ECLI:NL:RBAMS:2023:1851

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/014513-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en evenredigheid

Op 29 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de rechtbank in Gdańsk, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1965, werd gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot inwilliging van het EAB, dat was uitgevaardigd op 11 maart 2008, en dat betrekking had op een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog 1 jaar en 364 dagen resteerden.

Tijdens de zitting op 15 maart 2023 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd er gediscussieerd over de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de detentieomstandigheden in Polen en het feit dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat hij afstand had gedaan van zijn verdedigingsrechten.

De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon voldoende was geïnformeerd over zijn rechten en plichten en dat er geen reden was om aan te nemen dat de detentieomstandigheden in Polen een algemeen gevaar voor onmenselijke behandeling met zich meebrachten. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met de verdedigingrechten van de opgeëiste persoon en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank stond de overlevering toe, waarbij zij de relevante wetsbepalingen in acht nam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/014513-23
RK nummer: 23/157
UITSPRAAK
op de vordering van 23 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2008 door
the Regional Court in Gdańsk(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1965,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, die samen met haar kantoorgenoot, mr. R. Malewicz, de verdediging voert. De opgeëiste persoon is verder bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement in absentia, reference: II K 615/05. Uit het A-form en de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat dit ziet op een vonnis van
the District Court in Starogard Gdańskivan 10 augustus 2006.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar en 364 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot overlevering moet worden geweigerd, dan wel dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over hoe de adresinstructie is verstrekt aan de opgeëiste persoon. Uit de aanvullende informatie volgt dat de adresinstructie in het Pools aan de opgeëiste persoon is verstrekt, maar de opgeëiste persoon spreekt geen Pools en wist dan ook niet dat hij verplicht was om een adreswijziging door te geven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een adresinstructie is afgegeven aan de opgeëiste persoon die voor ontvangst getekend heeft. Het komt daarmee voor zijn rekening dat hij niet bereikbaar was voor oproepingen. De opgeëiste persoon heeft aldus afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten. Er dient te worden afgezien van de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW. Aanhouding van de zaak is niet nodig.
Oordeel rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 6 maart 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon op de dag na de dag waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten op 28 april 2006, is gehoord als verdachte. Ook blijkt uit de Engelse vertaling van het verslag van dit verhoor dat de opgeëiste persoon gewezen is op zijn rechten en plichten zoals vastgelegd in de daartoe opgestelde instructie. Een vertaling van die instructie (die onder meer een adresinstructie inhoudt waarbij hij erop is gewezen wat de gevolgen zijn als hij zich daar niet aan houdt), is bijgevoegd. De opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van het verslag van het verhoor en de instructie getekend. In het verslag van het verhoor staat onder andere dat: “
the persons participating in the operation: sworn translater/interpreter [naam]”. Ook wordt het tolkregistratienummer in het proces-verbaal genoemd. Verder staat in het verslag van het verhoor een Pools adres vermeld, dat volgens de aanvullende informatie het adres is dat opgeëiste persoon als correspondentieadres zou hebben opgegeven en waarheen de oproepen in de zaak die tot het vonnis hebben geleid dan ook verzonden zijn.
Nu uit de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon voorafgaand aan zijn verhoor op zijn rechten en plichten is gewezen, is de rechtbank van oordeel dat de tolk ook bij het verstrekken van de instructie aanwezig was en dat de opgeëiste persoon dus op de hoogte was van de inhoud van de instructie. De rechtbank neemt hierbij mee dat de opgeëiste persoon vervolgens tijdens zijn verhoor daadwerkelijk een Pools adres heeft opgegeven. Dat de opgeëiste persoon ter zitting heeft verklaard het Poolse adres niet te kennen, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet af. De rechtbank dient immers op basis van het vertrouwensbeginsel uit te gaan van de juistheid van de informatie die door de autoriteiten in Polen worden verstrekt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de opgeëiste persoon wist waarvan hij werd verdacht en dat hij ervan op de hoogte was dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Aangezien hij tijdens zijn verhoor bij de politie een adresinstructie heeft ontvangen en hij een Pools adres heeft opgegeven, moest de opgeëiste persoon er rekening mee houden dat de oproepen zouden worden gestuurd naar het door hem opgegeven adres. Gelet op deze omstandigheden, die op zijn minst een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

4.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op een nieuwsbericht waarin staat dat uit een rapport van het KMPT (
Krajowy Mechanizm Prewencji Tortur) blijkt dat sprake is van martelingen in de gevangenis in Barczewo. Gelet daarop moet het verzoek tot overlevering worden aangehouden nu er een detentiegarantie moet komen dat de opgeëiste persoon niet in die gevangenis wordt geplaatst.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in Polen geen sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in detentie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de omstandigheden die worden omschreven in het nieuwsbericht schokkend zijn, maar dat dit nieuwsbericht onvoldoende is om een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Poolse gevangenissen aan te nemen. Bij gebreke van een officiële vertaling van het bedoelde rapport van het KMPT en een nadere toelichting over de status/objectiviteit van die organisatie, is dit eveneens onvoldoende om een algemeen gevaar aan te nemen ten aanzien van de gevangenis in Barczewo. Daarbij komt dat het gezien de ligging van de gevangenis in Barczewo niet waarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon daar zal worden gedetineerd. Het EAB is namelijk uitgevaardigd door de rechtbank in
Gdańsk, die op ruime afstand aan de andere kant van Polen ligt. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

6.Evenredigheid

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de tenuitvoerlegging en de uitvaardiging van het EAB onevenredig belastend zijn voor de opgeëiste persoon en dat om die reden de overlevering primair moet worden geweigerd. De tenuitvoerlegging is onevenredig vanwege de volgende omstandigheden. De opgeëiste persoon heeft de Duitse nationaliteit en staat daar ingeschreven. Hij heeft in Duitsland een eigen bedrijf en was enkel in Nederland omdat hij onderweg was naar een vakantieadres in Spanje. De opgeëiste persoon heeft geen binding met Polen. Gelet hierop is aan de Poolse autoriteiten verzocht of zij de straf aan Duitsland willen overdragen. Het doel van de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen is om straffeloosheid te voorkomen. Als Duitsland echter de straf overneemt, is de overlevering van de opgeëiste persoon niet langer meer vereist om straffeloosheid te voorkomen. In dat geval is er dus een minder ingrijpende manier dan overlevering mogelijk. Weliswaar is de executie van de straf in Duitsland verjaard, maar de opgeëiste persoon is bereid van die verjaring afstand te doen. Ook de uitvaardiging van het EAB is onevenredig nu de opgeëiste persoon nooit onder de radar heeft geleefd in Duitsland en hij altijd gemakkelijk te traceren is geweest. Het feit is lang geleden, in 2006, begaan. De onevenredigheid van de tenuitvoerlegging en uitvaardiging van het EAB moeten tot weigering van de overlevering leiden. Subsidiair dient het voorgaande tot een aanhouding van de zaak te leiden, zodat er meer tijd is om een strafoverdracht met de Poolse en Duitse autoriteiten te coördineren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Het is volstrekt onduidelijk of de autoriteiten in Polen daadwerkelijk de straf willen overdragen aan Duitsland. Verder is de afweging om een EAB uit te vaardigen voorbehouden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Er dient van uit te worden gegaan dat een EAB slechts wordt uitgevaardigd, wanneer daar naar het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit gronden voor bestaan. Nu de autoriteiten in Polen dit EAB hebben uitgevaardigd, is dit kennelijk het geval geweest. Aanhouding van de zaak is gezien de dwingende termijnen niet wenselijk.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt in lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dat voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken
.
Uit het stelsel van overlevering en een kaderbesluitconforme uitleg volgt dat een evenredigheidsafweging in beginsel is ingebed in de afweging tot uitvaardiging van een EAB. De Poolse rechter heeft in deze zaak de afweging gemaakt om een EAB uit te vaardigen. Uit de aanvullende informatie van 6 maart 2023 valt af te leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het EAB wenst te handhaven. Hiermee is de evenredigheid van de uitvaardiging van het EAB gegeven. Onder uitzonderlijke omstandigheden kan de ten uitvoerlegging van het EAB onevenredig geacht worden. [4] Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd is echter onvoldoende. De rechtbank overweegt in dit verband dat de opgeëiste persoon vanuit Polen een verzoek tot overdracht van de executie van de straf aan Duitsland kan indienen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank er tevens van af de zaak aan te houden om overleg met de Duitse en Poolse autoriteiten af te wachten.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203