ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ3203

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
13/706588-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering van ernstig zieke man aan Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2013 uitspraak gedaan over de vordering tot overlevering van een ernstig zieke man aan Polen, op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De opgeëiste persoon, die lijdt aan een hersentumor en een beperkte levensverwachting heeft, was in behandeling in Nederland. De rechtbank heeft ambtshalve de evenredigheid van de overlevering in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de overlevering in dit uitzonderlijke geval onevenredig bezwarend zou zijn voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft daarbij de medische situatie van de opgeëiste persoon, die onder andere lijdt aan glioblastoma multiforme, in aanmerking genomen. De rechtbank oordeelde dat de specialistische behandeling die de opgeëiste persoon in Nederland ontvangt, niet kan worden onderbroken voor een overlevering naar Polen, waar hij mogelijk niet dezelfde zorg zou krijgen. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering geweigerd, waarbij zij ook de waarborgen die door de officier van justitie waren geboden, niet voldoende achtte om de overlevering te rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, die niet aanwezig kon zijn vanwege zijn gezondheidstoestand. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld, maar concludeerde dat de overlevering niet kon plaatsvinden vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/706588-12
RK nummer: 12/7042
Datum uitspraak: 1 maart 2013
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 oktober 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 maart 2012 door the Provincial Court, Warschau, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats], op [1960],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres], [postcode] [plaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
1. Procesgang
De vordering is aan de orde geweest op de openbare zitting van 30 november 2012. Het onderzoek heeft op die datum plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Bosman en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam. De opgeëiste persoon is niet verschenen omdat hij op dat moment was opgenomen in het ziekenhuis, te weten het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam.
Op verzoek van de raadsman is de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden om de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen bij de behandeling van zijn zaak ter zitting aanwezig te zijn.
Op 15 februari 2013 heeft de rechtbank, met instemming van de officier van justitie en raadsman van de opgeëiste persoon, het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing ter zitting van 30 november 2012.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon.
De opgeëiste persoon is niet verschenen in verband met zijn slechte gezondheidstoestand, een recente opname in het ziekenhuis en zijn thans lopende behandeling in de Dr. Daniel den Hoedkliniek te Rotterdam.
De raadsman heeft opnieuw verzocht de behandeling aan te houden teneinde de opgeëiste persoon de mogelijkheid te bieden ter zitting aanwezig te zijn en opdat de rechtbank zelf
zal kunnen waarnemen hoe het op dat ogenblik met de opgeëiste persoon is gesteld. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank het onderzoek twee en een halve maand (van 30 november 2012 tot 15 februari 2013) heeft aangehouden teneinde de opgeëiste persoon, die aan ernstige gezondheidsklachten lijdt, de gelegenheid te bieden desondanks bij de behandeling aanwezig te zijn.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon zowel de Nederlandse als de [buitenlandse] nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten een decision of the District Court for Warsaw Wola, III Criminal Division, Warschau, Polen, en gedateerd 16 februari 2012.
Referentienummer: III Kp 295/12.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Evenredigheid van de overlevering
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank (zie o.m. LJN: BR5804) dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid in de zin van de OLW een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken.
Dat neemt niet weg dat overlevering in een concreet individueel geval onder omstandigheden onevenredig bezwarend kan zijn voor de opgeëiste persoon. Een beroep op de onevenredigheid van een EAB kan dan ook slechts onder bijzondere omstandigheden slagen.
Hoewel op dit punt geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank – gelet op de hieronder nader uiteen te zetten zeer uitzonderlijke omstandigheden van het geval – ambtshalve de evenredigheid van de overlevering van de opgeëiste persoon in haar beoordeling betrekken.
In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft uitvoerig betoogd dat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon deplorabel is. Daardoor zou hij ook in Nederland op zichzelf volstrekt detentieongeschikt zijn mede omdat de zeer intensieve chemotherapie en bestralingsbehandelingen niet in een penitentiaire omgeving voorhanden zijn. Dit betoog is onderbouwd met een aanzienlijke hoeveelheid medische informatie van recente datum over de opgeëiste persoon, afkomstig van de huisarts en van de behandelend specialisten van onder meer het Universitair Medisch Centrum Rotterdam. De raadsman heeft weigering van de overlevering bepleit op diverse gronden, waarvan een beroep op art. 3 Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) de belangrijkste is.
Uit de overgelegde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon onder meer aan het volgende lijdt: regelmatige epileptische insulten, diabetes en chronische bronchitis. Als gevolg van een in 2005 opgelopen trauma verplaatst de opgeëiste persoon zich in een rolstoel. Er zijn langdurige en moeilijk behandelbare pijnklachten. Voorts heeft hij een hersentumor.
In het schriftelijke verslag, opgesteld door [A], arts assistent neurochirurgie en professor dr. [B], neurochirurg, beiden werkzaam in het Erasmus MC (Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam), faxdatum 12 december 2012, staat onder meer het volgende:
- de opgeëiste persoon heeft de afgelopen tijd meer last van atypische epilepsieaanvallen, geschat wordt dat dit er drie per dag zijn.
- uit een MRI-cerebrum d.d. 29 oktober 2012 blijkt dat er links frontaal een tumor aanwezig is, die zich uitbreidt.
- op 22 november 2012 vindt een operatie plaats en wordt een minimale decompressie van delen van de tumor verricht.
- de diagnose luidt: glioblastoma multiforme, WHO graad IV.
- op korte termijn zal worden beoordeeld of radiotherapie of chemotherapie zal worden toegepast.
- de prognose is vanwege de uitslag glioblastoma multiforme infaust, het gaat hier om een zeer hooggradige hersentumor die niet curatief te behandelen is. De mediane overleving van patiënten met een dergelijke tumor is vijftien maanden.
De opgeëiste persoon ondergaat thans een intensieve behandeling in een in oncologie gespecialiseerd ziekenhuis, de Dr. Daniel den Hoedkliniek, verbonden aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, waar hij behandeld kan worden met radiotherapie en chemotherapie. Deze vorm van gespecialiseerde, intensieve, behandeling door een in oncologie gespecialiseerd ziekenhuis, gekoppeld aan de geringe levensverwachting (in december 2012: 15 maanden, thans, ten tijde van het doen van deze uitspraak: 12 maanden) voor deze opgeëiste persoon maakt in dit zeer bijzondere geval overlevering in feite illusoir.
Immers, overlevering zou betekenen dat de specialistische behandeling die inmiddels in Nederland is ingezet wordt afgebroken en in Polen weer zal moeten worden opgezet, dat de stress die overlevering met zich brengt zeer groot zal zijn en een negatief effect op de broze gezondheid van de opgeëiste persoon zal hebben en dat de door de behandelend artsen ingeschatte levensverwachting negatief zal worden beïnvloed.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de overlevering moet worden geweigerd en wel omdat zij in dit uitzonderlijke geval en gelet op de bijzondere omstandigheden overlevering onevenredig bezwarend acht voor de opgeëiste persoon.
De geboden waarborgen – waaronder de ondubbelzinnige toezegging van de officier van justitie om van zijn in het kader van artikel 35, derde lid OLW geboden bevoegdheid gebruik te maken – maken dit oordeel niet anders.
6. Overige verweren en vordering
Gelet op het voorgaande behoeven de overige verweren en de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 13 OLW geen bespreking meer.
7. Slotsom
Gelet op hetgeen hierboven onder 5 is vastgesteld moet de verzochte overlevering worden geweigerd.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 Overleveringswet.
9. Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Provincial Court, Warschau, Polen, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. W.H. van Benthem, voorzit¬ter,
mrs. H.P. Kijlstra en P. Rodenburg, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman en D.L. Barbiers, grif¬fiers,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2013.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A]