Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Circuit Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: Hof van Justitie) van 25 juli 2018 [2] .
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)van het Hof van Justitie verplichte dialoog, nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in Polen.
Supreme Court). Hieromtrent is geantwoord dat de rechtbank zich tot de
Supreme Courtmoet wenden.
De rechtbank verzoekt de Poolse uitvaardigende justitiële autoriteit deze vragen ten spoedigste te beantwoorden, zo nodig na om de bijstand van de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat in de zin van artikel 7 van het kaderbesluit te hebben verzocht (zie ook het arrest van het HvJ van 5 april 2016, [partij] en [partij] , C 404/15 en C 659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 97).”, is de officier van justitie op 10 juli 2020 verzocht vraag A nogmaals te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Eurojustvraag A ook direct aan de
Supreme Courtgesteld. Hierop is geen antwoord gekomen.
hierna: het arrest)en de gestelde prejudiciële vragen beantwoord. [5]
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Ontvankelijkheid officier van justitie in de vordering ex 23 OLW
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat) [6] .
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)is en kan dan ook niet worden voldaan.
4.Tussenuitspraak 24 maart 2020
rechtsorde van Polen dusdanige structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht bestaan, dat de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet langer waarborgt. Gelet op de aard en de omvang van die geconstateerde gebreken is sprake van systemische gebreken. Dit oordeel van de rechtbank heeft betrekking op de gesignaleerde systemische gebreken en de rechtbank heeft, anders dan de officier van justitie ter zitting en de advocaat-generaal van het Hof van Justitie in zijn conclusie lijken te suggereren, op geen enkele wijze een oordeel gegeven over individuele Poolse rechters en hun opstelling ten opzichte van, met name, de uitvoerende
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)nog moet beoordelen of de genoemde gebreken gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om kennis te nemen van de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen en of hij een reëel gevaar loopt dat zijn recht op een eerlijk proces wordt geschonden in geval van overlevering aan Polen. Daarbij dient de rechtbank een concrete en nauwkeurige verificatie te verrichten waarbij met name rekening gehouden wordt met de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van het strafbare feit en de feitelijke context waarin het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zoals verklaringen van overheidsinstanties die de behandeling van het individuele geval kunnen beïnvloeden.
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat). Er zijn concrete feiten en omstandigheden betreffende de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, de aard van de betrokken strafbare feiten en de feitelijke context van de uitvaardiging van het bevel op grond waarvan de overlevering moet worden geweigerd.
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)al in circa 200 zaken die zien op Poolse overleveringsverzoeken geen schending van het recht op een eerlijk proces door de rechtbank aangenomen. Dat is geen toeval. De politieke realiteit moet nog gaan doorwerken in Poolse rechtszaken. Dit blijkt ook uit het feit dat er ten aanzien van Polen nog geen veroordelingen door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn wegens schending van artikel 6 EVRM.
completely bonkers” is, is geen reden om in alle Poolse zaken aan te nemen dat er geen onafhankelijke rechter aan te pas komt.
31 juli 2020 geoordeeld dat er in de rechtsorde van Polen dusdanige structurele en/of fundamentele gebreken met betrekking tot de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen bestaan, dat de Poolse wetgeving de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht niet langer waarborgt.
Amendments to the act on the system of common courts, the act on the supreme court, the act on the national council of the judiciary and certain other acts,samengebracht in de zogenoemde ‘
law on the judiciary of 20 December 2019’,in werking zijn getreden die ook ingrijpen op de onafhankelijke positie van Poolse rechters [8] . De rechtbank stelt tot slot vast dat bij de benoeming van rechters in Polen de Poolse
National Council of the Judiciary(
hierna: KRS) een belangrijke rol speelt en de Poolse Hoge Raad reeds heeft geoordeeld dat deze KRS niet voldoende onafhankelijk is ten opzichte van de andere staatsmachten. Deze drie, in Poolse wetgeving vastgelegde, mogelijkheden voor de uitvoerende en wetgevende macht om invloed uit te oefenen op de rechterlijke macht in Polen hebben naar het oordeel van de rechtbank bezien in zijn totaliteit en onderlinge samenhang een onmiskenbaar “
chilling effect” op Poolse rechters en dus op het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de zaak tegen de opgeëiste persoon.
additional reasoned opinion’ ingediend [11] in het kader van de inbreukprocedure die zij op 29 april 2020 is gestart betreffende de nieuwe
Law on the judiciary [12] die op 14 februari 2020 in werking is getreden. De aanvulling betreft, kort gezegd, het standpunt van de Commissie dat het feit dat
the Disciplinary Chamber of the Supreme Court, waarvan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet is gegarandeerd, beslissingen neemt die direct invloed hebben op rechters en op de wijze waarop zij hun ambt uitoefenen, in strijd met het EU-recht is. Deze informatie bevestigt eens te meer het oordeel van de rechtbank dat de geconstateerde gebreken een “
chilling effect” hebben op Poolse rechters en dus op het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van de zaak tegen de opgeëiste persoon.
chilling effect” blijkt uit het antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit op door de rechtbank gestelde vragen voorts dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon in eerste aanleg wordt behandeld door
the Regional Court in Poznań. Tegen
the Chief Justice of the Regional Court in Poznańis een tuchtprocedure gevoerd die op 24 mei 2019 is gestart. Tevens is op 7 februari 2019 een tuchtprocedure gestart tegen een rechter van
the Regional Court in Poznań. Dit betekent dat ten minste twee rechters (onder wie de president) van het gerecht dat in eerste aanleg bevoegd is om kennis te nemen van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon een tuchtprocedure bij de hiervoor genoemde tuchtkamer hebben ondergaan, dan wel op dit moment nog ondergaan.
national prosecutor’ in Polen, dat is gericht aan Poolse officieren van justitie. De opgeëiste persoon wordt niet alleen met naam en toenaam in dit memo genoemd, maar ook de aard van de verdenking tegen hem wordt vermeld en het zaaknummer van het onderzoek dat in Polen tegen hem loopt. Bovendien wordt in dit memo benoemd dat als gevolg van (de in) de zaak van de opgeëiste persoon (gestelde prejudiciële vragen) de uitvoering door Nederland van Poolse EAB’s in andere zaken is opgeschort. De zaak van de opgeëiste persoon heeft ook de aandacht getrokken van de media en de politiek in Polen [13] . Dit alles heeft tot gevolg dat de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden beschouwd als een willekeurige Poolse verdachte om wiens overlevering is verzocht, maar dat hij daarentegen in de bijzondere aandacht van de autoriteiten staat waardoor een gevaar bestaat dat het genoemde “
chilling effect” concreet in zijn procedure zal doorwerken.
6.Slotsom
Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat)en punt 61 van het arrest
Openbaar Ministerie (Onafhankelijkheid van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit), er op grond van artikel 1, lid 3, Kaderbesluit 2002/584/JBZ van afzien om aan het tegen de opgeëiste persoon uitgevaardigde EAB uitvoering te geven.