Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
MACEDONIAN THRACE BREWERY S.A .,
ATHENIAN BREWERY S.A .,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
operating companyof
OpCodeel uit van het Heineken-concern, een wereldwijd opererend concern dat uit honderden verschillende juridische entiteiten bestaat in meer dan 70 landen.
Hellenic Competition Commission, hierna: HCC) ambtshalve een onderzoek gestart naar het algemene handelsbeleid van AB. De HCC heeft bij beschikking van 19 september 2014 (hierna: de HCC-beschikking) geoordeeld dat AB haar economische machtspositie in de Griekse biermarkt heeft misbruikt in de periode van september 1998 tot en met 14 september 2014 door een beleid te voeren dat erop was gericht om concurrenten van de Griekse biermarkt uit te sluiten, en dat dit kwalificeert als één enkele voortdurende inbreuk op artikel 102 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) en artikel 2 van de Griekse Mededingingswet (hierna: GCA).
Submission of Macedonian Thrace Brewery for imputation of liability on the parent company
3.Beoordeling
Freeport)) heeft het HvJEU beslist dat van belang is in hoeverre de positie van de aangesproken partijen rechtens en feitelijk gelijk is. Niet nodig is dat de rechtsgrondslag van de vorderingen jegens elk van hen gelijk is. (HvJ EU 1 december 2011, C-145/10, ECLI:C:EU:2011:798 (
Painer)). Doorslaggevend blijft dat moet worden voorkomen dat bij afzonderlijke berechting van de vorderingen twee gerechten beslissingen geven die niet met elkaar verenigbaar zijn. Het doel van rechtszekerheid verlangt dat de nationale rechter zich gemakkelijk over zijn eigen bevoegdheid kan uitspreken, zonder dat hij de zaak ten gronde hoeft te onderzoeken. Het aangezochte gerecht dient zich daarbij niet te beperken tot hetgeen de eiser aan zijn vordering ten grondslag legt, maar alle beschikbare gegevens, waaronder de betwisting van gedaagde, te beschouwen. Er hoeft evenwel geen uitgebreide bewijsprocedure te worden gevoerd met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingeroepen vorderingsrecht relevant zijn (HvJ EU 28 januari 2015, C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37 (
Kolassa)).
Skanska Industrial Solutions), zodat Heineken niet zonder meer aansprakelijk is als AB dat is, is om dezelfde reden als hiervoor onder 3.5 toegelicht, voor de thans voorliggende kwestie niet van voldoende belang. Datzelfde geldt voor de positie van een (overgroot)moedervennootschap naar het op deze kwestie toepasselijke Griekse recht.