ECLI:NL:RBAMS:2023:6557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
C/13/701248 / HA ZA 21-421
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Mededingingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mededingingszaak tussen Macedonian Thrace Brewery S.A. en Heineken N.V. met betrekking tot vraagstelling aan het Internationaal Juridisch Instituut

In deze mededingingszaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de Macedonian Thrace Brewery S.A. (MTB) een rechtszaak aangespannen tegen Heineken N.V. en Athenian Brewery S.A. De zaak betreft een aanpassing van de vraagstelling aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) in verband met de interpretatie van artikel 35 van de Griekse mededingingswet (GCA) en de implementatie van de Schaderichtlijn. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 22 februari 2023 de noodzaak van deze aanpassing uiteengezet en partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten hierover kenbaar te maken. MTB heeft geen bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde vraag, terwijl Heineken c.s. een alternatieve formulering heeft voorgesteld die rekening houdt met de richtlijnconforme interpretatie van het Griekse recht.

De rechtbank heeft de herformulering van vraag 1 goedgekeurd en de overige vragen ongewijzigd gelaten. De zaak zal niet opnieuw naar de parkeerrol worden verwezen, omdat het IJI inmiddels een begroting van de kosten heeft ingediend en verwacht rond eind juli 2023 haar rapport uit te brengen. De rechtbank heeft de zaak naar de rol van 13 september 2023 verwezen voor uitlating van het deskundigenbericht en verdere voortzetting van de procedure. In de beslissing heeft de rechtbank ook aangegeven dat verdere beslissingen worden aangehouden tot dat moment.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/701248 / HA ZA 21-421
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van Griekenland
MACEDONIAN THRACE BREWERY S.A.,
gevestigd te Komotini, Griekenland,
eiseres,
advocaat mr. M.H.J. van Maanen te ‘s-Gravenhage
tegen
1. de naamloze vennootschap
HEINEKEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar het recht van Griekenland
ATHENIAN BREWERY S.A.,
gevestigd te Athene, Griekenland,
gedaagden,
advocaat mr. J.S. Kortmann te Amsterdam.
Eiseres zal hierna MTB en gedaagden zullen afzonderlijk Heineken en AB en tezamen Heineken c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 februari 2023 (hierna: het tussenvonnis),
  • de akte uitlating voorgestelde aanvulling vraagstelling van MTB,
  • de akte uitlating voorgestelde aanvulling vraagstelling van AB en Heineken.

2.De beoordeling

Het onderzoek door het IJI
2.1.
De rechtbank heeft het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) als deskundige benoemd teneinde schriftelijk rapport uit te brengen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis uiteengezet op welke gronden de aanpassing van de vraagstelling aan het IJI wenselijk is. In rechtsoverweging 2.7 is de voorgenomen wijziging van de vraagstelling opgenomen. Partijen hebben op dit voornemen gereageerd.
2.2.
MTB heeft geen bezwaar tegen de toevoeging van de voorgestelde vraag 1. Zij heeft zich uitgelaten over het antwoord dat op die vraag gegeven zou moeten worden. MTB meent dat artikel 35 CCA niet de implementatie is van artikel 9 van de Schaderichtlijn.
2.3.
Heineken c.s. meent eveneens dat artikel 35 niet de implementatie van de Schaderichtlijn is, omdat deze bepaling reeds eerder van kracht was en bij de implementatie van de Schaderichtlijn ongewijzigd is gebleven. Zij stelt daarom een wijziging van de vraagstelling voor die daarvan uitgaat en waarin tot uitdrukking komt dat ook als artikel 35 GCA niet de implementatie van artikel 9 van de Schaderichtlijn is de richtlijnconforme interpretatie van het Griekse recht een rol speelt.
2.4.
Dit brengt de rechtbank tot de volgende herformulering van vraag 1
1. Is artikel 35 GCA de implementatie van artikel 9 van de Schaderichtlijn? Zo nee, waar en hoe is artikel 9 van de Schaderichtlijn dan geïmplementeerd, welke keuzes zijn daarbij gemaakt en hoe verhoudt die bepaling zich tot artikel 35 GCA?
Wilt u bij de beantwoording van de volgende vragen de Schaderichtlijn betrekken en bij de in de Griekse literatuur en rechtspraak gevonden uitleg van artikel 35 GCA en eventuele relevante andere Griekse bepaling betrekken of deze Richtlijnconform kan worden geacht?
De overige vragen blijven ongewijzigd en volgen hier nogmaals.
2. Wat is de betekenis van de ‘force of res judicata’ in art. 35 GCA naar (Richtlijnconform uitgelegd) Grieks recht? Is dit al dan niet een regel van formeel of materieel bewijsrecht?
3. Is de rechter op grond van de ‘force of res judicata’ in een civielrechtelijke zaak gebonden aan de feitenvaststelling door het HCC?
4. Zo ja, geldt dit ook voor de feitenvaststelling in een door het Hof van Beroep en de Council of State in stand gelaten c.q. bekrachtigde beschikking van het HCC?
5. Is de rechter op grond van de ‘force of res judicata’ gebonden aan de juridische kwalificatie door het HCC?
6. Zo ja, geldt dit ook voor de juridische kwalificatie in een door het Hof van Beroep en de Council of State in stand gelaten c.q. bekrachtigde beschikking van het HCC?
7. Wat is de bewijspositie van partijen in een civiele procedure als gevolg van art. 35 GCA?
8. In hoeverre is in een civiele procedure tegenbewijs mogelijk tegen een feitenvaststelling die op grond van art. 35 GCA ‘force of res judicata’ heeft?
9. Bestaat er een mogelijkheid of verplichting voor het Hof van Beroep en de Council of State om de gevolgde procedure bij het vaststellen van een inbreuk van mededingingsrecht te toetsen en zo ja, waarvan hangt dat af en welk gevolg heeft dat voor de ‘force of res judicata’? U wordt verzocht in het antwoord rekening te houden met de rechtspraak van het Gerecht van de EU (Qualcomm v Commission; ECLI:EU:T:2022:358).
10. Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Voortgang van de procedure
2.5.
In afwijking van wat beslist is in het tussenvonnis zal de zaak niet opnieuw naar de parkeerrol worden verwezen, omdat het IJI inmiddels een door de rechtbank goedgekeurde begroting van de kosten heeft ingediend en de verwachting heeft uitgesproken rond eind juli haar rapport uit te kunnen brengen.
De zaak zal mede gezien de vakanties op een langere termijn dan vier weken daarna naar de rol worden verwezen, te weten naar de rol van 13 september 2023 voor uitlating deskundigenbericht en uitlating voortzetting procedure. Partijen hebben daarbij de gelegenheid zich erover uit te laten welke vragen in de volgende fase van de procedure aan de orde zullen kunnen komen. Ook kunnen zij zich uitlaten over de gevolgen van het inmiddels door de Hoge Raad in deze zaak gewezen arrest (HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:660) voor de voortgang van de procedure in eerste aanleg.
2.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijzigt de vraagstelling aan het IJI zoals weergegeven onder 2.4,
3.2.
verwijst de zaak naar de rol van
13 september 2023voor uitlating deskundigenbericht en uitlating voortzetting procedure, zoals vermeld onder 2.5,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. C.M.E. de Koning en mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.