ECLI:NL:RBAMS:2025:6342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
28 augustus 2025
Zaaknummer
13.309.092-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse burger op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse burger op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering is toegestaan, ondanks verweren van de verdediging over de ongenoegzaamheid van het EAB en de detentieomstandigheden in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1973, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft een vrijheidsstraf van vijf jaren en zes maanden opgelegd gekregen in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende informatie was over de vonnissen die aan het EAB ten grondslag liggen en dat de detentieomstandigheden in Polen onmenselijk zijn. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, onder verwijzing naar de noodzaak voor de Poolse autoriteiten om te voldoen aan de vereisten van de OLW. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad, aangezien hij vertegenwoordigd was door advocaten tijdens de procedures in Polen. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, waarbij de rechten van de opgeëiste persoon gewaarborgd blijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.309.092-24
Datum uitspraak: 25 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 1 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 augustus 2024 door
the Regional Court Poznańin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1973,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres],
thans gedetineerd in [detentieplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 juli 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadslieden mr. T.E. Korff (hierna: de raadsvrouw) en
mr. R. Malewicz (hierna: de raadsman), advocaten in Amsterdam. Tevens zijn als raadslieden van de opgeëiste persoon verschenen P.R. Gluchowski, K.P. Bojanowski, M.S. Mazur en
D.M. Kwasniewski, advocaten in Polen. De opgeëiste persoon is ter zitting door een tolk in de Poolse taal bijgestaan.
Het onderzoek ter zitting is voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de kort voor de zitting door de verdediging overgelegde stukken te bestuderen en haar standpunt daaromtrent schriftelijk aan de rechtbank en de verdediging te doen toekomen.
De behandeling van het EAB is in dezelfde samenstelling hervat op de zitting van 16 juli 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Malewicz, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.
De rechtbank verlengt de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting is vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
cumulative judgment of the Regional Court in Poznań of 9 November 2022 (III K 363/22), as amended by the judgment of the Court of Appeals in Poznań of
21 March 2023 (II AKa 51/23).
Aan dit
cumulative judgment(hierna: verzamelarrest) liggen de volgende vonnissen ten grondslag:
the cumulative judgment of the Regional Court in Poznań of 12 March 2021
(III K 18/21),
partly amended by the judgment of the Court of Appeals in Poznań of
1 July 2021(II AKa 121/21), waaraan de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
a.
the judgment of the Regional Court in Opole of 26 June 2017(III K 110/15) waartegen hoger beroep is ingesteld wat tot het arrest van
the Court of Appeals in Wrocławvan 28 december 2017 (zaaknummer II AKa 322/17) heeft geleid;
b.
the judgment of the Regional Court in Poznań dated 20 March 2017(XVI K 31/10)
en
the judgment of the Regional Court in Poznań of 20 March 2017 (XVI K 31/10) a
s
amended by the judgment of the Court of Appeals in Poznań of3 March 2022
(II AKa 15/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar en zestien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelarrest.
Dit verzamelarrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Genoegzaamheid

Standpunten verdediging en officier van justitie
Door de raadslieden is aangevoerd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat er informatie ontbreekt waaruit blijkt welke vonnissen betrekking hebben op het EAB en of bij al die vonnissen wordt voldaan aan de eisen uit rubriek D). Dit wordt als volgt onderbouwd.
Op 1 december 2022 is er een EAB tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigd. Dit EAB is nadien ingetrokken. Het ingetrokken EAB zag op een verzamelvonnis waarin aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf met een cumulatief vonnis van vier jaren en acht maanden is opgelegd. Het onderhavige EAB ziet op dezelfde hoeveelheid feiten en thans is bij het verzamelarrest een vrijheidsstraf van vijf jaren en zes maanden aan de opgeëiste persoon opgelegd. Dit is naar Pools recht niet toegestaan. In de omschrijving van de feiten in het EAB zijn bovendien feiten ten onrechte dubbel opgenomen, waardoor de indruk wordt gewekt dat het verzamelarrest dat aan het huidige EAB ten grondslag ligt, op meer feiten ziet. Daarom roept het EAB vragen op en is de inhoud daarvan niet duidelijk.
Voorts is rubriek D) van het EAB niet ingevuld met betrekking tot een aantal procedures met zaaknummers III K 9/07 en II Aka 107/15. De aan het overleveringsverzoek ten grondslag liggende zaak met nummer III K 110/15 begon als zaak III K 9/07. In die procedure hebben zich ernstige schendingen van het recht op verdediging voorgedaan. Om die reden is in hoger beroep, met zaaknummer II Aka 107/15) het vonnis in eerste aanleg vernietigd en is de zaak terugverwezen. Om die reden dient rubriek D) van het EAB ten aanzien van het vonnis met zaaknummer III K 9/07 en het arrest met zaaknummer II Aka 107/15 te worden ingevuld.
Verder is in de zaak met nummer XVI 31/10 materiaal gebruikt dat niet als bewijsmateriaal had mogen worden gebruikt. In hoger beroep is de opgeëiste persoon van 11 van de 15 tenlastegelegde feiten vrijgesproken, maar dit heeft niet tot een substantiële verlaging van de opgelegde vrijheidsstraf geleid. Om die reden is het arrest door de Hoge Raad vernietigd . Ook ten aanzien van de procedure in hoger beroep met zaaknummer II Aka 211/17 zou rubriek D) dan ook moeten worden ingevuld.
Ten slotte is door de opgeëiste persoon in Polen om een nieuw verzamelvonnis verzocht. Dat betekent dat de aan het EAB ten grondslag liggende titels binnen afzienbare tijd niet meer de grondslag van het EAB kunnen vormen en het EAB kan worden ingetrokken.
De officier van justitie heeft in haar schriftelijke reactie en mondeling ter zitting gemotiveerd uiteengezet dat het EAB genoegzaam is en heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Het verweer van de raadslieden komt er op neer dat het EAB onduidelijk is en onvolledig is ingevuld, alsmede dat de grondslag van het EAB binnenkort komt te vervallen. De rechtbank volgt dit verweer niet.
De stelling dat in Polen - in strijd met de Poolse wetgeving - een onjuiste straf is opgelegd staat in de overleveringsprocedure niet ter beoordeling aan de rechtbank en dient aan een Poolse rechter te worden voorgelegd. De rechtbank kan enkel vaststellen dat de opgeëiste persoon niet betwist dat de in het EAB genoemde straf van vijf jaren en zes maanden inderdaad is opgelegd en het EAB op dit punt derhalve duidelijk is. Wat betreft het dubbel weergeven van feiten is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat dit een kennelijke misslag is.
Ten aanzien van het verweer dat rubriek D) van het EAB niet is ingevuld met betrekking tot een aantal procedures, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer evenmin slaagt. De door de raadslieden genoemde procedures liggen niet aan het EAB ten grondslag. Dat ten aanzien van die procedures rubriek D) niet is ingevuld leidt dan ook niet tot de conclusie dat het EAB ongenoegzaam is.
Ten slotte heeft navraag door het Internationaal rechtshulpcentrum Amsterdam opgeleverd dat de opgeëiste persoon inderdaad om een nieuw verzamelvonnis heeft verzocht, maar dat nog niet kan worden aangegeven wanneer in deze procedure een beslissing zal worden genomen. Dit betekent dat de grondslag van het EAB niet is vervallen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het EAB aan de vereisten als genoemd in artikel 2, tweede lid, OLW en is het EAB genoegzaam.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten van de verdediging en van de officier van justitie
De raadslieden hebben geen verweer gevoerd ten aanzien van artikel 12 OLW.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Gelet op de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie betekent dit dat
  • the judgment of the Court of Appeals in Poznań of 21 March 2023(II AKa 51/23);
  • the judgment of the Court of Appeals in Poznań of 1 July 2021(II AKa 121/21);
  • the judgment of the Court of Appeals in Wrocławvan 28 december 2017 (II AKa 322/17);
  • the judgment of the Regional Court in Poznań dated 20 March 2017(XVI K 31/10)
    en
  • the judgment of the Court of Appeals in Poznań of3 March 2022 (II AKa 15/21)
onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen.
The judgment of the Court of Appeals in Poznań of 21 March 2023 (II AKa 51/23)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon tijdens zijn voorgeleiding in de overleveringsprocedure, inhoudende dat zijn advocaten hem op zijn verzoek hebben vertegenwoordigd, blijkt echter dat de in artikel 12, sub b OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan.
Gelet daarop mag de rechtbank de overlevering niet ex artikel 12 OLW weigeren.
The judgment of the Court of Appeals in Poznań of 1 July 2021 (II AKa 121/21)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Uit het EAB blijkt echter dat zich de in artikel 12, sub b, OLW genoemde omstandigheid heeft voorgedaan.
Gelet daarop mag de rechtbank de overlevering niet ex artikel 12 OLW weigeren.
The judgment of the Court of Appeals in Wrocław van 28 december 2017 (II AKa 322/17)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De rechtbank stelt vast dat de advocaat van de opgeëiste persoon namens hem appel heeft ingesteld. De oproeping voor de zitting in hoger beroep is aan de opgeëiste persoon gezonden en hij heeft de oproeping ook ontvangen in de penitentiaire inrichting waar hij toen verbleef. Namens de opgeëiste persoon zijn een aantal advocaten verschenen op de behandeling van het hoger beroep en zij hebben namens hem zijn verdediging gevoerd. Mede in aanmerking genomen dat op dit punt geen verweer is gevoerd, neemt de rechtbank aan dat de opgeëiste persoon zijn advocaten gemachtigd had om in zijn afwezigheid de verdediging te voeren, zodat de in artikel 12, sub b OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan en, in elk geval, de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zou betekenen
The judgment of the Regional Court in Poznań dated 20 March 2017 (XVI K 31/10)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De rechtbank stelt vast dat de door de opgeëiste persoon gekozen advocaat ter zitting in hoger beroep namens de opgeëiste persoon heeft verklaard dat deze op de hoogte was van de zitting. Deze advocaat, J. Dubois, heeft in een legal opinion van 12 november 2024 verklaard dat hij in meerdere procedures in Polen als raadsman voor de opgeëiste persoon optreedt en heeft in dat verband ook de procedure met zaaknummer XVI K 31/10 genoemd. Er is aldus contact tussen de opgeëiste persoon en zijn advocaat geweest en de opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de zitting in hoger beroep. Mede in aanmerking genomen dat op dit punt geen verweer is gevoerd, neemt de rechtbank aan dat de opgeëiste persoon zijn advocaten gemachtigd had om in zijn afwezigheid de verdediging te voeren, zodat de in artikel 12, sub b OLW genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan en, in elk geval, de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zou betekenen.
The judgment of the Court of Appeals in Poznań of 3 March 2022 (II AKa 15/21)
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De door de opgeëiste persoon gekozen advocaat heeft ter zitting in hoger beroep namens de opgeëiste persoon verklaard dat deze op de hoogte was van de zitting. Er is aldus contact tussen de opgeëiste persoon en zijn advocaat geweest en de opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de zitting in hoger beroep.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon (al dan niet stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om ter zitting in hoger beroep te verschijnen. Overlevering leidt daarom niet tot schending van zijn verdedigingsrechten.

6.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De rechtbank stelt voorop dat zij – afgezien van gevallen waarin op het feit niet een maximumstraf van ten minste drie jaren is gesteld – in het algemeen alleen dan treedt in de beoordeling of een feit al dan niet als lijstfeit kan worden aangemerkt, voor zover de toelaatbaarheid van de overlevering daarvan afhangt, dat wil zeggen voor zover aannemelijk is dat het feit niet naar Nederlands recht strafbaar is én er geen aanleiding bestaat om af te zien van weigering vanwege het ontbreken van dubbele strafbaarheid. [5] Anders dan de officier van justitie, neemt de rechtbank daarom aan dat ook het eerste feit onder een lijstfeit valt.
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemdelijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
illegale handel in wapens, munitie en explosieven;
corruptie.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten achterwege moet blijven.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Inleiding
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
Door de verdediging is aangevoerd dat de opgeëiste persoon Unieburger is en gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig - als economisch niet actieve Unieburger - in Nederland heeft verbleven. De rechtbank kan niet afgaan op de verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), inhoudende dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht kan verliezen. Er is door de IND geen rekening gehouden met het feit dat het derde (executie) EAB is ingetrokken. Bovendien zou moeten worden meegewogen dat verklaringen van onbetrouwbare kroongetuigen de grondslag vormen van het gros van de ernstige beschuldigingen en zouden de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon (zijn medische omstandigheden, zijn gewortelde leven in Nederland met zijn gezin, zijn in Nederland volledig blanco strafblad en zijn bereidwilligheid in de eerdere procedure om volledig mee te werken) moeten worden meegewogen. Daarom wordt verzocht om een nieuw advies van de IND.
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en subsidiair aangevoerd dat niet aan het tweede vereiste is voldaan gelet op de verklaringen van de IND.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst de tweede voorwaarde bespreken.
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 25 juni 2025 en de aanvullende informatie van 1 juli 2025 volgt dat niet de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf, mede in aanmerking genomen dat hij daarnaast ook nog van ernstige strafbare feiten wordt verdacht in Polen.
Het advies van de IND, waarop de overleveringsrechter zijn voorlopig oordeel baseert, draagt een voorlopig karakter. [6] Uit artikel 6a, negende lid, OLW blijkt immers dat alleen vereist is dat de verwachting wordt uitgesproken dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet verliest. De wetgever heeft daarmee aan de overleveringsrechter een beoordeling met een voorlopig karakter opgedragen. Daarbij is al rekening gehouden met de mogelijkheid dat de beoordeling door de IND over de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk zijn verblijfsrecht zal verliezen, kan afwijken van de beoordeling in voornoemd advies. Gelet op deze context moet de toetsing van het advies van de IND met een zekere mate van terughoudendheid plaatsvinden.
De rechtbank is, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat zij kan uitgaan van het advies van de IND. Niet is gebleken dat dit advies op onjuiste gegevens is gebaseerd en het advies is afdoende onderbouwd. Verder geven het advies en het aanvullend schrijven (naar aanleiding van de intrekking van het derde EAB) voldoende inzicht in de gedachtegang van de IND om als basis voor het voorlopig oordeel te kunnen dienen en om een (terughoudende) toetsing van het advies door de overleveringsrechter mogelijk te maken. Voor een nadere bevraging van de IND is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden.
Dit betekent dat niet aan de tweede voorwaarde, zoals neergelegd in artikel 6a, negende lid, OLW, is voldaan. Daarom slaagt het verweer niet en ziet de rechtbank geen aanleiding om het subsidiaire verzoek in te willigen.
De eerste voorwaarde behoeft daarom geen bespreking meer.

8.Artikel 11 OLW

8.1
Artikel 11 in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]
8.2
Detentieomstandigheden in hetremand regime
De raadsman heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de opgeëiste persoon omdat hij mede
wordt verdacht van het plegen van strafbare feiten, in het
remand regimein de penitentiaire inrichting Wojkowice zal worden geplaatst. De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat er een reëel gevaar is van schending van grondrechten van opgeëiste personen wegens de detentieomstandigheden in Poolse
remand regimes. De vraag is of op de verstrekte individuele garantie kan worden vertrouwd. Uit de
legal opinionvan de Poolse detentierecht-advocaat P. Kandora en de
legal opinionvan de Poolse advocaat van de opgeëiste persoon, J. Dubois, blijkt dat het de vraag is of de opgeëiste persoon voldoende vierkante meters
personal spaceexclusief sanitair tot zijn beschikking zal hebben. Beide advocaten baseren hun bevindingen op objectieve bronnen en, in geval van P. Kandora, op eigen waarnemingen betreffende de penitentiaire inrichting in Wojkowice die overeenstemmen met de objectieve bronnen waarnaar wordt verwezen, onder meer een rapport van de Ombudsman van 7 maart 2022 (KMP 571.5.2022.AN), en ervaringen van cliënten. Verder is het aantal uren buiten de cel niet gegarandeerd, op het feit na dat hij 60 minuten per dag mag wandelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de verstrekte garantie het algemene gevaar is weggenomen voor de opgeëiste persoon. Hij krijgt de beschikking over
4 m2
personal spaceexclusief sanitair. Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan aan de verstrekte garantie kan worden getwijfeld.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. [9] Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie vierkante meter persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt.
Bij schrijven van 15 juli 2025 is namens de
Head of Silesian Branch Division of the Department for Organized Crime and Corruption of the National Proscutor’s Office in Katowicede volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekt:
(…)
upon the transfer of the above-mentioned tot Poland, he will be immediately transported en incarcerated in the Penitentiary Institution in Wojkowice, where he will be provided with incarceration in a residential cell providing hem with 4 sqm. of personal space excluding the sanitary area. I would like to kindly inform you that each inmate is entitled to participate in a walk of 60 minutes, and additionally to participate in cultural and educational activities, religious services, which are held outside the residential cell. Furthermore, a pretrial detainee has the right to participate in other activities taking place outside the residential cell, such as attending visits, telephone calls, educational and psychological talks.(…)
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [10] De rechtbank is, gelet op deze garantie van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar dat ten aanzien van de detentieomstandigheden in
remand regimesis aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.
De door de raadsman overgelegde
legal opinionsvan Poolse advocaten doen niet af aan de verstrekte garantie. De
legal opinionszijn immers geen objectieve gegevens, ook al hebben de opstellers daarvan zich mede op objectieve, zij het naar het oordeel van de rechtbank niet actuele, gegevens gebaseerd.
8.3
Detentieomstandigheden in Polen in relatie tot de gezondheid van de opgeëiste persoon
8.3.1
Voltooide flagrante schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Tijdens eerdere detentie voor de zaken waarvoor thans zijn overlevering wordt gevraagd, heeft de opgeëiste persoon niet de juiste en benodigde medische zorg gekregen, aldus de verdediging. Verzoeken tot uitstel van de straf zodat deze zorg zou kunnen worden verleend, zijn stelselmatig en, naar later bleek, onterecht afgewezen waardoor er tijdens zijn detentie in Polen blijvende schade aan de gezondheid van de opgeëiste persoon is ontstaan.
Nu de voltooide schending van artikel 4 Handvest samenhangt met de vonnissen waarvoor in dit EAB de overlevering wordt verzocht, moet op grond van artikel 11 OLW geen gevolg worden gegeven aan het overleveringsverzoek.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon zich op dit punt moet wenden tot een Poolse rechter dan wel een klacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moet indienen. Artikel 11 OLW ziet voorts op een reëel gevaar van schending van de grondrechten na overlevering en niet daarvoor. Een eerdere schending vormt verder geen grond voor een nieuwe dreigende schending.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nog daargelaten of een voltooide schending van artikel 4 Handvest ertoe zou kunnen leiden dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg aan het EAB wordt gegeven, is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tijdens eerdere detentie(s) in de onderhavige strafzaken blijvende schade aan de gezondheid van de opgeëiste persoon is ontstaan als gevolg van de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting(en) waarin hij in Polen verbleef. De opgeëiste persoon heeft zich hierover niet gewend tot een Poolse rechter of via een klacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Reeds hierom wordt het verweer verworpen.
8.3.2
Dreigende schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van deEuropese Unie
Door de verdediging is, onder verwijzing naar rapporten van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment van februari 2024, een brief van de
Commissioner for Human Rights(Ombudsman) aan de Minister van Justitie in Polen van 16 oktober 2024, het rapport van de
European Agency for fundamental rights uit 2024; Criminal Detention in the EUuit 2024 en de opinies van de
Open Dialoog Foundation van 27 juni 2025en van
Stichting Lex Nostra van 18 juni 2025, aangevoerd dat een algemeen risico bestaat in Polen dat gedetineerden die specialistische medische zorg nodig hebben aan een onmenselijke of vernederende behandeling worden blootgesteld omdat zij die zorg niet kunnen krijgen.
Uit voornoemde rapporten, brieven en opinies blijkt immers dat gedetineerden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichtingen niet medisch worden gekeurd, er onvoldoende medisch en verpleegkundig personeel is, er gebrek aan 24-uurszorg is en er zorgen bestaan over de toegang tot gespecialiseerde artsen. De opgeëiste persoon heeft al jarenlang medische klachten – wat wordt bevestigd door artsen – en deze klachten zijn verergerd. Daarom is passende en specialistische medische zorg voor de opgeëiste persoon van groot belang. Naast het CPT kunnen ook de overige genoemde instanties als objectieve bronnen worden aangemerkt omdat het om onafhankelijke organisaties gaat en zij hun rapporten en
opinionsbaseren op objectieve gegevens.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Het uitgangspunt is dat, gelet op het beginsel van wederzijds vertrouwen, het vermoeden bestaat dat de lidstaten voorzien in adequate zorg en behandelingen voor zulke personen (). [11] De rapporten en opiniestukken vormen geen grondslag om een reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Poolse penitentiaire inrichtingen aan te nemen ten aanzien van gedetineerden die specialistische zorg nodig hebben. Er is niet onderbouwd dat sprake is van een ernstige ziekte of dat bijzondere zorg nodig is die voor de opgeëiste persoon ontoegankelijk zal zijn, waardoor de grondrechten van de opgeëiste persoon dreigen te worden geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank heeft reeds eerder aangenomen dat er geen algemeen reëel gevaar van een onmenselijke en vernederende behandeling kan worden vastgesteld ten aanzien van het ontbreken van een medische controle van gedetineerden die in
remand regimesin Polen worden geplaatst, omdat een medische controle plaatsvindt voorafgaand aan de feitelijke overlevering. [12]
Er zijn voorts geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan een algemeen risico kan worden aangenomen dat gedetineerden in Polen die specialistische medische zorg nodig hebben aan een onmenselijke of vernederende behandeling worden blootgesteld omdat zij die zorg niet kunnen krijgen. Dit kan niet op grond van het rapport van het CPT van februari 2024 waarnaar de raadsman verwijst worden aangenomen, nu in dit rapport met name het gebrek aan screening van nieuwe gedetineerden in
remand regimeswordt besproken. De overige rapporten en
opinionszijn gebaseerd op objectieve, zij het niet actuele, gegevens en zijn deels toegespitst op de individuele zaak van de opgeëiste persoon. Daarmee zijn de rapporten en opinies geen objectieve gegevens.
Gelet hierop slaagt het verweer niet.

9.Evenredigheid van het EAB

Door de raadslieden is verzocht om het onderzoek ter zitting te schorsen en de dialoog met de gerechtelijke autoriteiten in Polen aan te gaan inzake de evenredigheid en proportionaliteit (
sic) van het uitvaardigen van het EAB. Er is sprake van bijzondere omstandigheden, namelijk de onbetrouwbaarheid die door Poolse rechters eerder is vastgesteld van de in de zaken steeds terugkomende kroongetuigen - die in andere zaken tot bewijsuitsluiting en vrijspraken hebben geleid -, de nieuwe verzamelvonnissen die (zullen) leiden tot ontbreken van voldoende strafrestant en de medische problematiek van de opgeëiste persoon die zijn oorsprong vindt in Poolse detentie en die inmiddels aanleiding geeft tot een derde noodzakelijke operatie met daarbij horend revalidatietraject.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 1 maart 2013 [13] , inhoudende dat gelet op de stelselevenredigheid van het Kaderbesluit EAB, een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder bijzondere omstandigheden kan slagen. Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Poolse rechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en bij de uitvaardiging van het EAB in het bijzonder de evenredigheid van de uitvaardiging daarvan heeft getoetst. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. In dit geval is de rechtbank niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden. De omstandigheid dat een verzoek om een nieuw verzamelvonnis is ingediend en dit mogelijk tot een lagere straf (en strafrestant) zou kunnen leiden, waarvan nog niet duidelijk is wanneer hierop zal worden beslist, is niet een dergelijke omstandigheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een rechterlijke dialoog met de Poolse rechterlijke instanties aan te gaan en verwerpt het verweer.

10.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Poznańin Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 25 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW. (of eerste, derde, vierde en vijfde lid OLW)
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie bijv. Rb. Amsterdam 31 december 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:8458.
6.Zie o.a. Rb. Amsterdam 3 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4327 en 13 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:3043.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
9.Rechtbank Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.
10.Hof van Justitie van de Europese Unie 25 juli 2018, C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589 (
11.HvJ EU 18 april 2023, C-699/21, ECLI:EU:C:2023:295 (
12.Zie Rb. Amsterdam 5 april 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1982 en Rb. Amsterdam 25 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4252; Rb. Amsterdam 11 maart 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2028.
13.ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203; Rechtbank Amsterdam, 29 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1851.