Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van 23 februari 2017,
- de akte overlegging producties van MTB van 29 maart 2017, met producties,
- de incidentele conclusie houdende onbevoegdheid, tevens verzoek tot aanhouding van Heineken c.s. van 21 juni 2017, met producties,
- de incidentele conclusie van antwoord tot bevoegdverklaring tevens tot afwijzing verzoek aanhouding van MTB van 30 augustus 2017, met één productie,
- de akte overlegging producties van Heineken c.s. van 7 maart 2018,
- het proces-verbaal van pleidooi in het incident van 22 maart 2018,
- de brieven van mr. Deckers van 6 april 2018 en mr. Kortmann van 10 april 2018, met daarin opmerkingen over het proces-verbaal van pleidooi.
operating companyof
OpCodeel uit van het Heineken-concern, een wereldwijd opererend concern dat uit honderden verschillende juridische entiteiten bestaat in meer dan 70 landen.
Hellenic Competition Commission, hierna: HCC) ambtshalve een onderzoek gestart naar het algemene handelsbeleid van AB .
Mythos Brewery SA(hierna: Mythos), een concurrent van AB , een klacht bij de HCC ingediend over het handelen van AB op de Griekse biermarkt. Deze klacht heeft de HCC in behandeling genomen.
”(..)
3.De vorderingen in de hoofdzaak en in het incident
HCC-beschikking.
4.De beoordeling in het incident
Freeport / Arnoldsson, rov. 35).
Freeport / Arnoldsson, rov. 41). Hij hoeft zich daarbij niet te beperken tot de stellingen van de eiser, maar kan rekening houden met alle ter beschikking staande gegevens, daaronder begrepen de betwistingen van de gedaagde (HvJ 28 januari 2015, zaak C-375/13,
Kolassa, rov. 64).
Roche Nederland/Primus,rov. 26).
Painer, rov. 81).
geenfeitelijke gedragingen van Heineken. Integendeel, de Griekse Mededingingsautoriteit heeft juist overwogen dat er geen specifieke bevindingen en/of bewijzen zijn voor directe betrokkenheid van Heineken bij het door haar vastgestelde misbruik van machtspositie door AB (zie 2.12). Dat lijkt ook te volgen uit de hiervoor in 2.5 vermelde e-mail (en het daarin verwoorde standpunt van de Europese Commissie). Voorts staat vast dat Heineken zelf geen productie- of verkoopactiviteiten verricht op de Griekse markt. De op zich niet betwiste stellingen van MTB dat (i) Heineken (indirect) 98,8% van de aandelen in AB houdt, (ii) Heineken en AB als onderdeel van hetzelfde concern dezelfde zakelijke doelen nastreven, (iii) Heineken de jaarcijfers van AB consolideert in haar jaarrekening en (iv) AB bestuurders heeft (gehad) die voorheen elders in het Heineken-concern hebben gewerkt, zijn onvoldoende om betrokkenheid van Heineken bij de gestelde mededingingsrechtelijke inbreuk van AB aan te nemen. Hetzelfde geldt voor de algemene stellingen van MTB dat (i) Heineken gezien de organisatorische structuur van het concern invloed heeft op het financieel beleid, investeringen en managementontwikkelingen van AB , alsmede de verkoop- en marketingstrategie en het commerciële beleid van AB en (ii) dat Heineken binnen het Heineken-concern de
Code of Business Conduct(beleidsregels op het gebied van integriteit),
HeiRules(specifieke gedragsregels) en de
OneHeineken-methode (een operationeel raamwerk) hanteert. Deze stellingen duiden er weliswaar op dat Heineken invloed heeft op onderdelen van het beleid van haar (klein)dochtervennootschap AB , maar onderbouwen niet dat Heineken betrokken is
bij een mededingingsrechtelijke inbreuk van AB. MTB stelt weliswaar dat Heineken een eigen rol heeft gespeeld bij een mededingingsrechtelijke inbreuk van AB , maar concretiseert die rol slechts met de stelling dat Heineken exclusiviteitsstrategieën zoals FASCAR en A2QVP2 aan AB heeft opgelegd en geïmplementeerd. Heineken heeft echter gemotiveerd betwist dat dit exclusiviteitsstrategieën zijn en dat deze regelingen verplicht zijn voorgeschreven (opgelegd) door Heineken. Tegen deze achtergrond heeft MTB onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Heineken heeft meegewerkt of deelgenomen aan de verweten gedragingen van AB op de Griekse biermarkt. Dat het Hof van Beroep van Athene in de beslissing van 3 juli 2017 heeft vastgesteld dat AB gebruik maakt van de verkoopstrategieën FASCAR en A2QVP2, maakt dit oordeel niet anders. Heineken is in die procedure geen partij. Bovendien volgt uit die vaststelling niet dat Heineken deze regelingen heeft opgelegd en evenmin dat AB niet zelfstandig haar marktgedrag kan bepalen.
5.De beslissing
20 juni 2018voor
conclusie van antwoordaan de zijde van
Heineken,