ECLI:NL:RBAMS:2024:8458

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2024
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
13-329011-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot seksuele uitbuiting van kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, is beschuldigd van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie, waarvoor hij in Polen een gevangenisstraf van drie jaar heeft gekregen. De behandeling van het EAB vond plaats op 18 december 2024, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De raadsman voerde aan dat de detentieomstandigheden in Polen een risico op schending van grondrechten met zich meebrachten, maar de rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet als voorlopig gehechte in Polen zou worden geplaatst. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces bestond, omdat de opgeëiste persoon geen relevante elementen had aangedragen die dit zouden onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen belemmeringen waren om het EAB te honoreren. De uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters, in aanwezigheid van griffier J.M. Esschendal. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-329011-24
Datum uitspraak: 31 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 17 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 augustus 2024 door de
Regional Court in Poznańin Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 18 december 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of the District Court in Złotów of 27 January 2022 (II K 398/20) upheld by the judgment of the Regional Court in Poznań of 8 July 2022 (IV Ka 436/22) sentencing [opgeëiste persoon] to 3 years in prison.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot respectievelijk het vonnis en het arrest hebben geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland onder nummer 4 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, geen lijstfeit oplevert, kan niet direct tot weigering van de overlevering leiden. In zo’n geval moet de rechtbank nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [4] Pas wanneer ook naar Nederlands recht de strafbaarheid van het feit ontbreekt, rijst de vraag of de rechtbank gebruik maakt van de haar in de OLW geboden facultatieve weigeringsgrond. [5]
De raadsman heeft aangevoerd dat het feit geen lijstfeit oplevert. Hij heeft daarbij niet aangevoerd – en dus ook niet aannemelijk gemaakt – dat de strafbaarheid op basis van het Nederlandse recht ontbreekt, zodat de rechtbank gebruik zou moeten maken van haar bevoegdheid om de overlevering op die grond te weigeren. Integendeel, ten aanzien van de strafbaarheid naar Nederland recht heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Nu er geen sprake is van een verweer waarop moet worden gerespondeerd zal de rechtbank hier geen overwegingen aan wijden.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in het Poolse remand regime

Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het onderzoek moet worden geschorst om de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen te stellen in het licht van het eerder door de rechtbank aangenomen algemeen reëel gevaar op schending van grondrechten in het Poolse
remand regime. Daarbij dient te worden geïnformeerd of de opgeëiste persoon na zijn overlevering ook in dit regime zou worden geplaatst en, zo ja, welke garanties de Poolse autoriteiten geven om schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon uit te sluiten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzet zich tegen het verzoek van de raadsman. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering in het
remand regimein Polen terecht zal komen. Dit ligt ook niet in de rede, nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht om de onder rubriek 3 omschreven straf ten uitvoer te leggen. Het eerder door de rechtbank aangenomen algemeen reëel gevaar ziet daarentegen op Poolse zaken waarin om overlevering wordt verzocht, om strafvervolging mogelijk te maken en waarin opgeëiste personen in Polen in een huis van bewaring in het kader van voorlopige hechtenis worden opgenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij in uitspraken vanaf 5 juni 2024 heeft geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van (voorlopig gehechte) gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [6] Nu de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht om de tenuitvoerlegging van een reeds aan hem opgelegde en onherroepelijke vrijheidsstraf mogelijk te maken en de raadsman geen feiten en omstandigheden heeft aangedragen die op het tegendeel wijzen, gaat de rechtbank ervan uit dat de opgeëiste persoon in Polen niet als voorlopig gehechte in het Poolse
remand regimewordt geplaatst. Tegen deze achtergrond geldt het voornoemde algemeen reëel gevaar op schending van grondrechten niet voor de onderhavige zaak. De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek van de raadsman af.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Poznańin Polen voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
5.Zie artikel 7 OLW.
6.Zie onder meer: Rb. Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3257.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (