ECLI:NL:RBAMS:2025:2028

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2025
Publicatiedatum
27 maart 2025
Zaaknummer
13/399899-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Polen

Op 11 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het District Court of Lublin in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1997, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 februari 2025 gestart, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, en een tolk in de Poolse taal. Tijdens deze zitting werd het onderzoek geschorst om de raadsman de gelegenheid te geven aanvullende informatie te bestuderen.

Bij de hervatting van de zitting op 11 maart 2025, heeft de rechtbank vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures die tot het verzamelvonnis hebben geleid. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, zijn onder andere diefstal en mishandeling, en de opgeëiste persoon heeft de Poolse nationaliteit.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces in Polen, en dat de detentieomstandigheden in Polen geen reden vormen om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 maart 2025. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/399899-24
Datum uitspraak: 11 maart 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 december 2024 door
the District Court of Lublin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 13 februari 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 februari 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op deze zitting geschorst om de raadsman in de gelegenheid te stellen de nagezonden aanvullende informatie te bestuderen en met de opgeëiste persoon te bespreken.
Zitting 11 maart 2025
De behandeling van het EAB is hervat op de zitting van 11 maart 2025, in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een verzamelvonnis van
the District Court of Lublin(Polen) van 14 april 2023 (IV K 48/23).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit verzamelvonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zes jaar, vijf maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit verzamelvonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Ten aanzien van het verzamelvonnis (IV K 48/23) en de onderliggende vonnissen met kenmerk IV K 459/21 en III K 838/22 blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie van 23 januari 2025 dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij de procedures die tot deze beslissingen hebben geleid. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie ten aanzien van de onderliggende vonnissen met kenmerk II K 493/21 en IV K 896/21 dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid en ervan in kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt. Daarmee is voor die vonnissen sprake van de omstandigheid als genoemd in artikel 12, sub a, OLW. De weigeringsgrond doet zich ten aanzien van geen van de vonnissen voor.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal, voorafgegaan/vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.Artikel 11 OLW

7.1.
Poolse rechtstaat
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
7.2.
Detentieomstandigheden in Polen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon niet tot weigering van de overlevering leiden. Op dit moment is er ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen in detentie-instellingen in Polen geen algemeen reëel gevaar voor een onmenselijke en vernederende behandeling vastgesteld. Een dergelijk algemeen gevaar is er ook niet met betrekking tot de medische zorg in detentie in Polen. Verder zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens overgelegd die tot een ander oordeel moeten leiden. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 266, 285, 300, 304, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Cout of Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en H.H.J. Zevenhuijzen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (