten 51-56; HvJEU 28 juli 2016,
Tomášová, C-168/15, EU:C:2016:602, punten 25 en 26).
Hotel Jan Luyken-arrest en – voor zover het Unierecht van toepassing is – aan de hand van de maatstaf uit het
Köbler-arrest. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de door [A c.s.] gestelde verwijten ten aanzien van de bestreden uitspraken van de Afdeling achtereenvolgens beoordelen.
dezelfdeinformatie werd opgevraagd, terwijl zij afzonderlijk en op verschillende data werden ingediend bij respectievelijk het college en het CVOM (zie 2.21);
Adeneler, ECLI:EU:C:2006:443, punt 124 en HvJEU, 24 januari 2012,
Dominguez, C‑282/10, EU:C:2012:33, punt 27). Ook is met het verstrijken van de omzettingstermijn voldaan aan één van de noodzakelijke voorwaarden voor [A c.s.] om tegenover de Staat een beroep op de rechtstreekse werking van richtlijnbepalingen te kunnen doen voor zover deze inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn.
alleenvan toepassing op
dieprocedure. De doelstelling van de Richtlijn wordt aldus nagestreefd.