Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de akte aansprakelijkheid Heineken van MTB met producties tot en met 51,
- de akte uitlating ondernemingsbegrip van Heineken c.s. met productie 73,
- de akte van Heineken c.s. met productie 74.
2.Dit vonnis in het kort
3.De feiten die van belang zijn voor dit vonnis
was the 1st Vice-Chairman of the Board of Directors of Athenian Brewery S.A. from 29.6.2011 to 23/4/2012, when he ceased to be CEO and took up the post of Chairman of the new BoD.[Board of Directors, rb]
(...) As a result of the position they held, they managed the company’s operations and were directly aware of the sales strategies and practices, since they collaborated directly with the Sales Manager, especially from 2012 onwards, when the post of Commercial Manager ceased to exist, who was positioned in the organisational chart between the CEO and the Sales Manager. They knew both that their company held a dominant position in the beer market and that the Hellenic Competition Commission had investigated its practices since 2008 with the result that the claim that they did not know that AB’s practices constituted an abuse of dominant position was at all not convincing. (…) led to the conclusion that AB and consequently the accused CEOs at that time had adopted and implemented a single, targeted strategy to displace competitors, and there was no case of error in law on the part of the defendants given that the defendants were aware of the dominant position of the company they represented and the rules of free competition they had to observe and that they were obliged not make it difficult for competitors who did not hold that position to penetrate the market. Moreover, those practices constitute a violation not only of Article 20f Law 3959/2011 but also of Article 102 TFEU because they could exercise and exerted influence, directly, in fact, on trade between Member States, (…)
Hellenic Competition Commission(hierna: de HCC)) op 19 september 2014 een beschikking gegeven (hierna: de HCC-beschikking), welke op 15 december 2015 is gepubliceerd. Daarin is geoordeeld dat AB haar economische machtspositie in de Griekse biermarkt heeft misbruikt in de periode van september 1998 tot september 2014 (hierna: de relevante periode). Het daartegen door AB ingestelde hoger beroep is verworpen. Het daartegen bij de Griekse Council of State ingestelde beroep is bij beslissing van 31 mei 2023 verworpen; drie van de zeven raadsheren gaven een dissenting opinion.
5.De beoordeling
de met deze vragen geadresseerde kwesties reeds bij beoordeling van de bevoegdheid worden beoordeeld en beslist, waarbij het erom gaat dat aannemelijk is dat de vorderingen in de hoofdzaak kunnen worden toegewezen”of dat “
bij beoordeling van de bevoegdheid alleen het tegen beter weten instellen van een op voorhand kansloze vordering tegen een ankergedaagde misbruik van recht en daarmee onbevoegdverklaring kan opleveren”dient te worden beoordeeld. [4] Gelet op deze toelichting door het hof, hoeft ook niet op het antwoord op deze vraag te worden gewacht. Met de vragen 4a tot en met 4c beoogt het hof richting te krijgen in verband met zijn twijfel over partij of verschillende partijen als ankergedaagde kunnen fungeren en over de verhouding tussen Brussel I-bis en het nationale procesrecht. Ook het antwoord op deze vragen is niet van belang in dit stadium van deze zaak: aan de orde is het oordeel ten gronde over de aansprakelijkheid van Heineken.
nee, dat is niet het geval, we hebben alle gegevens bekeken, en op basis daarvan besloten dat er geen betrokkenheid van Heineken was”.
anders zou worden afgedaan aan het door de verordening ingevoerde stelsel van samenwerking en zouden de bevoegdheden van de Commissie worden aangetast”en “
enkel de Commissie mag vaststellen dat artikel 102 VWEU niet is geschonden”. [8]
Heineken beroept zich op de volgende passage:
“As already mentioned, there are no specific findings and/or evidence proving any direct, i.e. active, involvement of Heineken NV in the identified infringements, or any special circumstances generating inevitably a presumption that the parent company has been exercising decisive influence upon its subsidiary, according to the facts of the case.”Deze passage kan echter niet worden opgevat als een vaststelling van een rechtsfeit (geen aansprakelijkheid), maar als uitleg waarom is afgezien van verder onderzoek: het onderzoek van HCC tot dan toe gaf daarvoor geen aanknopingspunten.
het begrip “onderneming” en de daaraan ten grondslag liggende logica in beide gevallen hetzelfde is”. Ook de HR is in haar verwijzingsbeslissing uitgegaan van de toepasselijkheid van het Akzo-vermoeden. Overigens is het ook voor deze beslissing niet nodig om het antwoord op de prejudiciële vragen af te wachten, omdat ook los van het Akzo-vermoeden uit talloze feiten en omstandigheden volgt dat Heineken beslissende invloed heeft uitgeoefend op AB, aldus MTB.
‘the same scope’hebben. In het kader van deze jurisprudentie verwijst het HvJEU expliciet naar Verordening 1/2003, waarin is bepaald dat nationale (civiele) rechters gebonden zijn aan de vaststellingen in de (publiekrechtelijke) beschikkingen van de Commissie en dat zij geen beslissingen kunnen nemen die in strijd zijn met die beschikkingen. MTB heeft terecht opgemerkt dat de entiteit die gehouden is tot vergoeding van de door een inbreuk op artikel 101 of 102 VWEU veroorzaakte schade, rechtstreeks wordt geregeld door het Unierecht. [13]
Zijn op de bepaling van de aansprakelijke entiteiten dezelfde beginselen van toepassing als die welke het Hof in geldboetezaken heeft toegepast voor de bepaling van de in dat geval aansprakelijke entiteiten, op grond waarvan aansprakelijkheid inzonderheid kan berusten op de omstandigheid dat de betrokkene deel uitmaakt van dezelfde economische entiteit, of op de economische continuïteit?”,oordeelt het hof dat een daaraan tegengesteld argument niet kan worden aanvaard, het antwoord is dus ‘ja’. [16] Het HvJEU werkt dit als volgt uit:
,,onderneming’ in de zin van artikel 101 VWEUeen autonoom Unierechtelijk begrip is, dat dit zowel voor artikel 101 als 102 VWEU geldt en dat het geen verschil maakt of wordt geoordeeld over geldboeten op grond van artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 of vorderingen ter vergoeding van schade voor schending van de mededingingsregels van de Unie. Tegen de achtergrond van deze schade (follow-on schade) is het Skanska-arrest gewezen. Dat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank hier sprake is van een ‘
acte éclairé’, zodat er geen redelijke twijfel bestaat over het toepassen van het Akzo-vermoeden in de hoofdzaak die betrekking heeft op schadevergoeding in een privaatrechtelijk geschil. Ook AG Kokott in de conclusie inzake de prejudiciële vragen die in deze zaak door de HR zijn gesteld onderschrijft dit. [18]
follow on’-zaken zoals deze. Met de stellingen die Heineken c.s. verder betrekt tracht zij dit vermoeden te weerleggen. Zij betoogt dat zij geen deel uitmaakt van dezelfde onderneming in de concrete context en dat die beslissende invloed er niet is. De rechtbank volgt dat betoog niet tegen de hierna volgende achtergrond van de jurisprudentie van het HvJEU, de feitelijke omstandigheden en de toetsing van het door Heineken overgelegde bewijs.
vertrouwelijk]. (punt 106)
daadwerkelijk isuitgeoefend. Heineken heeft een dergelijke invloed (feitelijk) niet uitgeoefend. De invloed die Heineken op haar OpCo’s - en dus ook op AB - uitoefende, betrof niet de commerciële strategieën en het commerciële beleid op de lokale markten. Ook met operationele zaken van haar OpCo’s bemoeide Heineken zich op geen enkele manier. AB brouwt haar bieren in haar eigen brouwerijen, koopt haar bierflesjes en -blikjes lokaal in en ‘bestickert’ ze zelf. Het volledige sales team van AB - inclusief de head of sales bestond voor de gehele periode 1998 - 2014 uit Griekse staatburgers. Heineken verwijst naar de getuigenverklaring van [naam 6] , de huidige CEO van AB. Het Heineken-concern onderscheidt zich nu juist van veel andere multinationals door zijn zeer decentrale organisatiestructuur, aldus Heineken.
inbreukmakendehandelingen van AB. Dat is echter onvoldoende redengevend. Heineken zou moeten aantonen dat zij in algemene zin geen beslissende invloed had op AB. De te weerleggen beslissende invloed is niet beperkt tot beslissende invloed op AB’s gedragingen op de lokale markt zoals het lokale verkoopbeleid, laat staan beslissende invloed op de inbreukmakende gedragingen.
op het markgedragkan worden afgeleid dat beslissende invloed op het gehele beleid ook beslissende invloed op het markgedrag omvat. Daarnaast werd in die zaak op een punt ook concrete invloed op het commerciële beleid aangenomen (22).
op het marktgedragvan haar dochteronderneming (26). Daaruit is af te leiden dat het HvJEU er vanuit gaat dat beslissende invloed op het gehele beleid beslissende invloed op het marktgedrag omvat.
In het navolgende zal worden uiteengezet op welke gronden kan worden aangenomen dat Heineken beslissende invloed had op AB.
6.De beslissing
4 december 2024voor het nemen van een conclusie van antwoord door Heineken c.s. over de door MTB beweerdelijk geleden schade en wat zij voor het overige nog naar voren wil brengen,
a) of de neerwaarts aansprakelijk gehouden ankergedaagde in de kartelperiode louter aandelen hield en beheerde;
of de ankergedaagde al dan niet woont in de lidstaat waar de nationale mededingingsautoriteit (enkel) een inbreuk op het Unierechtelijk kartelverbod op de nationale markt heeft vastgesteld;