ECLI:NL:RBDHA:2018:3905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
09/767071-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van jonge vrouwen in de prostitutie met minderjarige betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De verdachte heeft twee jonge vrouwen, waarvan één minderjarig, uitgebuit in de prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen onder valse voorwendselen naar Nederland heeft gehaald, met de belofte dat zij als schoonmaakster zouden werken. Eenmaal in Nederland werden zij gedwongen om als prostituee te werken. De rechtbank heeft het beroep op het non-punishment beginsel verworpen, omdat de gedragingen van de verdachte niet in rechtstreeks verband stonden met de uitbuiting die zij had ondergaan in een ander onderzoek naar mensenhandel. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het werven, vervoeren en huisvesten van de slachtoffers met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767071-15
Datum uitspraak: 23 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting.

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 22 juni 2016, 16 september 2016 (
pro forma), 1, 2, 12, 13 en 19 februari 2018 (
inhoudelijk).
De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de verdachte is verschenen mr. M.J. van der Vlis, die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd te zijn haar ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. S.M. van der Kallen en mr. E. Visser, en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 13 februari 2018 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging.

Aan de verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat zij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, in Nederland en/of in Hongarije schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van drie vrouwen:
  • [slachtoffer 1 ] in de periode van 1 november 2011 tot en met 26 februari 2012 (feit 1);
  • [slachtoffer 2 ] in de periode van 1 december 2011 tot en met 9 januari 2012 (feit 2);
  • [slachtoffer 3] in de periode van 31 december 2011 tot en met 9 januari 2012 (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3.Ontvankelijkheid van de officieren van justitie.

De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is nu haar cliënte een beroep zou toekomen op het non-punishmentbeginsel.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat dit verweer dient te worden verworpen nu er geen rechtsreeks verband is tussen wat Petrovics wordt verweten en wat haar eerder is overkomen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte als slachtoffer is aangemerkt in het onderzoek naar mensenhandel, genaamd ‘Buidelwolf’. De verdediging heeft gesteld dat de verdachte datgene wat zij eventueel heeft gedaan slechts onder dwang van haar moeder heeft gedaan. De rechtbank stelt ook vast dat de moeder van de verdachte geen rol speelde in het onderzoek Buidelwolf.
Artikel 8 van de EU-Richtlijn 2011/336/EU bepaalt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten gerechtigd zijn slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of te bestraffen wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten die een rechtstreeks gevolg is van een van de in artikel 2 bedoelde, jegens hen gepleegde handelingen (mensenhandel).
Naar het oordeel van de rechtbank staan de gedragingen die de verdachte worden verweten niet in rechtstreeks verband met de werkzaamheden die de verdachte in het kader van de uitbuiting door de daders van het onderzoek Buidelwolf moest verrichten. In zoverre reeds dient het beroep op het non-punishmentbeginsel (de rechtbank begrijpt het non-prosecutionbeginsel) te worden verworpen. Los hiervan is de veronderstelde dwang jegens de verdachte door haar moeder niet aannemelijk geworden.

4.Bewijsoverwegingen.

4.1
Inleiding.
Naar aanleiding van restinformatie uit het onderzoek ‘Buidelwolf’, waaruit de verdenking was ontstaan dat meerdere personen uit een Hongaarse familie zich zeer waarschijnlijk bezighielden met (georganiseerde) mensenhandel als bedoeld in artikel 273f Sr, is in januari 2013 het onderzoek ‘Apus’ gestart.
Het Apus-onderzoek ziet in totaal op 21 aangeefsters c.q. (door het openbaar ministerie veronderstelde) slachtoffers. Uit dit onderzoek is de verdenking gerezen dat de verdachte zich ten aanzien van verschillende van deze vrouwen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie.
De officier van justitie hebben, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan alle haar ten laste gelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle aan haar ten laste gelegde feiten. Bij de beoordeling van de verschillende onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank, voor zover relevant, weergeven wat de verdediging ter onderbouwing heeft aangevoerd.
4.4
Juridisch kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII van voornoemd wetboek, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
In het onderzoek Apus is een tiental verdachten naar voren gekomen die allen verdacht worden van mensenhandel binnen de prostitutiebranche, ieder ten aanzien van ten minste een paar dames. Het gaat daarbij steevast om de verdenking van diverse varianten van mensenhandel zoals deze zijn opgenomen in de onderscheidenlijke onderdelen van het eerste lid van artikel 273f Sr. De rechtbank zal hierna eerst kort stilstaan bij het juridisch kader van mensenhandel tegen welke achtergrond zij iedere verdenking heeft bezien. De rechtbank zal daarbij de diverse varianten - voor zover relevant - en de uitgangspunten die de rechtbank daarbij hanteert uiteenzetten en dit stuk afsluiten met enkele algemene overwegingen.
Sub 1
In sub 1 zijn diverse handelingen strafbaar gesteld voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel en met het oogmerk van uitbuiting worden verricht.
Handelingen
De handelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijk betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.
Dwangmiddelen
De dwangmiddelen - voor zover deze voor de officieren van justitie en/of de verdediging een punt van aandacht zijn geweest tijdens de behandeling ter terechtzitting - zijn dwang, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen zijn zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin hij, als hij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Het slachtoffer moet het dwangmiddel dus hebben opgemerkt en het moet bij hem vrees hebben opgeleverd, anders is er geen sprake van dwang. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke betekenis [1] . De rechtbank gaat er bij dit dwangmiddel vanuit dat er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven, iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
‘Misbruikdwangmiddelen’
Ook de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ hebben feitelijke betekenis. [2] Deze dwangmiddelen, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. [3] De Hoge Raad heeft daarbij expliciet overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook behoeft voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte te worden vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). De Hoge Raad overweegt daarbij dat het in het bijzonder niet een zelfstandig vereiste is dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. Tot slot merkt de Hoge Raad op dat de omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie had gewerkt, geen aanwijzing behoeft te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie. [4]
Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen van een van deze twee misbruikdwangmiddelen dient het feitelijk bewezenverklaarde hieraan invulling te geven. Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een anders ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan. Maar zoals gezegd dit middel kan ook overlappen met het misbruik uit overwicht.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals gezegd zijn de handelingen omschreven in sub 1 slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Het oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet volstaat niet. Ook dit bestanddeel van het wetsartikel heeft feitelijke betekenis en hoeft in de tenlastelegging niet nader te worden omschreven. Het oogmerk van uitbuiting kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld verklaringen. Echter, bij afwezigheid van verklaringen kan het oogmerk van uitbuiting ook veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het tweede lid van artikel 273 f Sr geeft een niet-limitatieve opsomming van wat de term ‘uitbuiting’ omvat. Voor zover in deze zaak relevant staat daar in ieder geval de uitbuiting van een ander in de prostitutie.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden beschouwd en is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden; de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht; het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. [5]
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken. De rechtbank zal bij de beoordeling van de factoren ook rekening houden met het gegeven of een slachtoffer meer- of minderjarig is.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk tot uitbuiting dat voor de vervulling van de delictsomschrijving het niet nodig is dat de ander daadwerkelijk wordt uitgebuit; het oogmerk volstaat. Dat een betrokkene na overbrenging naar Nederland niet het beoogde werk heeft verricht, staat aan de invulling van de delictsomschrijving niet in de weg. [6]
Uitgangspunt voor de rechtbank is in ieder geval dat zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Ook het gegeven dat een slachtoffer op enig moment toch ‘vrij’ was om te stoppen met het prostitutiewerk en zich mitsdien aan de uitbuitingssituatie heeft onttrokken, doet in zijn algemeenheid niet af aan het gegeven dat er (voordien) wel sprake is (geweest) van een dwangmiddel. Immers, aan het ‘laten gaan’ van een prostituee kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen, waaronder ook opportunistische redenen, bezien vanuit het oogpunt van de dader. Zo kan ook niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat indien er een mogelijkheid was voor het slachtoffer zich aan de uitbuitingsituatie te onttrekken, maar zij dit desalniettemin niet heeft gedaan, er dan dus geen sprake kan zijn van een uitbuitingssituatie. [7]
Sub 2
Sub 2 is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is (‘terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’). Het verschil zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. Dit onderdeel strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd. [8]
Sub 3
In sub 3 zijn de handelingen ‘aanwerven, medenemen en ontvoeren’ van een ander strafbaar gesteld, indien dit geschiedt met het oogmerk die ander in een ander land (kortom, er is grensoverschrijding nodig) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Gelet op de wettekst zijn anders dan bij sub 1 en sub 4 geen dwangmiddelen nodig. Wel dient uitbuiting als bestanddeel te worden ingelezen. De Hoge Raad heeft namelijk uitgemaakt dat de gedragingen genoemd in sub 3, alleen strafbaar zijn, als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [9]
Sub 4
Sub 4 ziet op de daadwerkelijk uitbuiting. De uitbuitingsgedragingen – voor zover in deze zaak relevant - hebben het oog op het doen werken in de prostitutie. Het gaat er hierbij om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degene die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van subonderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [10] Het onderscheid met betrekking tot de dwangmiddelen in sub 1 en sub 4 zit in het gegeven dat in sub 1 het dwangmiddel ziet op de handeling werven, vervoeren, etc. terwijl in sub 4 het dwangmiddel direct is gelinkt aan het laten werken. Het ‘zich beschikbaar stellen’ is daarbij voldoende, wat betekent dat er ook hier niet daadwerkelijk gewerkt hoeft te zijn om tot een voltooid delict te komen.
Sub 5
Voor zover in deze zaak relevant, ziet sub 5 op de strafbaarstelling van degene die een minderjarige ertoe beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen. Net als in sub 2 zijn ook hier dwangmiddelen niet vereist, is de eventuele instemming van de minderjarige irrelevant en is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. [11] In de jurisprudentie van de Hoge Raad is uitgemaakt dat het slechts verrichten van faciliterende activiteiten voldoende is. [12]
Sub 6
Strafbaar op grond van sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. [13] De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Sub 8
Dit onderdeel betreft de strafbaarstelling van het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige met of voor een derde tegen betaling. Onder bevoordelen kan ook worden verstaan het begunstigen ten nadele van een ander. De opzet dient gericht te zijn op het voordeel trekken en niet op de minderjarigheid. Net als in sub 6 geldt ook hier dat de profijttrekker niet dezelfde hoeft te zijn als degene die een minderjarige ertoe beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Sub 9
Op grond van sub 9 is degene strafbaar die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen. Uitbuiting is hierbij geen vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin vereist dat daadwerkelijk van bevoordeling sprake is geweest. De tekst van artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr biedt ruimte voor die opvatting. Bovendien komt een dergelijke uitleg tegemoet aan de strekking van de strafbaarstelling van mensenhandel, te weten het belang van behoud van iemands geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Immers, door met een dwangmiddel iemand ertoe te bewegen hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde is daarmee diens geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid reeds geschonden en naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het delict voltooid.
Nadere overwegingen
Prostitutie is in Nederland een zelfstandig en legaal beroep. Een prostituee kan dit werk doen in loondienst waarbij er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen een prostituee en haar werkgever over onder meer het werk en salaris. Deze afspraken worden dan neergelegd in een arbeidsovereenkomst. Een dergelijke arbeidsovereenkomst zal meebrengen dat de prostituee haar verdiende geld niet bij zich houdt (maar loon ontvangt) en dat de werkgever voorwaarden kan stellen aan de manier waarop zij werkt (tijd, plaats, werkkleding), maar anderzijds komt op hem de (zorg)verplichting te rusten om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden voor zijn werknemer. Ook zal een dergelijke arbeidsovereenkomst meebrengen dat de werkgever de vergunning regelt en zorg draagt voor de inhouding van loonbelasting en de afdracht daarvan aan de belastingdienst. Daarnaast is de werkgever ook verantwoordelijk voor het doen van aangiftes omzetbelasting en de voldoening daarvan. De prostituee zal zelf aangifte inkomstenbelasting moeten doen.
De prostituee die als een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) aan de slag gaat kan haar verdiende geld normaal gesproken bij zich houden en geniet meer vrijheden. Zij moet wel meer dingen zelf regelen, zoals een vergunning aanvragen, zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel, een administratie voeren en bewaren en alle belastingzaken (inkomstenbelasting, omzetbelasting).
Zo bieden beide vormen op hun eigen manier een goede basis om op een voldoende rendabele wijze als prostituee te werken.
Tegen die achtergrond is het niet eenvoudig te begrijpen waarom een prostituee een deel van haar verdiensten zonder meer aan een ander zou afstaan. Op het moment dat een ander (dan de hiervoor bedoelde werkgever) geld krijgt van een prostituee opdat zij haar werkzaamheden hier kan verrichten, of omdat zij een deel van haar verdiensten überhaupt moet afstaan, heeft deze ander feitelijk wat uit te leggen. De rechtbank heeft geconstateerd dat geen van de verdachten zich ten aanzien van de vrouwen in het Apus-dossier als werkgever in voormelde zin heeft gedragen. Dit uitgangspunt is een vertrekpunt van waaruit de rechtbank de zaak heeft bekeken.
Voorts staat de rechtbank op voorhand stil bij de vorm van prostitutie die in voorliggende zaak aan de orde is en betrekt daarbij de afkomst van de dames. Alle dames zijn afkomstig uit Hongarije en op een enkeling na waren zij niet eerder in Nederland, laat staan om hier als prostituee te werken. Alle dames (met uitzondering van een minderjarige die er vanwege haar leeftijd niet kon werken) zijn tewerkgesteld - of het is geprobeerd hen te werk te stellen - in de Doubletstraat. In de Doubletstraat in Den Haag vindt raamprostitutie plaats. Deze vorm van prostitutie komt niet in veel landen voor en in ieder geval niet in Hongarije. Het is een zeer indringende manier van prostitutie, waarbij de prostituee zichzelf gedurende een lange aaneengesloten periode (uit het dossier blijkt dat de vrouwen in de regel van ’s ochtends vroeg tot in de nacht werkten) letterlijk tentoon stelt in een etalage. Voor het raam hangen gordijnen, maar deze worden slechts gesloten als de prostituee een klant heeft. De overige tijd is zij continu zichtbaar voor het publiek, dat kan bestaan uit potentiële klanten, maar evengoed uit mensen die slechts ‘een kijkje’ komen nemen. Sommige dames waren er vooraf überhaupt niet op bedacht dat zij onder dergelijke omstandigheden moesten werken. De rechtbank neemt mee dat het werken als prostituee onder die omstandigheden extra belastend is. Immers, ook in de tijd dat een prostituee niet door een klant wordt bezocht, is het werk belastend omdat zij voortdurend in een cabine te kijk staat.
4.5
Betrouwbaarheid verklaringen.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen komt in de eerste plaats belang toe aan de consistentie, nauwkeurigheid of gedetailleerdheid, en volledigheid van die verklaringen. Echter, waar de verklaringen in de onderhavige zaak op deze punten onvolkomenheden bevatten - daarvan zitten verschillende voorbeelden in het dossier - betekent dat niet automatisch dat deze reeds daarom onbetrouwbaar zouden zijn. Dat heeft te maken met de bijzondere aspecten van deze zaak.
Het Apus-onderzoek is een langdurig en omvangrijk onderzoek, met name door het grote aantal getuigen dat door de politie en/of de rechter-commissaris is gehoord. In de periode van januari 2013 tot en met mei 2017 zijn vele getuigen de revue gepasseerd. Een groot aantal van deze getuigen heeft in de loop van die periode meerdere malen een verklaring afgelegd, soms met tussenpozen van jaren, en in verschillende landen. Enkele uitzonderingen daargelaten, hebben met name de aangeefsters c.q. slachtoffers op uiteenlopende tijdstippen uitgebreide verklaringen afgelegd over feiten en omstandigheden die zich reeds jaren geleden zouden hebben voorgedaan. Verschillen tussen eerdere en latere verklaringen zijn dan bijna onvermijdelijk.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de (relatief) jeugdige leeftijd van aangeefsters en het feit dat zij zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een voor hen vreemd land bevonden.
De rechtbank beseft verder dat de vrouwen bij het afleggen van hun verklaringen bovendien beïnvloed kunnen zijn geweest door wat zij in de tussentijd van andere betrokkenen - of uit derde hand - over het onderzoek hadden gehoord. Zo blijkt uit het dossier dat de vrouwen - evenals de verdachten - vrijwel allemaal uit de relatief kleine gemeenschap van Mohács, of omgeving, afkomstig zijn.
Van belang is voorts dat de vrouwen bij het afleggen van hun verklaringen specifieke vragen hebben moeten beantwoorden over hun (voorgenomen) werk in de prostitutie en hun redenen om dit werk te gaan doen. De rechtbank realiseert zich dat bij deze onderwerpen ‘schaamte’ een relevante rol kan spelen (dat verschillende vrouwen zich schaamden voor hun werk in de prostitutie blijkt ook uit meerdere verklaringen uit het dossier). Zo kan het zijn dat de vrouwen uit schaamte over sommige zaken niet hebben verklaard, of dat zij juist op een bepaalde wijze hebben verklaard om hun eigen ‘verantwoordelijkheid’ zo klein als mogelijk te maken; ook kan het zijn dat zij bepaalde verklaringen hebben afgelegd, domweg ‘om van de zaak af te zijn’.
Voorts realiseert de rechtbank zich dat de vrouwen die aangifte hebben gedaan, een financieel motief kunnen hebben gehad en dat dit in de voorkomende gevallen de voornaamste reden kan zijn geweest om aangifte te doen, of om op een bepaalde wijze te verklaren. Ook ‘wraak’ zou een relevant motief kunnen zijn.
Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat de verhorende verbalisanten de vrouwen in sommige gevallen op indringende wijze hebben gewezen op hun positie van slachtoffer van mensenhandel en op de mogelijkheid om aangifte te doen, vanuit de vooronderstelling dat de verdachten hiervoor verantwoordelijk waren.
Deze factoren bieden naar het oordeel van de rechtbank een mogelijke verklaring voor de omstandigheid dat verschillende verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers weliswaar onvolkomenheden bevatten, maar tegelijk onderdelen die - onmiskenbaar - overeenkomstig de waarheid zijn.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers die onvolkomenheden bevatten niet om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten; de desbetreffende verweren worden dan ook verworpen. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers zeer behoedzaam moeten worden benaderd, en dat zij slechts kunnen worden gebruikt waar ze voldoende verankering vinden in andere bewijsmiddelen.
4.6
Vrijspraak van feit 1 (ZD [slachtoffer 1 ] )
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4.5
Feit 2 (ZD [slachtoffer 2 ] ) en feit 3 (ZD [slachtoffer 3] ) [14]
Inleiding
Op 9 januari 2011 troffen verbalisanten naar aanleiding van een melding twee Hongaarse meisjes aan, die verklaarden dat zij gedwongen waren in de prostitutie te werken en dat zij waren ontsnapt uit een woning. Deze meisjes waren [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] . [15]
Aangezien het vermoeden bestond dat beide meisjes slachtoffer waren van mensenhandel werden zij overgedragen aan de Unit Commerciële Zeden van de politie Haaglanden. Door personeel van de Unit Commerciële Zeden werd op 9 januari 2011 afzonderlijk met beide meisjes een intakegesprek gehouden.
[slachtoffer 2 ] is op 28 augustus 2014 in Mohács (Hongarije) gehoord. Zij bleef bij haar verklaring die zij op 9 januari 2011 tijdens het intakegesprek heeft gegeven.
[slachtoffer 3] is op 2 september 2014 in Bolton (Engeland) gehoord. Ook zij bleef bij haar verklaring die zij op 9 januari 2011 tijdens het intakegesprek heeft gegeven.
[slachtoffer 2 ] heeft op 5 maart 2015 in Mohács (Hongarije) verklaard dat zij niet met [slachtoffer 3] naar Nederland was gekomen en dat [slachtoffer 3] en zij de eerdere verklaringen onderling hadden afgestemd. [slachtoffer 2 ] heeft daarnaast op 7 september 2016 als getuige nog een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Hierin heeft zij haar laatste verklaring bevestigd.
[slachtoffer 3] heeft op 28 oktober 2015 in Bolton (Engeland) bevestigd dat zij haar eerdere verklaring met [slachtoffer 2 ] had afgesproken en dat zij niet samen met haar naar Nederland was gekomen. [slachtoffer 3] heeft daarnaast op 16 mei 2017 als getuige nog een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Hierin heeft zij haar laatste verklaring bevestigd.
De verklaringen van [slachtoffer 2 ] [16]
[slachtoffer 2 ] (geboren 14 juli 1995) heeft verklaard dat zij met [verdachte] , [betrokkene] en [slachtoffer 1 ] naar Nederland is gegaan. Zij is daar een maand gebleven en is toen gevlucht. Ze vertelden haar dat ze [slachtoffer 2 ] daarheen zouden brengen om schoonmaakwerk te doen in hotels. Dit had [verdachte] gezegd. Ze zou 300 à 400 euro per week gaan verdienen. Ze hebben [slachtoffer 2 ] begin december 2011 meegenomen. Ze namen de bus naar Boedapest en daarvandaan het vliegtuig naar Eindhoven. De vliegtickets waren geregeld door [naam] , een vaste vriend van [verdachte] . In Eindhoven zijn ze door [naam] opgehaald en naar de woning van een vriend van [naam] in Den Haag gegaan.
De volgende dag zei [verdachte] dat het schoonmaakwerk niet voor elkaar zou komen, maar dat het mogelijk was om als prostituee te werken. Dat werk kon je in de Doubletstraat doen. [slachtoffer 2 ] zei dat zij nog maar 16 jaar oud was en nog niet mocht werken en dat zij het ook niet wilde. Daarop antwoordde [verdachte] dat er op zijn minst gewerkt zou moeten worden om de prijs van de tickets aan [naam] terug te betalen. [naam] had geld gegeven voor tickets en [verdachte] zei tegen [slachtoffer 2 ] dat zij moest werken zodat zij het geld aan deze man kon terugbetalen. Dat was ook de reden waarom hij telkens bij hen was. Dat was de reden voor [verdachte] om hen naar Nederland te halen en te laten werken, zodat zij haar schulden aan hem kon terugbetalen. Het was ook om geld voor [verdachte] te genereren, zij wilde geld verdienen.
Omdat [slachtoffer 2 ] officieel niet mocht werken zijn ze op voorstel van [verdachte] naar de 25-euro straat gegaan om daar mannen te werven. Petra had een make-upset waarmee ze [slachtoffer 2 ] opmaakte. [verdachte] gaf haar condooms en drie à vier dagen na aankomst werkte [slachtoffer 2 ] ook als prostituee. [betrokkene] hield [slachtoffer 2 ] die ene dag in de gaten. [slachtoffer 2 ] moest het geld aan haar geven. [verdachte] besprak de transactie met de mannen op straat en [slachtoffer 2 ] is met hen naar de woning gegaan waar ze woonden en had daar seks met ze.
[slachtoffer 2 ] weet niet precies hoeveel zij heeft verdiend maar volgens haar minstens 1.500 à 2.000 euro. Zij ontving hooguit twee mannen op een dag. [verdachte] en haar moeder [betrokkene] hadden het voor het zeggen. Niemand heeft [slachtoffer 2 ] mishandeld maar [verdachte] heeft haar de hele tijd bedreigd. [slachtoffer 2 ] was bang voor haar. [slachtoffer 2 ] was in een kwetsbare positie; zij waren met zijn vieren en [slachtoffer 2 ] was alleen. [verdachte] pakte haar paspoort af en hield het bij zich. [slachtoffer 2 ] was het er niet mee eens maar zij had niet veel keus. Zij had ook geen telefoon. [slachtoffer 2 ] heeft in totaal op drie adressen in Den Haag gewoond. Die woningen waren altijd ver van de 25-euro straat, ze namen altijd de tram. [slachtoffer 2 ] herinnert zich halte ‘Birkad’ (de rechtbank neemt aan ‘Bierkade’). [slachtoffer 2 ] woonde steeds maar één tot anderhalve week op de adressen. [verdachte] maakte met betrekking tot alle woningen de afspraken met de mannen en zij vertelde hen hoe ze bij de woningen moesten komen. Als [verdachte] een klant naar de woning bracht, dan moest de klant kiezen uit hun drieën en [slachtoffer 2 ] was eigenlijk altijd degene die gekozen werd door de klant. De derde woning waar [slachtoffer 2 ] zat, is de [adres] .
Rond het einde van de maand wandelden ze in de 25-euro straat. [slachtoffer 2 ] zag toen dat [slachtoffer 3] in een cabine aan het werk was. [slachtoffer 3] was met [verdachte] en ‘de anderen’ aan het praten, daarna pakte zij haar spullen en ging zij met hun mee naar die derde huurwoning. [slachtoffer 3] wilde weg omdat zij niet wilde werken, zij wilde daar niet zijn. Op de tweede dag zijn [verdachte] , [slachtoffer 1 ] en [betrokkene] boodschappen gaan doen en hadden zij [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] opgesloten in de woning. Toen is [slachtoffer 2 ] samen met [slachtoffer 3] via het balkon naar de buren geklommen en gevlucht. Buiten spraken ze een echtpaar aan en hebben ze de politie gewaarschuwd. Dit betrof de melding van 9 januari 2012. Toen [slachtoffer 2 ] vluchtte, had ze geen geld. Ze heeft in een opvanghuis gezeten. Ze zat daar één nacht samen met [slachtoffer 3] en toen werden ze uit elkaar gehaald. Uiteindelijk is zij met hulp naar Hongarije terug gegaan.
De verklaringen van [slachtoffer 3] [17]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met de auto naar Nederland is gegaan om in de prostitutie te gaan werken. Zij waren in de ochtend in Nederland aangekomen en hebben die dag nog wat uitgerust. Zij was bij de gerechtelijke ontruiming van de woning aan de [adres] op 6 januari 2012. Zij verbleef in de woning van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De volgende dag zijn [slachtoffer 3] en [medeverdachte 3] met [medeverdachte 4] naar de straat gegaan. [medeverdachte 4] heeft een kamer voor de hele dag geregeld en heeft dat ook voorgeschoten en betaald. [slachtoffer 3] is weggegaan omdat de locatie haar vanaf het moment dat zij begon te werken niet beviel. Daarnaast belde [medeverdachte 2] haar om de vijf minuten en vroeg haar dan of zij de cabine al had terugverdiend. [medeverdachte 2] zei altijd dat zij hoopte dat [slachtoffer 3] al meer had verdiend dan alleen de cabine. De telefoon hadden zij en [medeverdachte 3] van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gekregen. Ze konden alleen gebeld worden.
Op een gegeven moment werd [slachtoffer 3] gebeld door [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 2] naar haar toe wilde komen. [slachtoffer 3] wilde dit werk niet meer doen en had er spijt van dat zij dit deed. Ze wilde niet meer terug naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Toen [slachtoffer 3] haar nicht [slachtoffer 2 ] samen met [verdachte] , [slachtoffer 1 ] en [betrokkene] (de moeder van [verdachte] ) zag lopen, was ze heel blij om hen te zien en is ze met hen meegegaan. Zij vertelde hen dat zij bang was voor [medeverdachte 2] en daar weg wilde en ze zeiden haar dat zij met hen mee kon gaan. Omdat [verdachte] een relatie heeft gehad met de broer van [slachtoffer 3] , dacht zij dat [verdachte] haar wel zou helpen om terug te gaan naar Hongarije.
Ze zijn vervolgens met z’n allen in een taxi gestapt en naar een woning gegaan. In die woning was geen verlichting. [verdachte] vertelde dat zij een andere woning wilde huren. [slachtoffer 3] vroeg hen of zij met hun mee mocht. [verdachte] vroeg [slachtoffer 3] om een woning te regelen en zij zou [slachtoffer 3] helpen om een busticket te regelen zodat zij terug kon naar Hongarije. [slachtoffer 3] gaf haar verdiende geld aan [verdachte] en diezelfde avond zijn ze naar een andere woning gegaan die werd gehuurd door [verdachte] .
Toen ze naar die woning gingen, bleek dat [slachtoffer 2 ] in die woning aan het werk ging en daar schrok [slachtoffer 3] van. Er kwamen klanten naar de woning en het was altijd [slachtoffer 2 ] die met de klant mee moest gaan. Op een gegeven moment kwam een klant langs en [verdachte] zei dat [slachtoffer 3] met hem mee moest gaan. [slachtoffer 3] wilde dat niet, want dat was de reden waarom zij uit de straat was weggegaan. [verdachte] zei dat [slachtoffer 3] dat moest doen zodat zij een busticket kon regelen. [slachtoffer 3] is met hem in de kamer geweest, maar is ook weer direct weggegaan. Uiteindelijk heeft [slachtoffer 2 ] de klant afgewerkt. Het is ook voorgekomen dat [slachtoffer 2 ] helemaal geen seks wilde, omdat zij ongesteld was. Op dat moment werd tegen haar gezegd dat zij dat wel moest doen. [slachtoffer 3] weet niet hoeveel klanten er binnen zijn geweest. [slachtoffer 2 ] moest van [verdachte] geld verdienen. [slachtoffer 2 ] gaf haar geld aan [verdachte] .
[slachtoffer 3] is hier één of twee dagen gebleven en is toen met [slachtoffer 2 ] gevlucht. [betrokkene] , [verdachte] en [slachtoffer 1 ] gingen op een gegeven moment de stad in. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] werden in de woning opgesloten. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] zijn uit het raam geklommen en via het balkon van de buren de straat op gegaan en gevlucht. Daar hebben zij voorbijgangers gevraagd de politie te bellen. De politie nam hem toen mee. Dit betrof de melding van
9 januari 2012. In de woning van [verdachte] heeft zij geen seks gehad met mannen.
Overige getuigen
[slachtoffer 1 ] heeft op 4 april 2016 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat zij wel een keer met het vliegtuig naar Nederland is geweest. [verdachte] en [betrokkene] waren ook in het vliegtuig en [verdachte] heeft er op toegezien dat [slachtoffer 1 ] er ook was. Er was nog een kleiner meisje met blond haar, ene [naam] , in het gezelschap van [verdachte] . [slachtoffer 1 ] denkt dat zij een jaar of 16 was (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2 ] ). Ze reisden samen naar Nederland toe.
[slachtoffer 1 ] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 3] in de straat heeft gewerkt als prostituee en dat zij daar is weggelopen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . [verdachte] , [betrokkene] , [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 1 ] gingen naar de Doubletstraat toe. Daar zagen zij [slachtoffer 3] achter het raam zitten. [slachtoffer 3] klopte op het raam en [verdachte] kwam naar haar toe. [verdachte] , [betrokkene] en [slachtoffer 2 ] hebben op de [adres] gewoond. [slachtoffer 1 ] heeft gehoord dat [verdachte] tegen [slachtoffer 3] zei dat het bijzonder is dat haar eigen oom haar dit werk liet doen en dat [slachtoffer 3] bij haar kon wonen tot het moment dat er een oplossing was om terug te gaan naar Hongarije.
[slachtoffer 1 ] is ook in de woning aan de [adres] geweest, waar [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3] ook verbleven. [verdachte] heeft tegen hen gezegd dat één van hen zich moest douchen omdat de klant zou komen. [betrokkene] zei dat ze het 16-jarige meisje er beter niet op af kon sturen. [18]
[naam] heeft op 5 maart 2015 in Hongarije verklaard dat hij de man is van [slachtoffer 2 ] en dat hij weet dat [slachtoffer 2 ] met drie andere meisjes, onder meer met [slachtoffer 1 ] naar Nederland is gegaan en in Den Haag heeft gewerkt. Wie de andere twee meisjes waren kan hij niet zeggen. Hij weet ook niet hoe lang [slachtoffer 2 ] daar heeft gewerkt. Hij weet alleen dat zij na verloop van tijd was gevlucht en eerst naar de politie was gegaan en daarna in een tehuis was geplaatst. [19]
[naam] heeft op 8 september 2016 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 2 ] met [verdachte] naar Nederland is gekomen. [20]
De verklaringen van [verdachte]
heeft meerdere verklaringen afgelegd. Op 10 maart 2016 heeft [verdachte] bij de politie verklaard dat zij graag wil vertellen wat zij met deze zaak te maken heeft en dat zij in de eerdere verhoren niet alles heeft verteld.
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [verdachte] van 10 maart 2016 (tweemaal), 16 maart 2016 en de verklaring van [verdachte] op 21 april 2016 als getuige bij de rechter-commissaris dat [verdachte] het volgende heeft verklaard. [21]
[slachtoffer 2 ] is met [betrokkene] en [slachtoffer 1 ] naar Nederland gekomen. [verdachte] heeft verklaard dat zij daar niet bij aanwezig was, maar dat zij twee dagen later met de auto is gekomen. [naam] had de tickets geregeld. Via een taxichauffeur zijn ze aan de woning aan de [adres] gekomen.
Op enig moment is zij [slachtoffer 3] tegengekomen in de Doubletstraat. [slachtoffer 3] was daar aan het werk ‘achter het raam’ en zij wilde daar heel graag weg. [slachtoffer 3] vroeg toen aan [verdachte] om haar te helpen terug te gaan naar Hongarije. Toen is ze bij [verdachte] en haar moeder komen wonen. Haar moeder zei dat [verdachte] tegen [slachtoffer 3] moest zeggen dat zij door moest werken. De helft van haar verdiensten moest zij aan haar moeder geven en de andere helft kon zij voor zichzelf houden en op die manier kon zij terug naar Hongarije. Uiteindelijk heeft [verdachte] haar niet kunnen helpen want dat geld moest zij zelf verdienen.
[verdachte] heeft verklaard dat zij de transacties heeft moeten afhandelen tussen de meisjes en de klant. Het is niet dat zij dit wilde, het is haar opgedragen. Zij heeft nooit geld afgepakt. De relatie met haar moeder was lang niet zo goed als [verdachte] heeft doen voorkomen. [verdachte] was bang dat zij in de problemen zou komen als zij niet zou doen wat haar moeder vertelde. [verdachte] heeft eerder in zo’n situatie gezeten en de gebeurtenissen nog steeds niet verwerkt. De klant betaalde aan de meisjes. [betrokkene] kreeg het geld, [verdachte] niet. [slachtoffer 3] heeft geen geld gegeven aan haar.
[verdachte] ontdekte pas dat de deur op slot zat toen zij met haar moeder terugkwam van het boodschappen doen. Haar moeder vertelde dat ze de deur op slot had gedraaid omdat de buurt nogal slecht was. Op de vraag of de reden dat de deur werd afgesloten was om te voorkomen dat de meisjes wegliepen, knikte [verdachte] ja. Zij begrijpt dat ze zijn gevlucht. Ze wisten van tevoren dat ze zich moesten gaan prostitueren. [verdachte] wist dit ook. [betrokkene] zei dat [verdachte] dit aan de meisjes moest meedelen. Haar moeder wilde hierbij geen rol spelen, [verdachte] werd naar voren geschoven als bemiddelaar en kon die rol niet weigeren. Haar moeder wist dat [slachtoffer 2 ] minderjarig was.
[slachtoffer 2 ] heeft niet in de Doubletstraat gewerkt. Zij heeft wel klanten geworven om mee te gaan naar de woning. Zij stapte op klanten af en maakte dan een praatje. [verdachte] vond die twee meisjes echt zielig omdat zij dit werk moesten doen maar zelf had zij naar eigen zeggen ook geen keuze. Zij was bang voor haar moeder. De meisjes zagen volgens [verdachte] alleen dat zij degene was die alles tegen hen zei, maar zij was naar voren geschoven door haar moeder. Het leek erop dat [verdachte] de meisjes stuurde, maar ze hebben nooit doorgevraagd. Op de vraag of [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] seks hebben seks gehad in de woning, knikte [verdachte] ja. [slachtoffer 1 ] heeft ook in de woning verbleven toen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] daar waren.
Nadere bewijsoverwegingen
De verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] ondersteunen elkaar en stemmen bovendien in grote lijnen en met name op relevante onderdelen overeen met de verklaring van verdachte.
De verklaringen van verdachte wijken met name af ten aanzien van de vliegreis (zij zou zelf niet zijn meegereisd, maar later zijn gekomen), waar [slachtoffer 2 ] zegt dat zij wel samen reisden, hetgeen wordt bevestigd door getuige [slachtoffer 1 ] . Verder stelt verdachte dat haar rol niet meer was dan die van een bemiddelaar tussen haar moeder en de meisjes. Volgens [verdachte] is haar moeder de kwade genius geweest en dwong zij verdachte in de rol van tussenpersoon. Uit de verklaringen van de meisjes ( [slachtoffer 2 ] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1 ] ) blijkt echter geenszins van een dergelijke bemiddelende rol, sterker nog: het was volgens de meisjes
verdachtedie samen met haar moeder de touwtjes in handen had; het was bijvoorbeeld verdachte die de meisjes sommeerde zich klaar te maken voor een klant en het was ook verdachte die de afspraken met de klanten maakte. Het geld moest vervolgens worden afgedragen aan verdachte of haar moeder. Van dwang door de moeder jegens verdachte is geenszins gebleken. Uit het dossier komen ook in het geheel geen feiten of omstandigheden naar voren waarin een reden kan worden gevonden voor de rol van verdachte als bemiddelaar. Met andere woorden: het is niet duidelijk waarom verdachte als tussenpersoon had moeten optreden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte over de vliegreis en haar rol dan ook niet aannemelijk.
[slachtoffer 2 ] heeft daadwerkelijk klanten ontvangen. [slachtoffer 3] zegt over zichzelf dat zij geen klanten meer heeft gehad vanaf het moment dat zij vanuit de prostitutiestraat met verdachte was meegegaan. Alhoewel verdachte ervan uitgaat dat [slachtoffer 3] wel seksuele handelingen heeft verricht met klanten in haar woning, volgt de rechtbank op dit punt de verklaring van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] stelt weliswaar een klant te hebben ontvangen, maar zij heeft vervolgens zonder een seksuele handeling met deze man te hebben verricht de kamer verlaten. Over de Doubletstraat is [slachtoffer 3] daarentegen heel duidelijk: daar heeft zij een paar klanten ontvangen. De rechtbank vermag niet in te zien waarom zij hierover niet de waarheid zou spreken, nu zij verder wel belastend verklaart over verdachte en openlijk verklaart over het verrichten van seksuele handelingen (‘schaamte’ speelt hier kennelijk geen rol). De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte geen voordeel heeft genoten ten koste van [slachtoffer 3] .
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies:
Ten aanzien van [slachtoffer 2 ] (feit 2):
[slachtoffer 2 ] heeft zich in de periode van 1 december 2010 tot en met 9 januari 2011 beschikbaar gesteld tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. [slachtoffer 2 ] was toen minderjarig. Degenen die haar hiertoe bewogen, waren verdachte en haar moeder. [slachtoffer 2 ] is in Hongarije onder valse voorwendselen benaderd door hen om te gaan werken als schoonmaakster in Nederland. Hier zou goed geld mee te verdienen zijn. Eenmaal in Nederland bleek het niet om schoonmaakwerk te gaan, maar om prostitutiewerk; werk dat de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2 ] aantastte. Het geld dat zij daarmee verdiende, moest zij afdragen aan verdachte en haar moeder. Zij is samen met verdachte en haar moeder gereisd van Hongarije naar Nederland en in Nederland kwam zij bij hen in de woning te wonen die zij geregeld hadden. Het kan niet anders dan dat verdachte al die tijd al het plan had [slachtoffer 2 ] mee te nemen om haar hier in de prostitutie te laten werken en daar zelf aan te verdienen zonder hier een reële tegenprestatie tegenover te stellen (dat blijkt uit het optreden van verdachte en haar moeder, zoals daarover door [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 1 ] is verklaard). Hierdoor heeft verdachte zich samen met haar moeder schuldig gemaakt aan het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van [slachtoffer 2 ] met het oogmerk van uitbuiting, terwijl deze [slachtoffer 2 ] minderjarig was (sub 2).
Tevens heeft verdachte zich samen met haar moeder schuldig gemaakt aan het in Hongarije aanwerven en medenemen naar Nederland van [slachtoffer 2 ] met het oogmerk haar in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen betaling (sub 3). Eenmaal in Nederland heeft verdachte, wederom samen met haar moeder, [slachtoffer 2 ] ertoe gebracht zich daadwerkelijk beschikbaar te stellen tot die seksuele handelingen (sub 5) en ook hebben zij samen opzettelijk voordeel getrokken uit die seksuele handelingen (sub 8).
Ten aanzien van [slachtoffer 3] (feit 3):
Verdachte trof [slachtoffer 3] , die een nichtje van haar was, in Nederland toen deze zich in een zeer kwetsbare positie bevond. [slachtoffer 3] was op dat moment werkzaam achter het raam en [slachtoffer 3] gaf duidelijk te kennen dat zij dit niet meer wilde en daar weg wilde. Zij wilde terug naar Hongarije. [slachtoffer 3] was in Nederland, zij sprak de taal niet en had, behalve de verdiensten van die dag, geen geld. [slachtoffer 3] vroeg verdachte haar te helpen terug te gaan naar Hongarije. Verdachte was samen met haar moeder, had contacten in Den Haag voor vervoer en huisvesting en verkeerde daarmee in een positie die niet gelijkwaardig was met die van [slachtoffer 3] . Daar waar [slachtoffer 3] verwachtte de nodige hulp van haar nicht te krijgen, kwam zij echter bedrogen uit. Zij werd door verdachte en haar moeder meegenomen naar een woning – waarvan zij zelf nota bene van haar enige geld de huur moest betalen - waar zij met hen kon wonen. In de woning werd zij echter ook verondersteld te werken als prostituee en klanten te ontvangen; het werk dat zij juist niet meer wilde doen. Zij moest echter wel, zo werd haar door verdachte verteld, om geld bij elkaar te verdienen voor haar terugreis naar Hongarije. [slachtoffer 3] werd (evenals [slachtoffer 2 ] ) nota bene in de woning opgesloten. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2 ] zijn aan verdachte en haar moeder ontkomen door te vluchten via het balkon en daarna de politie te bellen. Dit spreekt boekdelen. Door zo te handelen, heeft verdachte zich in de periode van 7 tot en met 9 januari 2012 samen met haar moeder schuldig gemaakt aan het door middel van dwang, gebruik maken van een andere feitelijkheid, gebruik maken van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op [slachtoffer 3] én door het gebruik maken van dier kwetsbare positie, werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen van [slachtoffer 3] en dit alles met het oogmerk van uitbuiting. Verdachte en haar moeder hebben de positie van [slachtoffer 3] (die hen nodig had) op grove wijze misbruikt voor hun eigen voordeel (sub 1). Met dezelfde dwangmiddelen heeft verdachte samen met haar moeder vervolgens die [slachtoffer 3] bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden terwijl zij daarbij het oogmerk van uitbuiting hadden. Dat het uiteindelijk niet tot seksuele handelingen is gekomen doet hieraan niet af; met het zich beschikbaar stellen, is het feit voltooid. (sub 4)

5.De bewezenverklaring.

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2.
ZD [slachtoffer 2 ]
zij in of omstreeks de periode 1 december 2011 tot en met 9 januari 2012 te Den Haag en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander,
A) een ander, te weten [slachtoffer 2 ] , terwijl die [slachtoffer 2 ] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2 ] (sub 2°)
en
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 2 ] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2 ] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°)
en
B) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die ander, te weten [slachtoffer 2 ] , met en/of voor een derde tegen betaling (sub 8°), terwijl die [slachtoffer 2 ] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en
- [slachtoffer 2 ] heeft mede genomen en heeft aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 2 ] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
Immers /hebben zij, verdachte, en/of haar mededader onder andere
- die [slachtoffer 2 ] meegenomen vanuit Hongarije naar Nederland teneinde die Franscina in Nederland als prostituee te laten werken en
- woonruimte voor die [slachtoffer 2 ] geregeld en
- die [slachtoffer 2 ] vervoerd en
- die [slachtoffer 2 ] als prostituee laten werken en
- die [slachtoffer 2 ] haar verdiensten uit de prostitutie aan haar
,verdachte
,of haar mededader laten afdragen;
3.
ZD [slachtoffer 3]
zij in de periode 31 december 2011 tot en met 09 januari 2012 te Den Haag, tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, te weten [slachtoffer 3] , door dwang, door een andere feitelijkheid, dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 3] (sub 1)
en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandigheden handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4)
Immers hebben zij, verdachte, en/of haar mededader
- woonruimte voor die [slachtoffer 3] geregeld en
- die [slachtoffer 3] als prostituee laten werken en
- die [slachtoffer 3] in een woning opgesloten en haar bewegingsvrijheid beperkt en
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat het werken in de prostitutie de enige manier was om naar huis te kunnen gaan en dat er problemen zouden zijn als die [slachtoffer 3] niet genoeg geld zou verdienen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte.

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging.

8.1
De vordering van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officieren van justitie hebben zich hierbij gebaseerd op de richtlijn van het openbaar ministerie inzake mensenhandel en hebben daarbij als strafverzwarende omstandigheid rekening gehouden met de minderjarigheid van [slachtoffer 2 ] . Als strafverminderende omstandigheid hebben de officieren van justitie rekening gehouden met de ouderdom van de feiten. Van toepasselijkheid van het door de verdediging aangevoerde non-punishmentbeginsel is volgens hen geen sprake.
8.2
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit, in geval van een veroordeling, rekening te houden met de duur van de voorlopige hechtenis en de bijzonder beperkende schorsing daarvan in Hongarije. Daarnaast heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte slachtoffer van mensenhandel is geweest. De verdediging heeft in dit verband verzocht het non-punishmentbeginsel mee te wegen, bij voorkeur middels een rechterlijk pardon, subsidiair door de duur van de op te leggen straf te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en in overeenstemming met de straffen die naar het oordeel van de rechtbank in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitbuiten van twee jonge vrouwen in de prostitutie, die - gegeven de omstandigheden - volstrekt afhankelijk van haar waren. De verdachte valt aan te rekenen dat zij, puur uit persoonlijk winstbejag, deze jonge vrouwen heeft uitgebuit. De verdachte heeft hierdoor een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers en heeft daarmee grove inbreuk gemaakt op hun fundamentele rechten. De menselijke waardigheid en persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn hen door de verdachte ontnomen. De verdachte heeft door haar handelen getoond geen enkel respect te hebben gehad voor de slachtoffers. Bovendien was één van deze vrouwen minderjarig (16 jaar oud) en de verdachte heeft derhalve gedurende de vormende jaren van het slachtoffer misbruik van haar gemaakt. Gedurende deze jaren kan de minderjarige eenvoudig extra beschadigd raken in haar fysieke en mentale gezondheid en kan de inbreuk verstrekkende gevolgen hebben voor het verdere leven van het slachtoffer. Dit wordt de verdachte zwaar aangerekend.
De verdediging heeft verzocht om (ook) in het kader van de strafmaat rekening te houden met het non-punishmentbeginsel. Zoals hiervoor is overwogen slaagt het beroep op dit beginsel niet, zodat daaraan - ook ten aanzien van de strafoplegging - geen toepassing zal worden gegeven.
In de raadkamer gevangenhouding is door de raadsvrouw van de verdachte naar voren gebracht dat de verdachte leidt aan claustrofobie en dat zij enkele weken zwanger is. De verdachte zelf was niet ter zitting aanwezig en haar stellingen zijn niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om met die aspecten rekening te houden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in het licht van de ernst van de feiten, slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft geconstateerd dat tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, de beperkingen die aan de verdachte waren opgelegd ten onrechte op andere wijze (aanmerkelijk verzwarend) zijn toegepast door de lokale, Hongaarse autoriteiten. Gelet hierop, en de lange duur van deze verzwaarde beperkingen, zal de rechtbank de duur van de op te leggen straf beperken met twee maanden.
In het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht dient te worden verbonden. Op grond van dit arrest beoordeelt de rechtbank of sprake is van overschrijding, in welke mate dat heeft plaatsgevonden en wat daarvan het gevolg moeten zijn.
Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is, is onder meer de ingewikkeldheid van de zaak. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, handelend naar bevind van zaken, bovendien een korting van 10% toepassen op de op te leggen straf.
Alles afwegende, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 10 maanden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel.

9.1
De vorderingen [22]
De volgende aangeefsters hebben zich ten aanzien van de verschillende feiten als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • [slachtoffer 1 ] (feit 1), met een vordering ten bedrage van € 17.000,00, bestaande uit materiële schade (€ 12.000,00) en immateriële schade (€ 5.000,00);
  • [slachtoffer 2 ] (feit 2), met een vordering ten bedrage van € 9.250,00, bestaande uit materiële schade (€ 1.750,00) en immateriële schade (€ 7.500,00);
  • [slachtoffer 3] (feit 3), met een vordering ten bedrage van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 3] geldt dat gevorderd is deze hoofdelijk toe te wijzen en ten aanzien van alle vorderingen is gevorderd deze te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
De conclusie van de officier van justitie.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd dat het door [slachtoffer 1 ] gevorderde bedrag aan materiële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 4.000,00 en dat [slachtoffer 1 ] voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overwegen de officieren van justitie dat een bedrag moeilijk is vast te stellen, omdat [slachtoffer 1 ] vooral verklaart over [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3] zowel ten aanzien van de materiële schade als ten aanzien van de immateriële schade voldoende onderbouwd zijn. Zij hebben geconcludeerd tot (hoofdelijke) toewijzing van de gevorderde bedragen en daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.3
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de in de vorderingen gehanteerde berekeningen van de materiële en immateriële schade gebaseerd zijn op onjuistheden. De vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd en zowel de materiële als de immateriële schade zijn niet eenvoudig vast te stellen. De vorderingen leveren dan ook een onevenredige belasting op van het strafproces en dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 1 ] en [slachtoffer 3] heeft de verdediging, gelet op de bepleite vrijspraken, subsidiair bepleit dat deze dienen te worden afgewezen en meer subsidiair verzocht deze te matigen.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2 ] heeft de verdediging subsidiair verzocht deze te matigen.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1 ]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 1 ] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, te weten het onder 1 ten laste gelegde feit, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat deze benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De vorderingen van [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3]
Materiële schade
Het door [slachtoffer 2 ] gevorderde bedrag is door de verdediging inhoudelijk betwist. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer 2 ] en heeft hiervoor reeds vastgesteld dat zij (een deel van) haar verdiensten aan de verdachte heeft afgestaan.
De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan materiële schade (€ 1.750,00), dat is gebaseerd op de verklaringen van de aangeefster, voldoende onderbouwd en zal het geheel toewijzen.
Immateriële schade
De door [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3] gevorderde bedragen zijn door de verdediging inhoudelijk betwist. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3] schade hebben geleden als rechtstreeks gevolg van de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten. Het betreft mensenhandel ten aanzien van twee jonge Hongaarse vrouwen, waarvan één vrouw minderjarig was. Zij zijn vanuit Hongarije naar Nederland gekomen om in de prostitutie te werken, terwijl zij de Nederlandse taal niet spraken en zij geen financiële middelen hadden toen zij hier kwamen. De verdachte heeft misbruik gemaakt van hun kwetsbare positie en van haar uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de inbreuk op de fysieke integriteit die samenhangt met de seksuele handelingen en het gevoel van onmacht om zichzelf uit de situatie te onttrekken bij de slachtoffers psychische schade veroorzaken.
Gelet op het voorgaande - en rekening houdend met de verschillende zaakgerelateerde omstandigheden - is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde bedragen (€ 7.500,00 respectievelijk € 1.000,00) aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar zijn, aangezien de rechtbank de vorderingen - mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegekend - tot deze bedragen voldoende onderbouwd acht.
Conclusie
De rechtbank zal daarom de volgende bedragen (ten aanzien van [slachtoffer 3] : hoofdelijk) toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum dat de vorderingen zijn ingediend:
- [slachtoffer 2 ] : (€ 1.750,00 + € 7.500,00 =) € 9.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018;
- [slachtoffer 3] : € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018.
Kosten
Aangezien de vorderingen worden toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en zij jegens [slachtoffer 2 ] en [slachtoffer 3] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte (ten aanzien van [slachtoffer 3] : hoofdelijk) de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het hiervoor genoemde toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, ten behoeve van de desbetreffende slachtoffers.

10.De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing.

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het feit worden gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 3:
mensenhandel, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1 ]
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij
[slachtoffer 1 ]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
A. [slachtoffer 2 ]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 9.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.250,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van
[slachtoffer 2 ];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 81 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2 ]de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2 ]in zoverre doet vervallen;
[slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens
hoofdelijkin de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
hoofdelijkop de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van
[slachtoffer 3];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of een van haar mededader(s) aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen door de verdachte en/of haar mededader(s) aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap en mr. M.C. Bruins, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2018.
mr. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
ZD [slachtoffer 1 ]
zij in of omstreeks de periode 1 november 2011 tot en met 26 februari 2012 te Den Haag en/of Utrecht en/of Leidschendam-Voorburg en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 1 ] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1 ] had,
- heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1 ] (sub 1)
en/of
- heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling (en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes (mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1 ] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4)
en/of
- heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, N. [slachtoffer 1 ] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9)
en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 1 ] (sub 6)
en/of
- [slachtoffer 1 ] heeft/hebben mede genomen en/of heeft/hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 1 ] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
Immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) onder andere
- die [slachtoffer 1 ] meegenomen en/of mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer 1 ] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 1 ] in Nederland als prostituee te laten werken en/of
- die [slachtoffer 1 ] verteld dat zij in Nederland in de bloemenbranche en/of groenteteelt zou gaan werken en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 1 ] geregeld en/of
- voor die [slachtoffer 1 ] (een) werkkamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kon prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1 ] naar haar werkplek vervoerd en/of
- een (werk)telefoon voor die [slachtoffer 1 ] geregeld en/of
- die [slachtoffer 1 ] als prostituee laten werken en/of
- die [slachtoffer 1 ] gecontroleerd en/of laten controleren en/of de identiteitspapieren van die [slachtoffer 1 ] onder zich gehouden en/of
- die [slachtoffer 1 ] gedwongen, althans bewogen om (een groot gedeelte van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem/haar verdachte en/of zijn/haar mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer 1 ] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of bepaald hoeveel die [slachtoffer 1 ] minimaal per dag moest verdienen in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1 ] in een woning opgesloten en/of haar bewegingsvrijheid beperkt en/of op die [slachtoffer 1 ] gepast en/of
- die [slachtoffer 1 ] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of aan haar haren getrokken en/of
- aan die [slachtoffer 1 ] gezegd dat zij een schuld bij hem/haar verdachte en/of zijn/haar mededader(s) had die zij moest terugbetalen en/of
- tegen die [slachtoffer 1 ] gezegd dat zij moest bedenken dat zij moest werken in de prostitutie als zij ooit nog naar huis wilde en haar zoon nog wilde zien;
2.
ZD [slachtoffer 2 ]
zij in of omstreeks de periode 1 december 2011 tot en met 9 januari 2012 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 2 ] , terwijl die [slachtoffer 2 ] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, telkens
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2 ] (sub 2°)
en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 2 ] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen
waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2 ] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°)
en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die/een ander of anderen, te weten [slachtoffer 2 ] , met en/of voor een derde tegen betaling (sub 8°), terwijl die [slachtoffer 2 ] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
en/of
- [slachtoffer 2 ] heeft/hebben mede genomen en/of heeft/hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 2 ] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
Immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) onder andere
- die [slachtoffer 2 ] meegenomen en/of mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer 2 ] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die Franscina in Nederland als prostituee te laten werken en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 2 ] geregeld en/of
- die [slachtoffer 2 ] heeft vervoerd en/of
- die [slachtoffer 2 ] als prostituee laten werken en/of
- die [slachtoffer 2 ] (een groot gedeelte van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem/haar verdachte en/of zijn/haar mededader(s) heeft laten afstaan en/of afdragen;
3.
ZD [slachtoffer 3]
zij in of omstreeks de periode 31 december 2011 tot en met 09 januari 2012 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 3] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een
kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 3] had,
- heeft/hebben geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 3] (sub 1)
en/of
- heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes (mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4)
en/of
- heeft/hebben gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer 3] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9)
en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 3] , (sub 6)
Immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) onder andere
- woonruimte voor die [slachtoffer 3] geregeld en/of
- die [slachtoffer 3] als prostituee laten werken en/of
- die [slachtoffer 3] in een woning opgesloten en/of haar bewegingsvrijheid beperkt en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen, althans bewogen om (een groot gedeelte van) haar verdiensten uit de prostitutie aan hem/haar verdachte en/of zijn haar mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- tegen die [slachtoffer 3] gezegd dat het werken in de prostitutie de enige manier was om naar huis te kunnen gaan en/of dat er problemen zouden zijn als die [slachtoffer 3] niet genoeg geld zou verdienen.

Voetnoten

1.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
2.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
3.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
4.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
5.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099; HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
6.HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2771.
7.HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100.
8.Hof Arnhem 16 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:7664.
9.HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909; HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:884.
10.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
11.HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235; Hof Arnhem 16 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK7664.
12.HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174.
13.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de zaaksdossiers die onderdeel uitmaken van het proces-verbaal met het nummer 2013015642 (Onderzoek APUS (15BRR13060)), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen.
15.Proces-verbaal van bevindingen, (ZD/ [slachtoffer 3] /AH) p. 3 en 4.
16.Een geschrift, te weten een proces-verbaal getuigenverhoor van [slachtoffer 2 ] , d.d. 5 maart 2015, opgemaakt door de Dienst Nationale Recherche, Hoofdafdeling Inlichtingen, Afdeling Bestrijding Georganiseerde Misdaad, Onderafdeling Bestrijding Mensenhandel - Politie Mohács (Hongarije), (ZD/ [slachtoffer 2 ] /G) p. 235 t/m 240, met bijlage ‘letterlijke uitwerking verhoor’ ((ZD/ [slachtoffer 2 ] /01/G), p. 319 t/m 337); proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2 ] , d.d. 7 september 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 14 t/m 16, 31, 33, 40, 50 t/m 52, 55, 57, 59 t/m 61.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige/aangeefster [slachtoffer 3] , (ZD/ [slachtoffer 3] /01/G), p. 334 t/m 341; proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 3] , d.d. 16 mei 2017, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 18, 20 t/m 47, 59 t/m 65, 68 t/m 73, 82 t/m 90 en 93.
18.Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 1 ] , d.d. 4 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 27, 28, 36, 39, 45 en 46.
19.Een geschrift, te weten een proces-verbaal van getuigenverhoor van [naam] , d.d. 5 maart 2015, opgemaakt door de Dienst Nationale Recherche, Hoofdafdeling Inlichtingen, Afdeling Bestrijding Georganiseerde Misdaad, Onderafdeling Bestrijding Mensenhandel - Politie Mohács (Hongarije), (ZD/ [slachtoffer 2 ] /G) p. 269 en 270.
20.Proces-verbaal verhoor van getuige [naam] , d.d. 8 september 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punt 16.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (ZD/ [slachtoffer 3] /V) p. 145; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (ZD/ [slachtoffer 3] /V) p. 149 t/m 152; proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] (ZD/ [slachtoffer 3] /V) p. 155 t/m 160; proces-verbaal verhoor van getuige [verdachte] , d.d. 21 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 7, 8, 20 en 23.
22.De benadeelde partij heeft steeds haar raadsvrouw gemachtigd