Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het aldus tenlastegelegde. Het heeft die vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"Overweging over de tenlastegelegde mensenhandel
Het hof gaat ervan uit dat, waar aan verdachte ten laste is gelegd het strafbare feit van artikel 273f lid 1 onder ten vierde Wetboek van Strafrecht, aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als in de delictsomschrijving.
Artikel 273f lid 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover van belang, als volgt:
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
...
4°. degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling blijkt dat deze deel uitmaakt van de wetgeving die strekt tot uitvoering van een aantal internationale instrumenten die ertoe strekken uitbuiting te voorkomen en strafbaar te stellen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de wetgever aan artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder het bepaalde onder ten vierde, een ruimere strekking heeft willen geven. Dat heeft tot gevolg dat de delictsomschrijving en - nu in de tenlastelegging dezelfde woorden zijn gebezigd - de tenlastelegging aldus dienen te worden gelezen dat "uitbuiting" daarvan deel uitmaakt, in die zin dat aan de in de delictsomschrijving (en in de tenlastelegging) voorkomende termen, 'het verrichten van arbeid of diensten' een zodanige uitleg wordt gegeven dat het gaat om arbeid en/of diensten die vanwege hun aard (zoals prostitutiewerkzaamheden) en/of omstandigheden waaronder die werkzaamheden worden verricht (bijvoorbeeld geen betaling, lange werkdagen etc.) - in combinatie met een in artikel 273f lid 1 onder 1 genoemd middel - een situatie van uitbuiting opleveren.
Naar het oordeel van het hof ligt het - nu de kern van artikel 273f lid 1 onder ten vierde de strafbaarstelling van uitbuiting betreft - meer voor de hand om het vereiste van uitbuiting aan te merken als impliciet bestanddeel en ligt het minder voor de hand om dit aan te merken als voorwaarde voor kwalificatie.
In zijn arrest van 27 oktober 2009 (ECLI:NL:HR:2009: BI7099) heeft de Hoge Raad als volgt overwogen:
"Het in art. 273a, eerste lid, (oud) Sr voorkomende bestanddeel (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder gedwongen of verplichte arbeid of diensten. Blijkens de (...) memorie van toelichting doelt deze bepaling op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij, waarbij als voorbeeld wordt genoemd een extreem lange werkweek tegen onevenredig lage betaling onder slechte werkomstandigheden. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van 'uitbuiting' in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt in een geval als het onderhavige onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd. (...)".
Uit het voorgaande vloeit voort dat een gedraging als het "afsluiten van een telefoonabonnement" niet zonder meer is aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen. Voor bewezenverklaring is vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval uitbuiting komt vast te staan, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald en dat bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. Het hof zal deze vraag voor elk tenlastegelegd feit afzonderlijk dienen te beantwoorden.
(...)
Toepassing voor wat betreft vrijspraken
Wat feit 1 primair (...) betreft stelt het hof voorop dat het geen geloof hecht aan de verklaringen van aangever voor zover daarin gesproken wordt van geweld of verbale dreigingen van de kant van verdachte en de medeverdachte.
Door verdachten is aan aangever verteld dat hij geld kon verdienen door het afsluiten van telefoonabonnementen en vervolgens aan hen de daarbij behorende telefoons te geven, dat zij die telefoons zouden verkopen en hij een deel van de opbrengst zou krijgen. Ook is hem gezegd dat hij geen rekeningen zou krijgen. Aangever had geld nodig. Hij heeft "meegedaan" door op één dag een vijftal abonnementen af te sluiten en de telefoons aan de verdachten af te geven, waarbij hij bij de telefoonwinkels telkens een verkeerd adres opgaf. Aangever heeft daarvoor geld gekregen. In ieder geval één van de verdachten ging telkens met hem mee.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 1] 's activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
(...)
Wat feit 2 primair betreft stelt het hof vast dat de gang van zaken - kort gezegd - als volgt is geweest.
[slachtoffer 2] had geld nodig. Zij kwam in contact met verdachte en zijn medeverdachte. Zij zijn naar haar toe gekomen en hebben haar uitgelegd wat zij moest doen en hoe het zou werken. Haar werd gezegd dat ze er geld voor zou krijgen als zij tenminste tien telefoonabonnementen zou afsluiten en de telefoons aan hen zou geven. Ze zou geen abonnementen op haar naam krijgen omdat een vriend die de verdachte en zijn medeverdachte bij een telefoonzaak hadden, die abonnementen uit het systeem zou halen, zo werd haar verteld en dat geloofde ze ook. Ze heeft vervolgens een drietal abonnementen afgesloten, waarbij de verdachten haar begeleidden. Ze heeft 150 euro ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. [slachtoffer 2] 's activiteiten zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor haar geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder haar lage IQ, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting.
(...)
Wat feit 4 primair betreft overweegt het hof dat aangever is ingegaan op het aanbod van verdachte om telefoonabonnementen af te sluiten en de daarbij verworven telefoons te verkopen. Aangever had geld nodig. Een viertal abonnementen is op één dag afgesloten, terwijl daarnaast ook nog enkele andere winkels zijn bezocht voor het afsluiten van telefoonabonnementen. Verdachte is niet mee naar binnen geweest. Aangever is gezegd dat ervoor zou worden gezorgd dat zijn naam uit het systeem van de provider zou worden gehaald. Aangever heeft voor zijn activiteiten geld ontvangen.
Naar het oordeel van het hof is er in het bijzonder gelet op de aard en duur van de tewerkstelling - voor zover daarvan al kan worden gesproken -, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, in dit geval geen sprake van uitbuiting. De activiteiten van aangever zijn beperkt gebleven tot het afsluiten van enkele abonnementen op één dag en daarnaast mogelijk enkele pogingen daartoe op in totaal twee dagen, terwijl van noemenswaardige beperkingen voor hem geen sprake is. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder het verblijf in een afkickkliniek en de omstandigheid dat er sprake zou zijn van begeleid wonen, valt niet af te leiden dat er sprake is van uitbuiting."