Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaarding van MTB van 23 februari 2017;
- het vonnis van 9 mei 2018 in het incident en de daarin genoemde stukken, waarbij de rechtbank zich bevoegd heeft verklaard in de zaak tegen Heineken en zich onbevoegd heeft verklaard in de zaak tegen AB en voorts het verzoek van Heineken tot aanhouding van de zaak heeft afgewezen,
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak van Heineken van 20 juni 2018;
- het tussenvonnis van 10 oktober 2018;
- de akte incidentele vordering tot inzage documenten ex artikel 843a Rv van MTB van 2 januari 2019;
- de conclusie van antwoord in het incident tot inzage documenten ex artikel 843a Rv van Heineken van 6 februari 2019;
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 16 februari 2021 waarin het tussenvonnis van 9 mei 2018 deels wordt vernietigd en de Nederlandse rechter bevoegd wordt verklaard in de zaak tegen AB;
- de akte wijziging eis van MTB van 21 juli 2021;
- het tussenvonnis van 22 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord van Heineken c.s. van 22 december 2021;
- de producties 1 tot en met 44 die zijn overgelegd door MTB
- de producties 1 tot en met 72 die zijn overgelegd door Heineken c.s.
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 16 maart 2022;
- de akte van Heineken c.s. van 13 april 2022.
2.De feiten
Hellenic Competition Commission, hierna: HCC) ambtshalve een onderzoek gestart naar het algemene handelsbeleid van AB.
Mythos Brewery SA(hierna: Mythos), een concurrent van AB, een klacht bij de HCC ingediend over het handelen van AB op de Griekse biermarkt. De HCC heeft deze klacht in behandeling genomen. In 2009 heeft de HCC de beide onderzoeken naar het handelen van AB (het ambtshalve onderzoek en het onderzoek naar aanleiding van de klacht van Mythos) samengevoegd tot één onderzoek (hierna: het onderzoek).
3.Het geschil
4.De beoordeling
continuous tort, waarvoor een ander aanvangsmoment van de verjaring geldt, hetgeen in zoverre niet tussen partijen in geschil is. MTB kwalificeert de verweten gedragingen als een
continuous tort, volgens Heineken c.s. als
instant tortsof hooguit
repetitive torts.
continuous tortvereist dat de rechtbank vaststelt welke van de door MTB verweten gedragingen zij bewezen acht. Pas dan kan worden vastgesteld of de bewezen gedragingen dusdanig samenhangen dat sprake zou kunnen zijn van een
continuous tort. In dit stadium van de procedure komt de rechtbank nog niet toe aan het (al dan niet) bewezen achten van de aan Heineken c.s. verweten gedragingen. Dat brengt met zich dat het beroep op verjaring door Heineken c.s. in dit stadium slechts (voorshands) kan worden beoordeeld op basis van de door MTB aan Heineken c.s.
verwetengedragingen, als ware die gedragingen bewezen verklaard. Eveneens op een later moment zal beslist worden of Heineken naast AB aansprakelijk kan worden gehouden voor een inbreuk. Voor dit tussenvonnis worden Heineken c.s. gezamenlijk aangeduid, maar dit houdt nog geen beslissing over gezamenlijke aansprakelijkheid in.
legal opinionsvan professor Athanassiou en professor Liappis en de door Heineken c.s. overgelegde
legal opinionsvan de Griekse hoogleraren Karampatzos en Georgiades is de rechtbank van oordeel dat onder een
continuous tort,zoals omschreven in voornoemde
legal opinions,in beginsel kan worden begrepen handelen dat bestaat uit het handhaven van een onrechtmatige toestand of het nalaten deze op te heffen, op zodanige wijze dat sprake is van één (uniforme) onrechtmatige daad.
continuous tortbestaat geen eenduidigheid. Zowel de professoren Athanassiou en Liappis (zijdens MTB) als hoogleraar Karampatzos (zijdens Heineken c.s.) betogen dat de verjaringstermijn in dat geval aanvangt zodra de onrechtmatige toestand is beëindigd. Hoogleraar Georgiades (zijdens Heineken c.s.) betoogt echter dat de vorderingen steeds verjaren vanaf het eind van ieder ‘schadejaar’.
continuous tort,zoals in deze zaak (veronderstellenderwijs) aan de orde, de verjaringstermijn van art. 937 Grieks BW pas aanvangt zodra de onrechtmatige toestand is beëindigd (en aan de overige vereisten van art. 937 Grieks BW is voldaan, bekendheid met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon). Daarmee volgt de rechtbank niet alleen de meerderheid van de hiervoor in rov. 4.8 genoemde
legal opinions, maar ook is deze uitleg het meest in lijn met het Europeesrechtelijke doeltreffendheidsbeginsel dat voortvloeit uit art. 102 VWEU (vgl. HvJEU 28 maart 2019, zaak C-637/17 (Cogeco Communications lnc./Sport 1V Portugal)).
continuous tortwaarop MTB zich beroept is beëindigd. Het beroep van Heineken c.s. op verjaring van de vorderingen (zie hiervoor rov. 4.5) wordt gepasseerd. De periode waarin de onrechtmatige gedragingen hebben plaatsgevonden is door de HCC bepaald op de
Duration of infringement(zie 2.8), te weten van september 1998 tot september 2014.
lex causaevan toepassing is. Het betreft hier geen bijzonder regel van bewijsrecht. Op de bewijswaardering is de
lex forivan toepassing en de HCC-beschikking levert daarin alleen
prima faciebewijs op. Jegens Heineken kan de HCC-beschikking niet tot enig (relevant) bewijs dienen nu in de HCC-beschikking uitdrukkelijk is overwogen dat deze niet op (handelen van) Heineken ziet.
Law 703/1977) zou volgen dat mededingingsrechtelijke uitspraken van het Hof van Beroep en van de Council of State “force of res judicata” zouden hebben, hetgeen ook zou gelden voor de door het Hof van Beroep in stand gelaten HCC-beschikking.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over dit voornemen en over de aan de deskundige voor te leggen vragen. Indien partijen niet instemmen met benoeming van het IJI, dienen zij namen te noemen van deskundigen die voor benoeming in aanmerking komen, bij voorkeur in onderling overleg. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
5.De beslissing
22 juni 2022voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenbenoeming en de voorgestelde vragen zoals vermeld onder rechtsoverwegingen 4.14 en 4.15,