Uitspraak
the Regional Court in Bydgoszcz, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
Zitting 18 april 2024
remand regimeaan de Poolse autoriteiten voor te leggen. In de uitspraak heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de geschorste gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid, OLW voor de duur van 30 dagen.
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
decision issued by the District Court in Bydgoszcz to impose pre-trial detentionvan 13 september 2022 (met
file ref. no.III Kp 330/21).
4.Tussenuitspraak van 2 mei 2024
illegale handel in psychotrope stoffen en verdovende middelen;
5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden
remand regime. De raadsman persisteert bij zijn verzoek dat, indien de rechtbank besluit nadere vragen te stellen over het
remand regimein Polen, ook over de gezondheidszorg in het
remand regimevragen dienen te worden gesteld.
remand regimewordt niet weggenomen door de op 5 juni 2024 door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie. Zo blijft onder meer onduidelijk hoeveel uur een gedetineerde per etmaal op een cel doorbrengt. Primair stelt de raadsman zich op grond van het voorgaande op het standpunt dat overlevering schending van één of meer grondrechten zou opleveren en subsidiair verzoekt hij om de behandeling van de zaak aan te houden ten einde aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden in het
remand regimein Polen.
remand regimeaan het oordeel van de rechtbank. Mocht de rechtbank de antwoorden onvoldoende vinden om het reeds vastgestelde algemene gevaar in het
remand regimeweg te nemen dan verzoekt de officier van justitie de rechtbank om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) van 22 februari 2024 (hierna: het CPT-rapport) worden geuit met betrekking tot de detentieomstandigheden van voorlopig gedetineerden. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reactie van 22 februari 2024 van de Poolse autoriteiten daarop. In recente tussenuitspraken heeft de rechtbank aanvullende vragen gesteld, ter beoordeling van de vraag of sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. [7] Inmiddels zijn deze vragen in een aantal zaken beantwoord.
remand regimein Polen.
remand regimein Polen terechtkomen. De antwoorden in de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit
regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
remand regimein Polen.
remand regimeis aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen. Voor zover de uitvaardigende justitiële autoriteit meent dat het algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon binnen het
remand regimekan worden weggenomen, dan wenst de rechtbank in het bijzonder het volgende
over het Huis van Bewaring, waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, te vernemen:
remand regimegeen aanleiding bestaat om te vrezen voor een schending van één of meer grondrechten ten aanzien van de categorie van gedetineerden die door Nederland aan Polen zijn overgeleverd ter fine van vervolging. De rechtbank zal gelet hierop, anders dan door de raadsman verzocht, over dit onderdeel geen aanvullende vragen stellen.
6.Beslissing
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd – met dien verstande dat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 26 augustus 2024 (het verstrijken van de verlengde beslistermijn) weer op zitting moet worden aangebracht – teneinde de officier van justitie in gelegenheid te stellen de hiervoor onder 5.2 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;