Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak
3.Beoordeling van het middel
4.Slotsom
5.Beslissing
20 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van mensenhandel, specifiek het ertoe brengen van een minderjarige tot prostitutie, zoals vastgelegd in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had de verdachte vrijgesproken, waarbij het oordeelde dat de term 'ertoe brengen' duidt op een situatie waarin de eigen keuze van de prostituee afwezig is. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof een te beperkte en onjuiste betekenis aan deze term had gegeven. De Hoge Raad benadrukte dat de bescherming van minderjarigen in de wetgeving is neergelegd en dat de wil van de betrokkene niet relevant is in het geval van minderjarigen. De Hoge Raad herhaalde eerdere overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:1999:AB9475) en concludeerde dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging had verlaten door de verdachte vrij te spreken. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.