ECLI:NL:RBDHA:2018:3899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
09/767008-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot jonge vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 maart 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitbuiten van meerdere jonge vrouwen in de prostitutie, waarbij zij hen in een kwetsbare positie heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen vanuit Hongarije naar Nederland heeft geworven en hen heeft gedwongen hun verdiensten af te staan. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat de dagvaarding nietig zou zijn, verworpen en geoordeeld dat de dagvaarding voldoende duidelijk was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1], ter hoogte van € 6.000,00, en de verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij. De zaak is een voorbeeld van de strijd tegen mensenhandel en de bescherming van slachtoffers in de prostitutie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767008-15
Datum uitspraak: 23 maart 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] ,
verblijfadres: [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 24 juni 2015, 26 augustus 2015, 18 november 2015, 5 februari 2016, 19 april 2016 (
pro forma), 1, 6, 7, 12, 13, 14 en 19 februari 2018 (
inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. S.M. van der Kallen en mr. E. Visser, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman, mr. E.C. Kerkhoven, naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 13 februari 2018 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - kort gezegd en na toegewezen vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 19 april 2016 en 12 februari 2018 - dat zij zich, al dan niet samen met een ander of anderen, in Nederland en/of in Hongarije schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel ten aanzien van twee vrouwen:
  • [slachtoffer 1] in de periode van 14 oktober 2011 tot en met 19 november 2011 (feit 1);
  • [slachtoffer 2] in de periode van 1 november 2012 tot en met 2 maart 2013 (feit 2).
Voorts wordt de verdachte ervan verdacht dat zij in de periode van 1 juli 2011 tot 13 maart 2014 in Nederland en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of België en/of Hongarije, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit. De reeds toegewezen wijzigingen in de tenlastelegging zijn daarin cursief weergegeven.

3.Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van feit 3 (criminele organisatie), nu de dagvaarding ten aanzien van dat feit niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoet. In de tenlastelegging is slechts opgenomen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met het oogmerk op het plegen van bepaalde misdrijven; verder is het niet geconcretiseerd.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat dit verweer niet opgaat, nu de tenlastelegging voldoende feitelijk is en het voor iedere procesdeelnemer voldoende duidelijk was waarvan verdachte werd beschuldigd. Hierbij moet de tenlastelegging als geheel worden beschouwd en in samenhang met de inhoud van het dossier worden gelezen. Ook uit de behandeling ter terechtzitting en door hetgeen door de verdediging overigens naar voren is gebracht is gebleken dat het verwijt duidelijk was, aldus de officieren.
De rechtbank stelt voorop dat een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op basis van de dagvaarding. Dit draagt er zorg voor dat alle partijen (de verdachte, het openbaar ministerie en de rechter) op de hoogte zijn van de gronden waarop de vervolging berust. De tenlastelegging heeft twee functies. In de eerste plaats wordt de verdachte geïnformeerd waarvan hij wordt verdacht en waarvoor hij terecht moet staan, zodat hij weet waartegen hij zich moet verdedigen. Dit betekent dat in de tenlastelegging een opgave van het feit wordt opgenomen gespecificeerd naar tijd en plaats. In de tweede plaats beperkt de tenlastelegging de onderzoeks- en beslissingstaak van de rechter tot het voorval zoals dat is tenlastegelegd.
Tenlastegelegd is deelneming aan een criminele organisatie, hetgeen betekent dat de verdenking luidt dat verdachte behoort tot een organisatie en dat hij een aandeel heeft gehad in dan wel gedragingen heeft ondersteund die strekken tot of rechtsreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten: het plegen van misdrijven. In de tenlastelegging is het oogmerk van plegen van misdrijven in zoverre geconcretiseerd dat het openbaar ministerie daarin de concrete misdrijven heeft opgenomen waarop zij kennelijk het vizier had gericht. Nu het volledige dossier van het onderzoek Apus A onder andere bestaat uit een 21-tal zaaksdossiers aangaande de verdenking van mensenhandel, een zaaksdossier aangaande de verdenking van witwassen en ook een omvangrijk zaaksdossier criminele organisatie en uit de verdachtendossiers van de in feit 3 genoemde deelnemers, kan het niet anders zijn dan dat het ook aan de zijde van de verdediging duidelijk moet zijn geweest waartegen verdachte zich in dit verband moest verdedigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding voldoende duidelijk is. De rechtbank verwerpt het verweer. De dagvaarding is geldig.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Naar aanleiding van restinformatie uit het onderzoek ‘Buidelwolf’, waaruit de verdenking was ontstaan dat meerdere personen uit een Hongaarse familie zich zeer waarschijnlijk bezighielden met (georganiseerde) mensenhandel als bedoeld in artikel 273f Sr, is in januari 2013 het onderzoek ‘Apus’ gestart.
Het Apus-onderzoek ziet in totaal op 21 aangeefsters c.q. (door het openbaar ministerie veronderstelde) slachtoffers. Uit dit onderzoek is de verdenking gerezen dat de verdachte zich ten aanzien van verschillende van deze vrouwen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel. Voorts bestaat jegens de verdachte de verdenking dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van mensenhandel en witwassen.
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben, zoals verwoord in het schriftelijk requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
  • medeplegen feit 1 ( [slachtoffer 1] );
  • medeplegen feit 2 ( [slachtoffer 2] );
  • feit 3, ten aanzien van mensenhandel en witwassen (Criminele organisatie).
Ten aanzien van de volgende feiten hebben de officieren van justitie tot (partiële) vrijspraak gerekwireerd:
  • feit 1 ( [slachtoffer 1] ), sub 6;
  • feit 3 (Crim. org) met betrekking tot de onderdelen ‘mishandeling’ en ‘bedreiging’.
Bij de beoordeling van de verschillende onderdelen van de tenlastelegging zal de rechtbank, voor zover relevant, weergeven wat de officieren van justitie ter onderbouwing hebben aangevoerd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, zoals verwoord in een uitgebreide pleitnota, uitvoerig verweer gevoerd ten aanzien van (vrijwel) alle onderdelen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Waar nodig zal de rechtbank op de gevoerde verweren responderen.
4.4
Juridisch kader
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Dit wetsartikel staat in titel XVIII van voornoemd wetboek, de titel die ziet op de ‘misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De strafbaarstelling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Uitbuiting moet daarbij niet beperkt worden uitgelegd. Het belang van het individu staat voorop; dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Artikel 273f Sr beoogt bescherming te bieden tegen de aantasting van die integriteit en vrijheid. Bij mensenhandel moet altijd uitgegaan worden van de intentie van de dader, niet van die van het slachtoffer.
In het onderzoek Apus is een tiental verdachten naar voren gekomen die allen verdacht worden van mensenhandel binnen de prostitutiebranche, ieder ten aanzien van ten minste een paar dames. Het gaat daarbij steevast om de verdenking van diverse varianten van mensenhandel zoals deze zijn opgenomen in de onderscheidenlijke onderdelen van het eerste lid van artikel 273f Sr. De rechtbank zal hierna eerst kort stilstaan bij het juridisch kader van mensenhandel tegen welke achtergrond zij iedere verdenking heeft bezien. De rechtbank zal daarbij de diverse varianten - voor zover relevant - en de uitgangspunten die de rechtbank daarbij hanteert uiteenzetten en dit stuk afsluiten met enkele algemene overwegingen.
Sub 1
In sub 1 zijn diverse handelingen strafbaar gesteld voor zover deze worden gefaciliteerd door een dwangmiddel en met het oogmerk van uitbuiting worden verricht.
Handelingen
De handelingen (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten en opnemen) hebben elk een neutrale en feitelijk betekenis en kunnen worden begrepen aan de hand van dagelijks taalgebruik. Zij dienen ruim te worden uitgelegd.
Dwangmiddelen
De dwangmiddelen - voor zover deze voor de officieren van justitie en/of de verdediging een punt van aandacht zijn geweest tijdens de behandeling ter terechtzitting - zijn dwang, misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie. De inzet van een dwangmiddel dient ertoe te leiden dat iemand in een uitbuitingssituatie (‘een situatie die de gelegenheid tot uitbuiting schiep’) belandt of dat iemand wordt belet zich aan een uitbuitingssituatie te onttrekken.
Het begrip ‘dwang’ moet ruim worden uitgelegd en worden bekeken in de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaatsvinden. Het slachtoffer zal door aanwending van dwang tegen zijn zin in een situatie van uitbuiting zijn gebracht, waarin hij, als hij daartoe weerstand had kunnen bieden, niet terecht zou zijn gekomen. Het slachtoffer moet het dwangmiddel dus hebben opgemerkt en het moet bij hem vrees hebben opgeleverd, anders is er geen sprake van dwang. Daarbij doet het niet ter zake dat de dwang op een ander in het algemeen geen indruk zou maken. Het is subjectief.
Het dwangmiddel ‘misleiding’ heeft op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad feitelijke betekenis [1] . De rechtbank gaat er bij dit dwangmiddel vanuit dat er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven, iemand wordt overtuigd van iets dat niet waar is, waardoor iemand iets gaat doen dat hij anders niet zou hebben gedaan. Ook dit dwangmiddel is subjectief.
‘Misbruikdwangmiddelen’
Ook de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ hebben feitelijke betekenis. [2] Deze dwangmiddelen, die objectief moeten worden vastgesteld, kunnen elkaar deels overlappen. Deze misbruikdwangmiddelen kunnen veelal uit de omstandigheden worden afgeleid. De verdachte moet zich wel bewust zijn geweest van de relevante feitelijke omstandigheden van de betrokkene waaruit het overwicht voortvloeide of verondersteld wordt voort te hebben gevloeid, in die zin dat voorwaardelijk opzet ten aanzien van die omstandigheden bij hem aanwezig moet zijn. Datzelfde geldt voor gevallen waarin sprake is van een kwetsbare positie van het slachtoffer. [3] De Hoge Raad heeft daarbij expliciet overwogen dat niet is vereist dat doelbewust misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer.
Ook behoeft voor het bewijs van het misbruik geen verdergaand initiatief en actief handelen van de verdachte te worden vereist dan tot uitdrukking komt in de termen die in de wet staan (werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen). De Hoge Raad overweegt daarbij dat het in het bijzonder niet een zelfstandig vereiste is dat het initiatief van de verdachte is uitgegaan en ook niet dat het slachtoffer door de verdachte in een uitbuitingssituatie is gebracht. Tot slot merkt de Hoge Raad op dat de omstandigheid dat een slachtoffer tevoren al op een of meer andere plaatsen in de prostitutie had gewerkt, geen aanwijzing behoeft te zijn voor vrijwilligheid en het ontbreken van een uitbuitingssituatie. [4]
Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen van een van deze twee misbruikdwangmiddelen dient het feitelijk bewezenverklaarde hieraan invulling te geven. Bij het misbruik maken van (1) een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht is er sprake van een relationele ongelijkheid of van het brengen in een dergelijke situatie van ongelijkheid, waardoor de keuzevrijheid van het slachtoffer is beperkt. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘beperkt’ niet inhoudt dat er sprake moet zijn van een zodanige dwang of druk dat voor het slachtoffer geen andere keuze meer mogelijk was; de beperking van de keuzevrijheid van het slachtoffer is voldoende om een gedwongen karakter van prostitutie aan te nemen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat de wetgever bij prostituees stelt dat hiervan sprake is als zij verkeren of komen te verkeren in een situatie die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Het criterium ‘de gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ omvat in ieder geval dat zij zelf bepaalt waar, wanneer, met wie, onder welke omstandigheden en tegen welke opbrengsten zij werkt. Ten aanzien van het misbruik maken van (2) een anders ‘kwetsbare positie’ geeft artikel 273f, zesde lid, Sr een minimumdefinitie van dit begrip: hieronder wordt mede begrepen een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan. Aangenomen kan worden dat de ‘misbruiker’ de ander (het latere slachtoffer) in die positie aantreft zonder dat beiden in een relatie tot elkaar staan. Maar zoals gezegd dit middel kan ook overlappen met het misbruik uit overwicht.
Oogmerk van uitbuiting
Zoals gezegd zijn de handelingen omschreven in sub 1 slechts strafbaar als deze zijn gefaciliteerd door een dwangmiddel én als zij zijn begaan met het oogmerk van uitbuiting. Met andere woorden: de gedragingen moeten zijn gericht op de uitbuiting van personen. Het oogmerk veronderstelt een noodzakelijkheidsbewustzijn. Voorwaardelijk opzet volstaat niet. Ook dit bestanddeel van het wetsartikel heeft feitelijke betekenis en hoeft in de tenlastelegging niet nader te worden omschreven. Het oogmerk van uitbuiting kan worden afgeleid uit bijvoorbeeld verklaringen. Echter, bij afwezigheid van verklaringen kan het oogmerk van uitbuiting ook veelal worden afgeleid uit de omstandigheden. Het tweede lid van artikel 273 f Sr geeft een niet-limitatieve opsomming van wat de term ‘uitbuiting’ omvat. Voor zover in deze zaak relevant staat daar in ieder geval de uitbuiting van een ander in de prostitutie.
Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een oogmerk van uitbuiting zijn er meerdere invalshoeken die - gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad - moeten worden beschouwd en is in ieder geval sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Factoren die een rol kunnen spelen bij de beantwoording van die vraag zijn: de aard en duur van de werkzaamheden; de beperkingen die de tewerkstelling meebrengt voor degene die het werk verricht; het economisch voordeel (het profijt) dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. [5]
De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat deze factoren niet cumulatief zijn. Immers: de strafbaarstelling van sub 1 ziet - hoewel bewezenverklaring tot een voltooid delict leidt - in feite op het voorbereidingsdelict voorafgaand aan de daadwerkelijke uitbuiting; sommige elementen kun je dan nog niet zien en gebruiken om uitbuiting in de zin van sub 1 vast te stellen. Er kan dan wel worden gekeken naar bijvoorbeeld de modus operandi, huisvesting en afspraken. De rechtbank zal bij de beoordeling van de factoren ook rekening houden met het gegeven of een slachtoffer meer- of minderjarig is.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van het oogmerk tot uitbuiting dat voor de vervulling van de delictsomschrijving het niet nodig is dat de ander daadwerkelijk wordt uitgebuit; het oogmerk volstaat. Dat een betrokkene na overbrenging naar Nederland niet het beoogde werk heeft verricht, staat aan de invulling van de delictsomschrijving niet in de weg. [6]
Uitgangspunt voor de rechtbank is in ieder geval dat zodra er sprake is van een dwangmiddel, de eventuele vrijwilligheid van het slachtoffer niet meer ter zake doet. Ook het gegeven dat een slachtoffer op enig moment toch ‘vrij’ was om te stoppen met het prostitutiewerk en zich mitsdien aan de uitbuitingssituatie heeft onttrokken, doet in zijn algemeenheid niet af aan het gegeven dat er (voordien) wel sprake is (geweest) van een dwangmiddel. Immers, aan het ‘laten gaan’ van een prostituee kunnen meerdere redenen ten grondslag liggen, waaronder ook opportunistische redenen, bezien vanuit het oogpunt van de dader. Zo kan ook niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat indien er een mogelijkheid was voor het slachtoffer zich aan de uitbuitingsituatie te onttrekken, maar zij dit desalniettemin niet heeft gedaan, er dan dus geen sprake kan zijn van een uitbuitingssituatie. [7]
Sub 2
Sub 2 is het equivalent van sub 1, maar dan voor gevallen waarbij het slachtoffer minderjarig is (‘terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt’). Het verschil zit hem in het feit dat voor strafbaarheid ten aanzien van minderjarige slachtoffers de in sub 1 genoemde dwangmiddelen niet zijn vereist. Dit onderdeel strekt ter bescherming van minderjarigen. Bij hen wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over een zekere rijpheid die hen in staat stelt de gevolgen van hun handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen. Een eventuele instemming van de minderjarige is dan ook irrelevant. Verder is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. Er bestaat een verplichting om gedegen onderzoek te doen naar de leeftijd. [8]
Sub 3
In sub 3 zijn de handelingen ‘aanwerven, medenemen en ontvoeren’ van een ander strafbaar gesteld, indien dit geschiedt met het oogmerk die ander in een ander land (kortom, er is grensoverschrijding nodig) ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Gelet op de wettekst zijn anders dan bij sub 1 en sub 4 geen dwangmiddelen nodig. Wel dient uitbuiting als bestanddeel te worden ingelezen. De Hoge Raad heeft namelijk uitgemaakt dat de gedragingen genoemd in sub 3, alleen strafbaar zijn, als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [9]
Sub 4
Sub 4 ziet op de daadwerkelijk uitbuiting. De uitbuitingsgedragingen – voor zover in deze zaak relevant - hebben het oog op het doen werken in de prostitutie. Het gaat er hierbij om een ander met een dwangmiddel (dezelfde als genoemd in sub 1) te dwingen of te bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van prostitutiewerk of onder de in sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling te ondernemen waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor daartoe beschikbaar stelt. Gedoeld wordt op degene die gebruik maken van de uitbuitingssituatie van een ander, welke uitbuitingssituatie zij overigens niet zelf hoeven te hebben gecreëerd. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat, hoewel ‘uitbuiting’ als zodanig niet in de tekst van subonderdeel 4 is opgenomen, dit daarin wel moet worden ingelezen en daarmee een impliciet bestanddeel daarvan vormt. De gedragingen, bedoeld in sub 4, kunnen slechts als mensenhandel worden bestraft, indien uit de bewijsvoering volgt dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. [10] Het onderscheid met betrekking tot de dwangmiddelen in sub 1 en sub 4 zit in het gegeven dat in sub 1 het dwangmiddel ziet op de handeling werven, vervoeren, etc. terwijl in sub 4 het dwangmiddel direct is gelinkt aan het laten werken. Het ‘zich beschikbaar stellen’ is daarbij voldoende, wat betekent dat er ook hier niet daadwerkelijk gewerkt hoeft te zijn om tot een voltooid delict te komen.
Sub 5
Voor zover in deze zaak relevant, ziet sub 5 op de strafbaarstelling van degene die een minderjarige ertoe beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen. Net als in sub 2 zijn ook hier dwangmiddelen niet vereist, is de eventuele instemming van de minderjarige irrelevant en is de leeftijd van het slachtoffer geobjectiveerd. [11] In de jurisprudentie van de Hoge Raad is uitgemaakt dat het slechts verrichten van faciliterende activiteiten voldoende is. [12]
Sub 6
Strafbaar op grond van sub 6 is degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander. Opzet is als bestanddeel opgenomen, omdat anders onachtzaam handelen onder deze bepaling zou vallen. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat het opzet gericht dient te zijn op zowel het voordeel trekken als de uitbuiting van een ander. [13] De profijttrekker kan, maar hoeft niet, een ander te zijn dan degene die de uitbuitingssituatie heeft gecreëerd. Een dwangmiddel is hier niet nodig.
Sub 8
Dit onderdeel betreft de strafbaarstelling van het opzettelijk voordeel trekken uit seksuele handelingen van een minderjarige met of voor een derde tegen betaling. Onder bevoordelen kan ook worden verstaan het begunstigen ten nadele van een ander. De opzet dient gericht te zijn op het voordeel trekken en niet op de minderjarigheid. Net als in sub 6 geldt ook hier dat de profijttrekker niet dezelfde hoeft te zijn als degene die een minderjarige ertoe beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Sub 9
Op grond van sub 9 is degene strafbaar die een ander met een van de onder sub 1 genoemde dwangmiddelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde. Dit subonderdeel is erop gericht op te kunnen treden tegen de situatie dat een prostituee wordt gedwongen tot afgifte van (een deel van) haar opbrengsten van seksuele handelingen. Uitbuiting is hierbij geen vereiste. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin vereist dat daadwerkelijk van bevoordeling sprake is geweest. De tekst van artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr biedt ruimte voor die opvatting. Bovendien komt een dergelijke uitleg tegemoet aan de strekking van de strafbaarstelling van mensenhandel, te weten het belang van behoud van iemands geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. Immers, door met een dwangmiddel iemand ertoe te bewegen hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde is daarmee diens geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid reeds geschonden en naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het delict voltooid.
Nadere overwegingen
Prostitutie is in Nederland een zelfstandig en legaal beroep. Een prostituee kan dit werk doen in loondienst waarbij er duidelijke afspraken worden gemaakt tussen een prostituee en haar werkgever over onder meer het werk en salaris. Deze afspraken worden dan neergelegd in een arbeidsovereenkomst. Een dergelijke arbeidsovereenkomst zal meebrengen dat de prostituee haar verdiende geld niet bij zich houdt (maar loon ontvangt) en dat de werkgever voorwaarden kan stellen aan de manier waarop zij werkt (tijd, plaats, werkkleding), maar anderzijds komt op hem de (zorg)verplichting te rusten om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden voor zijn werknemer. Ook zal een dergelijke arbeidsovereenkomst meebrengen dat de werkgever de vergunning regelt en zorg draagt voor de inhouding van loonbelasting en de afdracht daarvan aan de belastingdienst. Daarnaast is de werkgever ook verantwoordelijk voor het doen van aangiftes omzetbelasting en de voldoening daarvan. De prostituee zal zelf aangifte inkomstenbelasting moeten doen.
De prostituee die als een zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) aan de slag gaat kan haar verdiende geld normaal gesproken bij zich houden en geniet meer vrijheden. Zij moet wel meer dingen zelf regelen, zoals een vergunning aanvragen, zich inschrijven bij de Kamer van Koophandel, een administratie voeren en bewaren en alle belastingzaken (inkomstenbelasting, omzetbelasting).
Zo bieden beide vormen op hun eigen manier een goede basis om op een voldoende rendabele wijze als prostituee te werken.
Tegen die achtergrond is het niet eenvoudig te begrijpen waarom een prostituee een deel van haar verdiensten zonder meer aan een ander zou afstaan. Op het moment dat een ander (dan de hiervoor bedoelde werkgever) geld krijgt van een prostituee opdat zij haar werkzaamheden hier kan verrichten, of omdat zij een deel van haar verdiensten überhaupt moet afstaan, heeft deze ander feitelijk wat uit te leggen. De rechtbank heeft geconstateerd dat geen van de verdachten zich ten aanzien van de vrouwen in het Apus-dossier als werkgever in voormelde zin heeft gedragen. Dit uitgangspunt is een vertrekpunt van waaruit de rechtbank de zaak heeft bekeken.
Voorts staat de rechtbank op voorhand stil bij de vorm van prostitutie die in voorliggende zaak aan de orde is en betrekt daarbij de afkomst van de dames. Alle dames zijn afkomstig uit Hongarije en op een enkeling na waren zij niet eerder in Nederland, laat staan om hier als prostituee te werken. Alle dames (met uitzondering van een minderjarige die er vanwege haar leeftijd niet kon werken) zijn tewerkgesteld - of het is geprobeerd hen te werk te stellen - in de Doubletstraat. In de Doubletstraat in Den Haag vindt raamprostitutie plaats. Deze vorm van prostitutie komt niet in veel landen voor en in ieder geval niet in Hongarije. Het is een zeer indringende manier van prostitutie, waarbij de prostituee zichzelf gedurende een lange aaneengesloten periode (uit het dossier blijkt dat de vrouwen in de regel van
’s ochtends vroeg tot in de nacht werkten) letterlijk tentoon stelt in een etalage. Voor het raam hangen gordijnen, maar deze worden slechts gesloten als de prostituee een klant heeft. De overige tijd is zij continu zichtbaar voor het publiek, dat kan bestaan uit potentiële klanten, maar evengoed uit mensen die slechts ‘een kijkje’ komen nemen. Sommige dames waren er vooraf überhaupt niet op bedacht dat zij onder dergelijke omstandigheden moesten werken. De rechtbank neemt mee dat het werken als prostituee onder die omstandigheden extra belastend is. Immers, ook in de tijd dat een prostituee niet door een klant wordt bezocht, is het werk belastend omdat zij voortdurend in een cabine te kijk staat.
4.5
Betrouwbaarheid verklaringen
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen van getuigen komt in de eerste plaats belang toe aan de consistentie, nauwkeurigheid of gedetailleerdheid, en volledigheid van die verklaringen. Echter, waar de verklaringen in de onderhavige zaak op deze punten onvolkomenheden bevatten - daarvan zitten verschillende voorbeelden in het dossier - betekent dat niet automatisch dat deze reeds daarom onbetrouwbaar zouden zijn. Dat heeft te maken met de bijzondere aspecten van deze zaak.
Het Apus-onderzoek is een langdurig en omvangrijk onderzoek, met name door het grote aantal getuigen dat door de politie en/of de rechter-commissaris is gehoord. In de periode van januari 2013 tot en met mei 2017 zijn vele getuigen de revue gepasseerd. Een groot aantal van deze getuigen heeft in de loop van die periode meerdere malen een verklaring afgelegd, soms met tussenpozen van jaren, en in verschillende landen. Enkele uitzonderingen daargelaten, hebben met name de aangeefsters c.q. slachtoffers op uiteenlopende tijdstippen uitgebreide verklaringen afgelegd over feiten en omstandigheden die zich reeds jaren geleden zouden hebben voorgedaan. Verschillen tussen eerdere en latere verklaringen zijn dan bijna onvermijdelijk.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de (relatief) jeugdige leeftijd van aangeefsters en het feit dat zij zich ten tijde van de ten laste gelegde feiten in een voor hen vreemd land bevonden.
De rechtbank beseft verder dat de vrouwen bij het afleggen van hun verklaringen bovendien beïnvloed kunnen zijn geweest door wat zij in de tussentijd van andere betrokkenen - of uit derde hand - over het onderzoek hadden gehoord. Zo blijkt uit het dossier dat de vrouwen - evenals de verdachten - vrijwel allemaal uit de relatief kleine gemeenschap van Mohács, of omgeving, afkomstig zijn.
Van belang is voorts dat de vrouwen bij het afleggen van hun verklaringen specifieke vragen hebben moeten beantwoorden over hun (voorgenomen) werk in de prostitutie en hun redenen om dit werk te gaan doen. De rechtbank realiseert zich dat bij deze onderwerpen ‘schaamte’ een relevante rol kan spelen (dat verschillende vrouwen zich schaamden voor hun werk in de prostitutie blijkt ook uit meerdere verklaringen uit het dossier). Zo kan het zijn dat de vrouwen uit schaamte over sommige zaken niet hebben verklaard, of dat zij juist op een bepaalde wijze hebben verklaard om hun eigen ‘verantwoordelijkheid’ zo klein als mogelijk te maken; ook kan het zijn dat zij bepaalde verklaringen hebben afgelegd, domweg ‘om van de zaak af te zijn’.
Voorts realiseert de rechtbank zich dat de vrouwen die aangifte hebben gedaan, een financieel motief kunnen hebben gehad en dat dit in de voorkomende gevallen de voornaamste reden kan zijn geweest om aangifte te doen, of om op een bepaalde wijze te verklaren. Ook ‘wraak’ zou een relevant motief kunnen zijn.
Ten slotte heeft de rechtbank geconstateerd dat de verhorende verbalisanten de vrouwen in sommige gevallen op indringende wijze hebben gewezen op hun positie van slachtoffer van mensenhandel en op de mogelijkheid om aangifte te doen, vanuit de vooronderstelling dat de verdachten hiervoor verantwoordelijk waren.
Deze factoren bieden naar het oordeel van de rechtbank een mogelijke verklaring voor de omstandigheid dat verschillende verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers weliswaar onvolkomenheden bevatten, maar tegelijk onderdelen die - onmiskenbaar - overeenkomstig de waarheid zijn.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers die onvolkomenheden bevatten niet om die reden van het bewijs moeten worden uitgesloten; de desbetreffende verweren worden dan ook verworpen. Tegelijkertijd is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefsters c.q. slachtoffers zeer behoedzaam moeten worden benaderd, en dat zij slechts kunnen worden gebruikt waar ze voldoende verankering vinden in andere bewijsmiddelen.
4.5
Vrijspraak van feit 2 (ZD [slachtoffer 2] )
De rechtbank is - anders dan de officieren van justitie - van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 2 ten laste gelegde feit. Op basis van de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een zodanig bewuste en nauwe samenwerking met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen en middelen dat van medeplegen kan worden gesproken. Daargelaten of de verdachte van [slachtoffer 2] geld heeft gekregen, is niet vast komen te staan dat de verdachte in dit verband een dwangmiddel heeft gebruikt en/of heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. Niet duidelijk is verder geworden dat de verdachte dit geld (dan) zou hebben aangenomen teneinde zichzelf te bevoordelen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook van het onder 2 ten laste gelegde feit vrijspreken.
4.6
Feit 1 (ZD [slachtoffer 1] ) [14]
De verklaringen van [slachtoffer 1]
heeft op 19 november 2011 een verklaring afgelegd in een intakegesprek en zij heeft daarnaast op 22 en 23 november 2011 bij de politie in Nederland en op 7 juli 2014 in Budapest (Hongarije) verklaringen afgelegd. [slachtoffer 1] heeft bovendien op 11 april 2016 als getuige bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. [15]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 28 oktober 2011 in Nederland is aangekomen. [verdachte] had in Hongarije tegen haar gezegd dat ze een goede mogelijkheid wist om geld te verdienen en had haar aangeboden om naar Nederland te gaan en prostitutiewerk te gaan doen. [verdachte] had gezegd dat haar zussen [slachtoffer 1] zouden helpen en op haar zouden passen. Het prostitutiewerk was achter het raam en het minimumtarief was 25 euro. Ze hadden afgesproken dat de opbrengst op 50/50 basis verdeeld zou worden. [slachtoffer 1] heeft hiermee ingestemd, zij wilde dat werk doen vanwege de financiële problemen. [verdachte] heeft de reis per bus vanuit Hongarije naar Nederland geregeld.
Bij het Centraal Station zijn ze opgehaald door [medeverdachte 1] . [slachtoffer 1] kon zich bij de rechter-commissaris niet meer herinneren of de zussen van [verdachte] , dit waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , hier ook bij waren. Ze zijn toen naar een woning gebracht en daarna werd zij door [medeverdachte 1] met de auto naar de 25 euro straat gebracht. [medeverdachte 3] had de kamer in de straat geregeld. Zij leende haar 170 euro zodat [slachtoffer 1] het raam kon betalen. [slachtoffer 1] is samen met [medeverdachte 3] en [verdachte] naar de kamerverhuurder gegaan om de kamer te bespreken. Een kamer verder werkte een ander meisje, genaamd [slachtoffer 3] ( [alias] ). Zij werkte voor [medeverdachte 3] . Omdat [slachtoffer 1] een opgezwollen gezicht had, moest zij die dag nog naar de dokter.
[slachtoffer 1] heeft een telefoon van [verdachte] gekregen en heeft haar eigen telefoon aan [verdachte] gegeven. Alles werd gecontroleerd. [slachtoffer 1] werd continue gebeld met de vraag hoeveel zij al had verdiend. Op de een of andere manier wilde [verdachte] alles van haar weten. Aan het einde van iedere werkdag gaf [slachtoffer 1] al haar verdiende geld aan [verdachte] . Zij kreeg iedere dag 10 euro van [verdachte] . De rest van haar geld bewaarde [verdachte] . [slachtoffer 1] heeft het geld nooit gehad.
[slachtoffer 1] heeft vanaf 28 oktober 2011 tot 13 november 2011 elke dag gewerkt. Zij heeft op drie verschillende locaties gewerkt. Zij werkte doordeweeks van 10:00 uur tot middernacht en in het weekend tot 01:00 uur. Zij verdiende per dag zeker 300 euro en in het weekend ook wel 490 euro. Volgens haar berekeningen had zij ongeveer 3000 à 4000 euro verdiend. Op een gegeven moment was [slachtoffer 1] ervan overtuigd dat zij haar verdiende geld niet meer terug zou krijgen en zij is toen weggegaan.
[slachtoffer 1] is toen naar Rotterdam gegaan waar zij met hulp van een klant in een hotel heeft gezeten. Na een aantal dagen is zij naar Amsterdam gegaan waar zij door een andere klant, genaamd [betrokkene 1] , is geholpen. Hij heeft haar uiteindelijk naar Den Haag gebracht om aangifte te doen. Haar ervaringen met de politie in Hongarije waren negatief, maar [betrokkene 1] zei dat de politie in Nederland niet corrupt is en dat ze hier anders zijn dan in Hongarije.
Overige bevindingen
Op 19 november 2011 heeft [slachtoffer 1] de woning aan de [straatnaam 1] te Den Haag aangewezen als de woning waar ze verbleef met [verdachte] . In de woning verbleef [medeverdachte 3] . De politie vroeg haar naar de persoonlijke eigendommen van [slachtoffer 1] . [medeverdachte 3] bevestigde dat die in de woning aanwezig waren geweest en verklaarde dat ze vijf dagen eerder (14 november 2011) door [verdachte] en een man naar de moeder van [slachtoffer 1] in Hongarije waren gebracht. [16] Er was hierbij een televisieploeg aanwezig die bezig was met het maken van een documentaire, genaamd ‘The Sex Police’. De fragmenten die betrekking hebben op [slachtoffer 1] zijn op de terechtzitting bekeken.
Uit de bij [bedrijf] opgevraagde en ontvangen huuradministratie blijkt dat [slachtoffer 1] bij hun in de periode van 1 november 2011 tot en met 11 november 2011 acht dagen in de Doubletstraat werkruimte heeft gehuurd. [17]
Getuigen
[getuige 1] , de moeder van [slachtoffer 1] , heeft op 7 juli 2014 in Budapest (Hongarije) en op 20 april 2016 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat haar dochter via [verdachte] in Nederland terecht is gekomen. [slachtoffer 1] had [verdachte] op de markt leren kennen. [verdachte] zei tegen [getuige 1] dat je in Nederland aan de slag kon gaan waarmee [slachtoffer 1] goed zou verdienen. [verdachte] zei ook tegen [getuige 1] dat haar zuster in Nederland was en dit werk deed. Zij zei dat [getuige 1] gerust moest zijn. Zij zei: “Maak je geen zorgen, ik ga met haar mee en zal op haar passen.”.
[slachtoffer 1] had [getuige 1] nog met het toestel van [verdachte] gebeld nadat ze waren aangekomen, dat alles in orde was. Daarna heeft [getuige 1] nog wel geprobeerd [slachtoffer 1] te bellen maar zij kon haar niet bereiken op haar eigen telefoonnummer. Zij belde ook het toestel van [verdachte] , maar zij nam niet op.
[slachtoffer 1] heeft haar verteld dat zij in een cabine moest zitten en voor de familie van [verdachte] als prostituee moest werken. Het geld dat [slachtoffer 1] verdiende, moest zij afgeven. Zij kreeg zelf geen geld. Hierna heeft [getuige 1] nog telefonisch contact gehad met [verdachte] , die haar vertelde dat zij nog 600 euro voor [slachtoffer 1] bij zich had. Dit heeft [slachtoffer 1] niet gekregen. [18]
[slachtoffer 3] heeft op 26 augustus 2014 te Graz (Oostenrijk) en op 23 maart 2017 in Kecskemét (Hongarije) als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1] met [verdachte] naar Nederland is gekomen. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] werkten af en toe samen in de Doubletstraat. [verdachte] bepaalde volgens [slachtoffer 3] voor [slachtoffer 1] hoelang zij moest werken. Meestal begonnen ze om 10 uur in de ochtend tot 12 uur in de nacht en in het weekend tot 1 uur in de nacht. [verdachte] en [slachtoffer 1] hebben samen over het werk en de financiën gesproken en [verdachte] zei tegen [slachtoffer 1] dat zij haar best moest doen. [slachtoffer 3] dacht dat [slachtoffer 1] het geld wat ze verdiende, moest afgeven aan Mari. [19]
[slachtoffer 4] heeft op 11 mei 2016 als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer 1] met [verdachte] uit Hongarije naar Nederland is gekomen. Zij kwamen in de woning aan de [straatnaam 1] . [slachtoffer 4] heeft [verdachte] en [slachtoffer 1] horen praten over hoeveel zij verdiend had. [medeverdachte 2] had verteld dat haar zus naar Nederland zou komen en een meisje mee zou nemen met wie zij op 50/50 basis zou zijn. [20]
De verklaringen van [verdachte]
heeft op 12 maart 2015 bij de politie verklaard dat zij in oktober 2011 een paar dagen in Nederland is gebleven. Zij zou proberen werk te vinden in de bloemen, maar dat is niet gelukt. Zij had een vriendin bij zich op de markt die naar Nederland ging om in de prostitutie te werken. Die vriendin was [slachtoffer 1] en zij stelde voor om samen te gaan reizen. [verdachte] kende haar van kleins af aan. Zij is met de bus naar Nederland gegaan. Dat heeft zij zelf betaald. Die paar dagen verbleef ze bij haar zusje Andrea, zij woonde in de [straatnaam 1] in Den Haag. [medeverdachte 3] woonde daar met een vriendin, Dia. Zij werkten in de 25-euro straat. [slachtoffer 1] is ook naar de [straatnaam 1] gegaan. Zij kon in de woning verblijven, zolang zij mee zou betalen aan de kosten. [slachtoffer 1] gebruikte drugs en op een dag was zij ’s ochtends niet thuis gekomen. Zij heeft haar spullen nog bij de broer van [slachtoffer 1] gebracht in Hongarije. Begin november 2011 ging zij weer terug naar Hongarije.
[verdachte] heeft ter terechtzitting van 7 februari 2018 verklaard dat zij met [slachtoffer 1] per bus naar Nederland is gereisd. [verdachte] zou naar Nederland gaan om werk te zoeken in de bloemen, maar dat is niet gelukt. [slachtoffer 1] had aangegeven dat zij wel mee wilde reizen. Zij had niet gezegd dat zij in de prostitutie wilde werken. Zij betaalden hun eigen tickets. In Den Haag zijn zij vanaf het Centraal Station met de tram naar de woning van [medeverdachte 3] aan de [straatnaam 1] gereisd. [slachtoffer 1] had pas in Den Haag gevraagd of zij met [verdachte] mee mocht naar de woning van [medeverdachte 3] , zodat zij daar een paar nachten kon verblijven en van daaruit een woning kon zoeken. [slachtoffer 1] vertelde haar pas hier dat zij in de straat wilde werken. Er was vooraf niets over afgesproken. [slachtoffer 1] is twee nachten gebleven en is toen niet meer teruggekomen. [slachtoffer 1] heeft niet voor [verdachte] gewerkt. Hierover is ook niet in Hongarije gesproken. [verdachte] is na een week naar huis gegaan. Omdat de spullen van [slachtoffer 1] nog in de woning lagen, heeft zij die naar Hongarije meegenomen en bij de broer van [slachtoffer 1] gebracht.
Verklaring [slachtoffer 1] geloofwaardig?
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt verankering in verschillende andere (ook objectieve) bewijsmiddelen. Zo blijkt uit een in het dossier gevoegde kwitantie van de apotheek dat [slachtoffer 1] op 28 oktober 2011 (inderdaad) een dokter heeft bezocht. [21] Verder wordt de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteund door die van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , die bevestigen dat [slachtoffer 1] voor de verdachte werkte. Ook uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat tussen [slachtoffer 1] en de verdachte contact was in verband met het reizen naar Nederland. Het was voor [getuige 1] duidelijk dat het om prostitutie ging. Verder blijkt uit de verklaring van [getuige 1] dat het initiatief om [slachtoffer 1] in Nederland te laten werken van de verdachte kwam. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat zij van [medeverdachte 2] had gehoord dat de verdachte een meisje ( [slachtoffer 1] ) mee zou nemen naar Nederland, en dat dit meisje op 50/50 basis voor de verdachte zou gaan werken. Dat de verdachte naar Nederland zou zijn gegaan om in de bloemen te werken, dat het initiatief van [slachtoffer 1] kwam en dat de verdachte niet wist dat [slachtoffer 1] in de prostitutie zou gaan werken, is gelet op de hiervoor genoemde verklaringen ongeloofwaardig.
Handelingen/dwangmiddelen/uitbuiting?
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte met [slachtoffer 1] in Hongarije heeft afgesproken dat zij met haar zou meereizen naar Nederland zodat [slachtoffer 1] in de prostitutie kon gaan werken. De verdachte heeft de reis geregeld. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte zich, vóórdat zij in Nederland aankwamen, heeft bediend van een dwangmiddel. Eenmaal in Nederland was dat anders: op dat moment bevond [slachtoffer 1] , een jonge Hongaarse vrouw, zonder inkomsten, zonder telefoon in een voor haar onbekend land waarvan zij de taal niet sprak, terwijl zij klaarblijkelijk voor het reizen afhankelijk was van anderen (de verdachte). [slachtoffer 1] verkeerde, kortom, in een volstrekt afhankelijke positie. Dit blijkt ook uit de omstandigheid dat zij op enig moment is weggelopen uit de prostitutiestraat en naar ‘ [betrokkene 1] ’ is gegaan zodat deze haar kon helpen om uit haar benarde positie te komen.
De verdachte, die de reis had geregeld en bovendien bekend was in Nederland en de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] zou komen te werken, heeft van haar overwicht en van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] gebruik gemaakt. Zij heeft [slachtoffer 1] voor zich laten werken en al haar verdiensten aan haar laten afdragen, zonder dat daar een reële prestatie tegenover stond.
Gelet op het voorgaande kan worden bewezen dat de verdachte door middel van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van haar kwetsbare positie [slachtoffer 1] heeft gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van seksuele uitbuiting (sub 1). Bovendien kan worden bewezen dat zij haar heeft meegenomen en aangeworven om [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3). Ten slotte kan worden bewezen dat zij [slachtoffer 1] ertoe heeft bewogen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandigheden handelingen heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die arbeid of diensten (sub 4). Ten slotte kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] en dat zij haar heeft bewogen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen te bevoordelen (sub 6, sub 9). Feit 1 zal dienovereenkomstig bewezen worden verklaard.
4.7
Criminele organisatie (feit 3) [22]
Algemeen
Aan de verdachte is, net als aan haar medeverdachten [23] ten laste gelegd dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Volgens de tenlastelegging bestond de organisatie onder andere uit de verdachte en haar medeverdachten en had deze het oogmerk om misdrijven - mensenhandel en witwassen - te plegen.
Een criminele organisatie - in de zin van artikel 140 Sr - is een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen ten minste twee personen. Niet vereist is dat men moet hebben samengewerkt, of bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, een bepaalde gezamenlijke werkwijze, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling en een bepaalde hiërarchie.
De organisatie dient het plegen van misdrijven tot oogmerk te hebben. Voor het bewijs van het oogmerk kan betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Er is sprake van deelnemen aan een criminele organisatie indien de betrokkene tot de organisatie behoort en een aandeel heeft in (dan wel ondersteunt:) gedragingen die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk tot het plegen van misdrijven. De deelnemer dient in dat verband in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie het oogmerk had om misdrijven te plegen. Niet vereist is dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven, dat hij aan enig concreet misdrijf heeft deelgenomen, of dat hij van enig concreet misdrijf wetenschap heeft gehad.
Elke bijdrage aan de organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van bovenbedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Dit betekent dat een verdachte ook een strafbare rol in een criminele organisatie kan hebben gespeeld ten aanzien van feiten waarvan hij of zij is vrijgesproken.
Apus-dossier
Uit hetgeen in dit vonnis is overwogen, volgt dat de verdachte zich binnen de onder feit 3 ten laste gelegde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van mensenhandel. Het Apus-dossier omvat evenwel aanzienlijk meer zaaksdossiers mensenhandel dan de zaaksdossiers waarin ten laste van de verdachte een bewezenverklaring van mensenhandel volgt (in totaal omvat het Apus-onderzoek 21 zaaksdossiers mensenhandel). In een groot aantal van die andere zaaksdossiers komt de rechtbank bij vonnissen van heden tot de slotsom dat sprake is van het (mede)plegen van mensenhandel door één of meerdere medeverdachten.
Uit de verschillende zaaksdossiers blijkt dat de verdachte en/of zijn medeverdachten in voormelde periode allen in één of meerdere gevallen betrokken zijn geweest bij de werving, het vervoer, de huisvesting, de tewerkstelling en/of controle van Hongaarse vrouwen, steeds met het doel hen te laten werken in de raamprostitutie in Den Haag, en daaraan geld te verdienen. Het gaat in vrijwel alle gevallen om zeer jonge vrouwen, veelal uit (de omgeving van) Mohács, die in sociaal en/of financieel problematische omstandigheden verkeerden en onder die omstandigheden, aangespoord door een van de verdachten, besloten in de prostitutie te gaan werken om daarmee goed te verdienen. In de praktijk werden de vrouwen evenwel door de verdachte en/of zijn medeverdachten uitgebuit. De verdachten, op [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] na, hadden zelf geen werk hier in Nederland en leefden van het geld dat door de door hen tewerkgestelde vrouwen werd verdiend en aan hen werd afgedragen, zonder dat hier een reële tegenprestatie tegenover stond. [medeverdachte 4] , en tijdelijk ook [medeverdachte 3] , werkte zelf in de raamprostitutie in dezelfde straat als waar de vrouwen tewerk werden gesteld en konden op die manier hen controleren.
Structuur
Voorheen werd bij een criminele organisatie vooral gedacht aan een organisatie met een hiërarchische structuur. Het besef is gegroeid dat georganiseerde criminaliteit tegenwoordig veeleer bestaat uit een crimineel netwerk, bestaand uit diverse cellen. Iedere cel bestaat op zijn beurt uit een kleine groep. De cellen werken op zich voor zichzelf, maar werken tegelijkertijd onderling flexibel met elkaar samen, ondersteunen elkaar waar nodig en zorgen ook voor vervanging als dat nodig is. Criminele samenwerkingsverbanden worden meestal gevormd door sociale relaties, zoals familie- en vriendschapsbanden en komen regelmatig ook uit hetzelfde herkomstland. Zo ook bij de verdachten binnen het onderzoek Apus. De kernleden van de organisatie bestaan uit vier zussen ( [medeverdachte 5] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ), een broer ( [medeverdachte 6] ) en - op een uitzondering na, te weten [verdachte] die weduwe is - hun levenspartners ( [medeverdachte 8] , respectievelijk [medeverdachte 7] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] ). Iedere cel bestaat uit een koppel: [medeverdachte 8] is gehuwd met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 7] is de levenspartner van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] van [medeverdachte 6] en [verdachte] is zoals gezegd alleen. De kernleden woonden voordien allemaal in Mohács, Hongarije. Naast deze kernleden zijn er naar het oordeel van de rechtbank nog anderen die op hun manier een bijdrage aan de organisatie hebben gegeven, maar zij worden op dit moment (nog) niet vervolgd. De rechtbank noemt in dit verband de namen van ‘ [naam] ’ (een vaste chauffeur die dames van Hongarije per auto naar Nederland vervoerde), [betrokkene 2] (iemand die met meerdere dames in contact is getreden als tussenpersoon bij het werven) en [betrokkene 3] (idem dito het aanleveren van meisjes). De organisatie is dan ook zeker niet compleet te noemen met slechts deze verdachten.
In een groot aantal zaaksdossiers hebben de verdachten binnen de netwerkcel als ‘stel’ c.q. ‘koppel’, namelijk steeds in nauwe en bewuste samenwerking met hun partner, de vrouwen uitgebuit:
  • [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] : [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] ;
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] : [slachtoffer 8] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 9] ;
  • [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] : [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] ;
  • [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] : [slachtoffer 10] .
Enige uitzondering op het voorgaande is [verdachte] , die - voor zover hier relevant - niet in nauwe en bewuste samenwerking met een ander handelde.
(Familie)band
Zoals gezegd behoren de verdachten tot dezelfde familie; zij zijn (schoon)broers en (schoon)zusters. De verdachten zelf beweren steeds dat hun onderlinge band helemaal niet zo goed is. [medeverdachte 5] zou altijd zijn achtergesteld ten opzichte van haar broer en zussen, [medeverdachte 8] zou zelfs zijn naam hebben gewijzigd omdat hij ten opzichte van de familie [familienaam] van een minderwaardige Roma-stam zou komen, de relatie tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zou tot het vriespunt zijn gedaald, omdat de huidige partner van [medeverdachte 2] voorheen de partner was van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] zou zelfs daarom door haar moeder zijn verstoten, [medeverdachte 7] moest al vrij snel nadat hij een relatie kreeg met [medeverdachte 3] een langdurige gevangenisstraf in Hongarije uitzitten. Zij zouden onderling nauwelijks contact met elkaar hebben gehad.
De verklaringen van de verdachten met betrekking tot hun slechte familiaire betrekkingen zijn naar het oordeel van de rechtbank niet geloofwaardig. Juist al deze familieleden komen bij justitie (in hetzelfde onderzoek) in beeld op verdenking van mensenhandel. Zij worden er stuk voor stuk van verdacht betrokken te zijn bij het tewerkstellen van overwegend jonge Hongaarse vrouwen in de raamprostitutie in voornamelijk de Doubletstraat te Den Haag in Nederland. Het is ongeloofwaardig dat de naar eigen zeggen getroebleerde familieleden elkaar, duizenden kilometers van huis dan ‘toevallig’ in dezelfde stad tegen zouden zijn gekomen. Deze verklaringen stroken ook in het geheel niet met de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren komen. Uit een groot aantal feiten en omstandigheden uit het Apus-dossier blijkt namelijk dat er tussen hen ook daadwerkelijk een (familie)band was, in de zin dat de verdachten bij elkaar verbleven en/of contact hadden. Zo hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] , en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , tegelijkertijd op verschillende etages van hetzelfde pand [24] gewoond, te weten op de adressen [straatnaam 2] respectievelijk [straatnaam 1] te Den Haag. [25] Op laatst vermeld adres hebben tegelijkertijd ook [verdachte] en [medeverdachte 3] verbleven. [26] [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn samen met [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] op het adres [straatnaam 2] gezien. [27] Ook [medeverdachte 6] is samen met [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] op het adres [straatnaam 2] gezien. [28] Voorts zijn bij een controle op de luchthaven Eindhoven [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] samen gezien [29] ; ook [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] zijn bij een dergelijke controle samen gezien. [30] Dat de verdachten op persoonlijk vlak contact en in elkaars persoonlijk leven interfereerden blijkt onder meer uit een tapgesprek van 18 augustus 2014, waarin [medeverdachte 6] met [medeverdachte 2] belt over haar zoon [naam zoon] die door hun beider moeder was opgevangen. [31] Verder blijkt uit het dossier dat er in de onderhavige periode telefonische contacten zijn tussen (de telefoons van) [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] / [medeverdachte 2] [32] en tussen (de telefoons van) [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] . [33] Ook is gebleken dat [medeverdachte 6] telefonisch contact onderhield met [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] . [34] De rechtbank wijst (bij wijze van voorbeeld) nog met name op een gesprek van 8 maart 2014 tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] , waarin laatstgenoemde vertelt dat [slachtoffer 2] een klacht over [betrokkene 3] bij de politie heeft ingediend en dat hij blij is dat zij van hem is weggegaan. [35]
Duurzaamheid
Juist de familieband werkt als cement voor de organisatie en bestendigt het voortbestaan van de organisatie. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat toen het na het negatieve werkadvies van Bardi in Nederland fout dreigde te gaan, zes van de negen verdachten ineens actief werden in België; voor welke periode de Belgische rechter ook het bestaan van een criminele organisatie heeft bewezenverklaard ten aanzien van de verdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , maar waar ook [medeverdachte 8] en [verdachte] overduidelijk aanwezig waren. De in Nederland bestaande organisatie ging geruisloos over naar België, waarbij [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] nog steeds in Nederland bleven maar toch hun steentje bijdroegen (waarover later meer) en [medeverdachte 5] in Hongarije verbleef. De organisatie kreeg in België weer andere netwerkcellen erbij, maar de Belgische rechter heeft aan [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in ieder geval een hoofdrol toegedicht.
Werkwijze
Uit de zaaksdossiers komt naar voren dat door de verdachten (al dan niet als ‘stel’) op verschillende punten dezelfde werkwijze werd toegepast. Zo is het in vrijwel alle zaaksdossiers zo, dat door de verdachten (al dan niet op hun initiatief en al dan niet door tussenkomst van een met de verdachten bevriende tussenpersoon) in Hongarije contact werd gelegd met jonge vrouwen. De vrouwen verkeerden nagenoeg allemaal in een slechte financiële positie. Een deel daarvan was al jong moeder geworden en droeg zodoende niet alleen de zorg voor zichzelf, maar ook voor hun jonge kind. Ook zaten er vrouwen bij die juist hun ouders uit de financiële misère wilden helpen, of die uit gebroken gezinnen kwamen of al vanaf jonge leeftijd op slechte voet met hun ouders leefden. Deze vrouwen werd - al dan niet met voorbeelden van vrouwen die dat al deden - verteld hoeveel geld er te verdienen viel met prostitutie in Nederland. Ook bestaan er de voorbeelden van vrouwen ( [slachtoffer 4] , [slachtoffer 6] ) die inmiddels niet beter wisten dan geld te verdienen met prostitutie en die na jarenlang de helft van hun verdiensten te hebben moeten afstaan, blij waren ‘met de deal’ nu slechts € 100 per dag aan verdachten ( [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] ) te moeten afdragen; iets dat moest om überhaupt ‘toegang tot de straat’ te hebben. De vrouwen ‘wilden’ uiteindelijk in het buitenland in de prostitutie werken, opdat zij er financieel beter van zouden worden. Vervolgens werden financiële afspraken met deze vrouwen gemaakt die er in een groot aantal gevallen op neer kwamen dat de vrouwen de helft van hun verdiensten [36] of een vast bedrag per dag zouden moeten afstaan. De vrouwen werden door of met (financiële) hulp van de verdachten vanuit Hongarije naar Nederland vervoerd. De kosten van vervoer dienden (evenals andere onkosten) vervolgens door de vrouwen aan de verdachten te worden terugbetaald uit hun verdiensten van hun prostitutiewerk. Eenmaal in Nederland werden de vrouwen ondergebracht op een adres waar ook de verdachten woonden en bleek er geregeld sprake te zijn van een grotere ‘schuld’ die moest worden terugbetaald. In een groot aantal gevallen werden de vrouwen ondergebracht in het pand [straatnaam 1] / [straatnaam 2] Den Haag, een pand dat kennelijk door de verdachten werd gebruikt als ‘uitvalsbasis’ in Nederland ten behoeve van de prostitutie van de vrouwen. Na aankomst in Nederland werden de vrouwen (al dan niet met behulp van een ‘ervaren’ prostituee zoals [slachtoffer 6] ) veelal op de dag na aankomst naar de prostitutiestraat gebracht. Zij kregen van de verdachten een telefoon mee, waarmee zij niet konden bellen, maar waarop zij slechts gebeld konden worden en waarop zij steeds door hen gebeld werden teneinde te controleren of zij wel genoeg verdienden, dan wel om hen aan te sporen om meer te verdienen. [37] De vrouwen gaven hun verdiensten uit de prostitutie af aan de verdachten en zagen daar in een groot aantal gevallen niets van terug.
In elk zaaksdossier is te zien dat sprake is van exclusiviteit. De vrouwen werden nooit op hetzelfde moment door meerdere stellen tegelijk uitgebuit. Door verschillende getuigen wordt ook verklaard dat vrouwen bij ‘de [medeverdachte 8] ’s’, ‘de [medeverdachte 7] ’s’ of de ‘ [medeverdachte 1] ’s’ hoorden. Daaraan ligt de kennelijke afspraak ten grondslag dat de verdachten zich in beginsel niet met ‘elkaars’ vrouwen bemoeiden als ‘baas’. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaring van [slachtoffer 4] bij de rechter-commissaris: [38]
[slachtoffer 1][ [slachtoffer 1] ]
hoorde bij [verdachte] . Zij waren samen. [slachtoffer 1] werkte voor [verdachte] , daarom regelde zij hun zaken samen, buiten onze aanwezigheid. Ik regelde mijn zaken met [medeverdachte 2] ook niet in aanwezigheid van een ander.(…)
We hebben daarover gesproken met [medeverdachte 2] en haar man en zij zeiden dat het onze zaken waren en dat de zaken van [slachtoffer 1] [verdachte] aangaan.”en op de verklaring van [slachtoffer 3] bij de politie: [39] “Elk meisje hoorde bij een bepaalde vrouw. En degene met wie je was bepaalde eigenlijk de werktijden en daar kon je ook terecht met problemen of geldzaken.”
Samenwerking
Uit verschillende feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de verdachten ook buiten hun ‘koppel’ met elkaar (dan wel met andere koppels) samenwerkten of ondersteuning boden ten behoeve van de uitbuiting van de vrouwen. De rechtbank wijst in dit verband nog op de volgende voorbeelden:
- Uit de telefonische contacten zoals hiervoor vermeld onder het kopje ‘(Familie)band’ blijkt dat de verdachten onderling afstemden en (telefonisch) overleg hadden ten behoeve van hun activiteiten. Uit de telefonische contacten van [medeverdachte 6] in maart 2014 blijkt in het bijzonder dat hij bij afwezigheid van de medeverdachten die op dat moment in België waren opgepakt de ‘zorg’ op zich nam voor één van de vrouwen ( [slachtoffer 11] ) die voor die medeverdachten werkte. [medeverdachte 6] stemde dit af met andere medeverdachten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verdachten klaarblijkelijk voor elkaar ‘insprongen’ indien er sprake was van een noodsituatie.
- Uit een OVC-gesprek van 1 augustus 2014 komt naar voren dat [medeverdachte 6] zich - op het moment dat de [medeverdachte 7] ’s en de [medeverdachte 1] ’s vastzaten - zich ook bezig hield met het ‘screenen’ van een door een vriend van hem aangedragen vrouw met het oog op een mogelijke tewerkstelling in Nederland. [40]
- [slachtoffer 7] en [slachtoffer 12] hebben verklaard dat zij door [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] naar Nederland zijn vervoerd en dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] (die volgens [slachtoffer 12] ook meisjes naar Nederland brachten), op dat moment in een andere auto met hen naar Nederland reden. [41] Die verklaringen worden ondersteund door de mutatie van 6 januari 2012 waaruit blijkt dat [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] - kennelijk kort na aankomst in Nederland - samen met [medeverdachte 6] op het adres [straatnaam 2] te Den Haag zijn gezien. Klaarblijkelijk werd er door de verdachten samen gereisd.
- [slachtoffer 1] , die voor [verdachte] werkte, is na aankomst in Nederland door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] opgehaald met een auto die werd bestuurd door [medeverdachte 1] . Hij is ook degene geweest die [slachtoffer 1] naar de prostitutiestraat heeft gebracht. [medeverdachte 3] heeft voor [slachtoffer 1] de kamer in de straat geregeld. [42]
- [slachtoffer 3] , die ten behoeve van [medeverdachte 3] in Nederland zou gaan werken, werd in Eindhoven samen met [medeverdachte 3] opgehaald door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 8] . [43]
- [slachtoffer 4] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] haar zus [verdachte] instrueerde over hoe zij met het voor haar werkende meisje ( [slachtoffer 1] ) moest omgaan, omdat zij anders weg zou kunnen lopen. [44]
- [slachtoffer 6] heeft verklaard dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] het geld dat zij in 2010 dagelijks aan [medeverdachte 8] moest afdragen voor hem meenamen naar Hongarije [45] en ook dat zij door [slachtoffer 3] gecontroleerd werd of zij wel genoeg verdiende [46]
- [slachtoffer 6] heeft verklaard dat toen de Nederlandse politie naar haar was toegekomen, en haar was verteld dat zij een verklaring moest afleggen, zij dit aan de [medeverdachte 7] ’s had verteld die haar vervolgens smeekten om geen verklaring af te leggen over [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] . Ze zouden [slachtoffer 6] naar België brengen, daar een werkkamer regelen en vanaf dat moment zou zij vrij zijn. [47]
- Er werd een competitie tussen de verdachten gevoerd, kennelijk met het doel de opbrengsten van de vrouwen te verhogen. Zo heeft [slachtoffer 3] verklaard dat [medeverdachte 3] enerzijds, en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] anderzijds, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] een ‘wedstrijd’ hebben laten voeren. [48] Dit wordt bevestigd door [slachtoffer 6] die daarover verklaarde dat zij als een ‘wedstrijdpaard’ werd behandeld. [49] [slachtoffer 5] heeft verklaard dat het leek alsof [medeverdachte 8] een wedstrijd met [medeverdachte 1] deed wie het meest verdiende. [50]
- [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij haar dagelijkse € 100 aan [verdachte] moest betalen op momenten dat [medeverdachte 7] en [medeverdachte 3] niet in Nederland waren. [51] [verdachte] heeft via Western Union een bedrag van € 1600 gestuurd naar [medeverdachte 7] . Het betrof de verdiensten van [slachtoffer 2] die aan [medeverdachte 7] dienden te worden afgedragen. [52]
- Uit tapgesprekken [53] en de verklaring van [slachtoffer 8] [54] daarover blijkt dat [medeverdachte 4] geld van [slachtoffer 8] dat bestemd was voor [medeverdachte 2] , die op dat moment in België verbleef, moest ophalen.
- [verdachte] heeft in deze periode eten gekookt voor de Hongaarse vrouwen die voor de organisatie in de prostitutiestraat werkten. De vrouwen konden deze maaltijden op de werkplek tegen betaling van haar afnemen en daar nuttigen [55] ; ook met het eten werd aldus zo min mogelijk tijdverlies geleden en dus verdiencapaciteit bespaard.
- De jonge vrouwen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] zijn nadat zij door het ene koppel (de [medeverdachte 1] ’s respectievelijk de [medeverdachte 8] ’s) waren uitgebuit waarbij zij 50% van hun verdiensten moesten afstaan, onder de vleugels van [medeverdachte 7] gekomen waar zij ‘tot hun opluchting’
slechts€ 100 per dag moesten afdragen.
Conclusie: sprake van deelnemen aan een criminele organisatie?
Voorgaande feiten en omstandigheden laten het beeld zien van een familie die vanuit Hongarije in Den Haag is neergestreken met het kennelijke doel geld te verdienen met de uitbuiting van jonge vrouwen in de prostitutie. De verdachten, niet alleen door familiebanden maar ook in de praktijk met elkaar verbonden, opereerden als een samenwerkingsverband dat erop was gericht de verdachten zoveel mogelijk te laten verdienen met mensenhandel, om vervolgens van deze verdiensten te leven.
Zo werd gebruik gemaakt van een gezamenlijke ‘uitvalsbasis’ waar vrouwen werden gehuisvest en van waaruit vrouwen naar de prostitutiestraat konden worden gestuurd en er werd geopereerd in koppels die (kennelijk volgens afspraak) exclusief aan een vrouw waren verbonden. Door de verdachten werd op eenzelfde wijze tewerk gegaan, en op verschillende specifieke punten samengewerkt, overlegd en/of waar nodig ‘ingesprongen’.
De rechtbank realiseert zich dat verschillende van de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden stammen uit een periode die niet is ten laste gelegd, of uit een periode ter zake waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard. Dat kan echter niet wegnemen dat die feiten en omstandigheden relevant blijven voor de beoordeling van de activiteiten van de verdachten in de periode waarover door de rechtbank wél een bewijsbeslissing wordt genomen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van mensenhandel en witwassen, dat verdachte behoorde tot die organisatie en een aandeel heeft gehad in gedragingen (of deze gedragingen ondersteunde) die strekten tot of rechtsreeks verband hielden met de verwezenlijking van vorenbedoeld oogmerk. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht bewezen dat aan de criminele organisatie in elk geval deel hebben genomen verdachte alsmede zijn medeverdachten. Zij hebben - behalve wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk bewezen is verklaard - op hoofdlijnen de volgende rol binnen de organisatie gehad:
[medeverdachte 8]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte 5]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte 1]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte 2]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[medeverdachte 7]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
[medeverdachte 3]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
[verdachte]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
  • verdiensten doorsluizen
  • koken tegen betaling
[medeverdachte 6]
  • werven
  • vervoeren
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
  • verdiensten doorsluizen
[medeverdachte 4]
  • organiseren van huisvesting en tewerkstelling
  • controleren
  • verdiensten doorsluizen

5.De bewezenverklaring.

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
ZD [slachtoffer 1]
zij in de periode van 14 oktober tot en met 19 november 2011 in Nederland en/of in Hongarije
een ander, te weten [slachtoffer 1] , telkens door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of doormisbruik van een kwetsbare positie
- heeft gehuisvest en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°);
en
- [slachtoffer 1] heef mede genomen en heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
en
- heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandigheden handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
en
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 1] ’, seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°);
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] , (sub 6°),
immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] meegenomen vanuit Hongarije naar Nederland en die [slachtoffer 1] vanuit Hongarije naar Nederland teneinde die [slachtoffer 1] in Nederland als prostituee te laten werken en
- die [slachtoffer 1] verteld dat zij in Nederland veel geld kon verdienen en/of
- die [slachtoffer 1] verteld dat zij de helft van haar inkomsten uit prostitutie zelf mocht houden en
- woonruimte voor die [slachtoffer 1] geregeld en
- voor die [slachtoffer 1] een werkkamer laten regelen alwaar zij zich kan prostitueren en
- die [slachtoffer 1] naar haar werkplek vervoerd en
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en
- een werktelefoon voor die [slachtoffer 1] geregeld en
- de werktijden voor die [slachtoffer 1] bepaald en
- die [slachtoffer 1] bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en
- die [slachtoffer 1] gecontroleerd en/of laten controleren en
- die [slachtoffer 1] bewogen om haar verdiensten uit de prostitutie aan haar af te staan en/of af te dragen en
- die [slachtoffer 1] verteld dat zij, verdachte haar geld zou beheren en
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en in een afhankelijkheidspositie gebracht door het overwicht van haar, verdachte
3.
ZD Criminele Organisatie
Zij in de periode van 1 juli 2011 tot 13 maart 2014, in Nederland en/of Duitsland en/of België en/of Hongarije heeft deelgenomen aan een criminele organisatie,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder het plegen van
-mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht,
en
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde.

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van verdachte.

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging.

8.1
De vordering van de officieren van justitie.
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officieren van justitie hebben zich hierbij gebaseerd op de richtlijn van het openbaar ministerie inzake mensenhandel en hebben daarbij als strafverzwarende omstandigheid rekening gehouden met de deelname aan een criminele organisatie. Als strafverminderende omstandigheid hebben de officieren van justitie rekening gehouden met de beperktere rol binnen de criminele organisatie en de ouderdom van de feiten.
8.2
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft bepleit, in geval van een veroordeling, de duur van de op te leggen straf in elk geval te beperken tot de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De verdediging heeft daarbij verzocht rekening te houden met de duur van de voorlopige hechtenis en de bijzonder beperkende schorsing daarvan in Hongarije.
8.3
Het oordeel van de rechtbank.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, en in overeenstemming met de straffen die naar het oordeel van de rechtbank in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd. In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het - in georganiseerd verband - uitbuiten van meerdere jonge vrouwen in de prostitutie (verdachte heeft persoonlijk één vrouw uitgebuit). Het merendeel van de vrouwen, allen afkomstig uit Hongarije, wilden, vaak uit economische noodzaak, in de prostitutie gaan werken. Hen werd voorgehouden dat zij op een eenvoudige manier geld konden verdienen in Den Haag, maar dat een afspraak omtrent de verdeling van hun inkomsten uit hun prostitutiewerk noodzakelijk was. Die afspraak kwam er (vrijwel) steeds op neer dat de vrouwen een vast bedrag per dag moesten afdragen, of de helft van hun verdiensten.
Daarmee maakte de verdachte misbruik van de vaak deplorabele omstandigheden van de vrouwen, die, eenmaal aangekomen in Den Haag - voor zover zij dat al niet waren - volstrekt afhankelijk van de verdachte waren, onder meer omdat zij in een voor hen vreemd land waren en de taal niet spraken.
Ook door het afdragen van hun inkomsten raakten de vrouwen in een min of meer afhankelijke positie ten opzichte van de verdachte. De verdachte valt aan te rekenen dat zij, puur uit persoonlijk winstbejag, deze jonge vrouwen heeft uitgebuit. De verdachte heeft hierdoor een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers en heeft daarmee grove inbreuk gemaakt op hun fundamentele rechten. De menselijke waardigheid en persoonlijke vrijheid van de slachtoffers zijn hen door de verdachte ontnomen. De verdachte heeft door haar handelen getoond geen enkel respect te hebben gehad voor de slachtoffers. Het gestructureerde en georganiseerde verband waarbinnen de verdachte opereerde maakt dat sprake was van een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, in het licht van de ernst van de feiten, slechts worden volstaan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank houdt, ten gunste van de verdachte, rekening met de relatief beperkte rol die zij in de criminele organisatie speelde
Gebleken is dat tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, de beperkingen die aan de verdachte waren opgelegd ten onrechte op andere wijze (aanmerkelijk verzwarend) zijn toegepast door de lokale, Hongaarse autoriteiten. Gelet hierop, en de lange duur van deze verzwaarde beperkingen, zal de rechtbank de duur van de op te leggen straf beperken met twee maanden.
In het arrest van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) heeft de Hoge Raad algemene uitgangspunten en regels geformuleerd over de inbreuk op het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van een verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en het rechtsgevolg dat aan een vastgestelde inbreuk op dat recht dient te worden verbonden. Op grond van dit arrest beoordeelt de rechtbank of sprake is van overschrijding, in welke mate dat heeft plaatsgevonden en wat daarvan het gevolg moeten zijn.
Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid waarvan de redelijkheid van de duur afhankelijk is, is onder meer de ingewikkeldheid van de zaak. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De vermindering van de straf is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, handelend naar bevind van zaken, een korting van 10% toepassen op de op te leggen straf.
Alles afwegende, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 6 maanden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel.

9.1
De vorderingen
De volgende aangeefsters hebben zich ten aanzien van de verschillende feiten als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • [slachtoffer 1] (feit 1), met een vordering ten bedrage van € 11.540,00, bestaande uit materiële schade (€ 6.540,00) en immateriële schade (€ 5.000,00);
  • [slachtoffer 2] (feit 2), met een vordering ten bedrage van € 10.000,00, bestaande uit materiële schade.
Ten aanzien van de vorderingen geldt dat gevorderd is deze hoofdelijk toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
De conclusie van de officieren van justitie.
Ten aanzien van [slachtoffer 1] hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering zowel ten aanzien van de materiële schade als ten aanzien van de immateriële schade voldoende onderbouwd is. Zij hebben geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de gevorderde bedragen en daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officieren van justitie hebben geconcludeerd dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu onvoldoende vast staat dat zij geld afkomstig van [slachtoffer 2] voor haarzelf hield.
9.3
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zowel de vaststelling van de materiële als de immateriële schade niet eenvoudig is en dan ook een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de in de vorderingen gehanteerde berekeningen van de materiële en immateriële schade gebaseerd zijn op onjuistheden en onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering, nu onvoldoende vast staat dat de verdachte geld afkomstig van [slachtoffer 2] voor haarzelf hield.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 1] [56]
Materiële schade
Het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag is door de verdediging inhoudelijk betwist. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer 1] en heeft hiervoor reeds vastgesteld dat zij (een deel van) haar verdiensten aan de verdachte heeft afgestaan.
Nu [slachtoffer 1] volgens haar berekeningen ongeveer 3000 à 4000 euro heeft verdiend en dit in het licht van de overige bewijsmiddelen in het dossier niet onaannemelijk is, acht de rechtbank de vordering tot een bedrag van 4000 euro voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
Het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag is door de verdediging inhoudelijk betwist. De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Het betreft mensenhandel ten aanzien van een jonge Hongaarse vrouw. Zij is vanuit Hongarije naar Nederland gekomen om in de prostitutie te werken, terwijl zij de Nederlandse taal niet sprak en zij geen financiële middelen had toen zij hier kwam. De verdachte heeft misbruik gemaakt van haar kwetsbare positie en van haar uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Het is een feit van algemene bekendheid dat de inbreuk op de fysieke integriteit die samenhangt met de seksuele handelingen en het gevoel van onmacht om zichzelf uit de situatie te onttrekken bij een slachtoffer psychische schade veroorzaakt.
Gelet op het voorgaande - en rekening houdend met de zaakgerelateerde omstandigheden - is de rechtbank van oordeel dat een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar is, aangezien de rechtbank de vordering - mede gelet op hetgeen in soortgelijke zaken wordt toegekend - tot dit bedrag voldoende onderbouwd acht.
Conclusie
De rechtbank zal daarom een bedrag van € 6.000,00 (€ 4.000,00 + € 2.000,00) toewijzen als vergoeding van de materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2018 (de datum dat de vorderingen zijn ingediend).
De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft de overige gevorderde bedragen (materieel en immaterieel) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, te weten het onder 2 ten laste gelegde feit, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat deze benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Kosten
Aangezien de vordering van [slachtoffer 1] gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en zij jegens [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.000,00 ten behoeve van [slachtoffer 1] .

10.De toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing.

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel;
ten aanzien van feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 18 januari 2018 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van
[slachtoffer 1];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 65 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in zoverre doet vervallen;
[slachtoffer 2]
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.J. Schiffers-Hanssen, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. E.A. Lensink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap en mr. M.C. Bruins, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2018.
Mr. Bruins is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
ZD [slachtoffer 1]
zij in of omstreeks de periode
van 14oktober tot en met 19 november 2011 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 1] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door
misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 1] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°);
en/of
- [slachtoffer 1] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°);
en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 1] , (sub 6°),
en/of
- [slachtoffer 1] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) onder andere
- die [slachtoffer 1] meegenomen / mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer 1] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 1] in Nederland als prostituee te laten werken en/of
- die [slachtoffer 1] verteld dat zij in Nederland (veel) geld kon verdienen en/of
- die [slachtoffer 1] verteld dat zij de helft van haar inkomsten uit prostitutie zelf mocht houden en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of
- voor die [slachtoffer 1] een (werk)kamer(s) geregeld en/of laten regelen alwaar zij zich kan prostitueren en/of
- die [slachtoffer 1] naar haar werkplek vervoerd en/of
- die [slachtoffer 1] als prostituee laten werken en/of
- een (werk)telefoon voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of
- de werktijden voor die [slachtoffer 1] bepaald en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 1] gecontroleerd en/of laten controleren en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen, althans bewogen om (een (groot) gedeelte van) haar verdiensten uit de prostitutie aan haar verdachte en/of haar mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- die [slachtoffer 1] verteld dat zij, verdachte, en/of haar mededader(s) haar geld zou(den) beheren en/of
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en/of in een afhankelijkheidspositie gebracht door het overwicht van haar, verdachte en/of haar mededader(s)
2.
ZD [slachtoffer 2]
zij in of omstreeks de periode 1 november 2012 tot en met 2 maart 2013 te Den Haag en/of elders in Nederland en/of in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 2] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door
misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer 2] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 2] (sub 1°);
en/of
- [slachtoffer 2] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°);
en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer 2] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°);
en/of
B)(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer 2] , (sub 6°),
en/of
- [slachtoffer 2] heeft/hebben mede genomen en/of heeft hebben aangeworven met het oogmerk om die [slachtoffer 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van sexuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3°);
immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) onder andere
- die [slachtoffer 2] meegenomen / mee laten nemen vanuit Hongarije naar Nederland en/of die [slachtoffer 2] vanuit Hongarije naar Nederland laten komen teneinde die [slachtoffer 2] in Nederland als prostituee te laten werken en/of
- woonruimte voor die [slachtoffer 2] geregeld en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij een schuld moest terugbetalen en/of
- die [slachtoffer 2] als prostituee laten werken en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen om vele uren achter elkaar te werken in de prostitutie en/of
- die [slachtoffer 2] gecontroleerd en/of laten controleren en/of
- de werktijden van die [slachtoffer 2] bepaald en/of
- die [slachtoffer 2] gedreigd dat zij mishandeld zou worden en/of dat zij, verdachte, al eerder vrouwen heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 2] gedwongen, althans bewogen om (een gedeelte van) haar verdiensten uit de prostitutie aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af te staan en/of af te dragen en/of
- een gedeelte van de verdiensten uit de prostitutie van die [slachtoffer 2] heeft (af)gepakt en/of
- tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij geen geld meer hoefde af te staan als zij 5000 euro, althans een (groot) geldbedrag zou betalen en/of
- die [slachtoffer 2] onder druk gezet en/of in een afhankelijkheidspositie gebracht door het overwicht van haar, verdachte en/of haar mededader(s);
3.
ZD Criminele Organisatie
Zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot 13 maart 2014, te Den Haag en/of elders in Nederland en/of Oostenrijk en/of Duitsland en/of België en/of Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, waaronder het (telkens) plegen van
-mensenhandel, als bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht,
-(zware) mishandeling, als bedoeld in artikel 300 en/of 302 Wetboek van Strafrecht, en/of
-bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/bedreiging met zware mishandeling als bedoeld in artikel 285 Wetboek van Strafrecht
- witwassen als bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.

Voetnoten

1.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
2.HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537.
3.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
4.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.
5.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099; HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309.
6.HR 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2771.
7.HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1100.
8.Hof Arnhem 16 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:7664.
9.HR 17 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:857; HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2909; HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:884.
10.HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554.
11.HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5235; Hof Arnhem 16 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK7664.
12.HR 20 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1174.
13.HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de zaaksdossiers die onderdeel uitmaken van het proces-verbaal met het nummer 2013015642 (Onderzoek APUS (15BRR13060)), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen.
15.Proces-verbaal van bevindingen, (ZD/ [slachtoffer 1] /AH) p. 1 en 2; proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , (ZD/ [slachtoffer 1] /A) p. 5 t/m 10; proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 1] (ZD/ [slachtoffer 1] /A) p. 23, met bijlage (p. 25 en 26); een geschrift, te weten een proces-verbaal getuigenverhoor van [slachtoffer 1] , d.d. 7 juli 2014, opgemaakt door de Dienst Nationale Recherche, Hoofdafdeling Inlichtingen, Afdeling Georganiseerde Misdaad, Onderafdeling Mensenhandel - Politie Budapest (Hongarije), (ZD/ [slachtoffer 1] /G) p. 5 t/m 8; proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 1] , d.d. 11 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 12, 13, 16, 18, 19, 22 t/m 24, 29 t/m 41, 49, 57, 62 t/m 65, 87, 99 en 102.
16.Proces-verbaal van bevindingen, (ZD/ [slachtoffer 1] /AH) p. 3; proces-verbaal van bevindingen, (ZD/ [slachtoffer 1] /AH) p. 4 en 5.
17.Proces-verbaal van bevindingen, (ZD/ [slachtoffer 1] /AH) p. 50, met bijlagen (p. 51-54).
18.Een geschrift, te weten een proces-verbaal getuigenverhoor van [getuige 1] , d.d. 7 juli 2014, opgemaakt door de Nationale Recherche Dienst, Hoofdafdeling Inlichtingen, Afdeling Bestrijding Criminele Organisaties, Onderafdeling Bestrijding Mensenhandel - Politie Dorog (Hongarije), (ZD/ [slachtoffer 1] /G) p. 23 t/m 25; proces-verbaal verhoor van getuige [getuige 1] , d.d. 11 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 26 t/m 29, 31 t/m 34, 36, 37, 39, 42 en 45.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige/aangeefsters [slachtoffer 3] , (ZD/ [slachtoffer 1] /G) p. 33 t/m 35; een geschrift, te weten een proces-verbaal getuigenverhoor van [slachtoffer 3] in het bijzijn van de rechter-commissaris, d.d. 23 maart 2017, opgemaakt door de Nationale Recherche Dienst, Hoofdafdeling Inlichtingen, Afdeling Bestrijding Criminele Organisaties - Politie Kecskemét (Hongarije), p. 17 en 18.
20.Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 4] , d.d. 11 mei 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris, punten 96, 99 en 100.
21.ZD/ [slachtoffer 1] /A/p. 25.
22.Hetgeen in deze en de volgende paragrafen is neergelegd, is ontleend aan de zaaksdossiers, zoals die deel uitmaken van het proces-verbaal in het onderzoek Apus. Waar in de hoofdtekst of in de voetnoten geen (meer) specifieke verwijzingen voorkomen, wordt in het algemeen naar deze zaaksdossiers verwezen.
23.Met uitzondering van [medeverdachte 9] . Waar in deze paragraaf wordt gesproken over de verdachten of medeverdachten wordt zij daaronder niet begrepen.
24.ZD [slachtoffer 7] AH p. 43-49.
25.ZD [slachtoffer 4] AG p. 2; ZD [slachtoffer 6] AG p. 19.
26.ZD [slachtoffer 1] AH 1-5 en proces-verbaal van de terechtzitting (tonen documentaire ‘De Sekspolitie’, waarin [medeverdachte 3] in de woning te zien is.) ZD [slachtoffer 4] AG p. 3.
27.ZD [slachtoffer 7] G p. 337.
28.ZD [slachtoffer 7] AH p. 1-2.
29.ZD CO AH p. 2.
30.AD AH p. 2490-2498.
31.ZD/CO/AH/59
32.ZD Crim. org. T p. 105-106.
33.ZD Crim. org T p. 171-172.
34.ZD [slachtoffer 11] AH p. 1-10.
35.ZD Crim. org. T p. 203.
36.zie onder meer ZD/ [slachtoffer 4] /AG/1-23; ZD [slachtoffer 1] /AG/1-19; ZD/ [slachtoffer 10] /AG ZD/ [slachtoffer 3] /AG/1-13.
37.zie onder meer ZD/ [slachtoffer 1] /AG/1-19; ZD/ [slachtoffer 7] /G/334-342; ZD/ [slachtoffer 10] /AG/ZD Kalas/AG/1-9 AG/ZD/ [slachtoffer 3] / AG/1-13.
38.Proces-verbaal verhoor getuige bij rechter-commissaris 11 mei 2016, nr. 150.
39.ZD [slachtoffer 3] /AG/3.
40.AD/01 OVC (track 0710)/84-87 .
41.ZD/ [slachtoffer 7] /G/334-342; ZD/ [slachtoffer 12] /AG/1-20; ZD/ [slachtoffer 7] /AH/1-2.
42.ZD/ [slachtoffer 1] /AG/1-19.
43.ZD/ [slachtoffer 3] /AG/8
44.Proces-verbaal verhoor getuige bij rechter-commissaris 11 mei 2016, nr. 103.
45.ZD/ [slachtoffer 6] /AG/53.
46.ZD/ [slachtoffer 6] /AG/8 en 9.
47.ZD/ [slachtoffer 6] /AG/16.
48.ZD/ [slachtoffer 3] /AG/10.
49.(onder meer) AD/AH/1185
50.ZD/ [slachtoffer 5] /AG/30
51.ZD/ [slachtoffer 2] /AG/1-18.
52.ZD/ [slachtoffer 2] /AG/1-18; ZD/ [slachtoffer 2] /AH/38-43 .
53.ZD/ [slachtoffer 8] /AG/46.
54.ZD/ [slachtoffer 8] /AG/13.
55.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij rechter-commissaris 10 oktober 2016, nr. 46; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] bij rechter-commissaris 16 juni 2016, nr. 91; ZD/Szabo/AG/11 en 17; ZD/ [slachtoffer 2] /AH/1.
56.De benadeelde partij is ontvankelijk omdat haar raadsvrouw is gemachtigd.