ECLI:NL:RBAMS:2021:2081

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
13/665353-15 P
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en ontnemingsvordering in verband met hennepteelt

Op 28 april 2021 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie, ingediend op 27 oktober 2020, waarbij het OM een bedrag van € 40.803,95 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gevorderd. Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft de officier van justitie het bedrag verhoogd naar € 44.548,-, maar verzocht om een betalingsverplichting van € 40.093,- vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 hennep heeft geteeld en dat er sprake was van meerdere oogsten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er slechts één oogst van 400 planten als basis voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden genomen. De rechtbank heeft de kosten van de hennepkwekerij in mindering gebracht, maar niet de totale investeringskosten, omdat deze niet in directe relatie stonden tot de bewezen oogst. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 32.496,75, maar heeft dit bedrag met 10% verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de uiteindelijke betalingsverplichting op € 29.246,75 is vastgesteld. De rechtbank heeft de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/665353-15 P
Datum uitspraak: 28 april 2021
Beslissing van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, op de vordering van het Openbaar Ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665353-15, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres 1], [plaats 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie van 27 oktober 2020 en het onderzoek op de terechtzitting van 23 maart 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de ontnemingsvordering en van wat de officier van justitie, mr. C.M. Casteleijns, en veroordeelde en zijn raadsman,
mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.De vordering ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 27 oktober 2020 gevorderd dat de rechtbank aan veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van € 40.803,95 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ter terechtzitting van 23 maart 2021 heeft de officier van justitie gevorderd dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde wordt geschat, op € 44.548,- wordt gesteld en de betalingsverplichting – in verband met de overschrijding van de redelijke termijn – op € 40.093,-.

3.De grondslag van de vordering

De ontnemingsvordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr en beoogt het wederrechtelijk voordeel te ontnemen uit het feit waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in de onderliggende strafzaak bij arrest van 5 oktober 2020 [1] het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 november 2018 [2] waarbij veroordeelde onder meer is veroordeeld ter zake van: ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de beslissingen ten aanzien van het beslag.
Ten laste van veroordeelde is onder meer bewezen verklaard dat hij ‘in de periode 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld in een perceel ([adres 2]) 400 hennepplanten (…)’.

4.Het requisitoir van de officier van justitie

De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – kort samengevat het volgende naar voren gebracht. Uit het proces-verbaal van bevindingen van inbeslagname volgt dat in de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen die is verdeeld over twee ruimtes/kamers met 200 planten per ruimte/kamer. De aanwijzingen voor eerdere oogsten worden genoemd in het berekeningsrapport van de politie. De bewezenverklaarde periode van teelt betreft de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016. Dit is ook de ontnemingsperiode en behelst een periode van 32 weken. Bij het te nemen uitgangspunt (uit het BOOM-rapport) van een gemiddelde kweekcyclus van 10 weken per oogst, kan er voor de genoemde periode van worden uitgegaan dat er 3 oogsten zijn geweest. De oogst die bij ontdekking van de kwekerij is gevonden, is in beslag genomen. In de voordeelsberekening wordt dan ook uitgegaan van 2 eerdere oogsten. In het proces-verbaal van bevindingen van inbeslagname staat beschreven dat het zou gaan om 2 ruimtes van 20 m2. Hiervan uitgaande, is de opbrengst per plant 30,5 gram. De opbrengst per oogst van 400 planten is 12,2 kg hennep. De financiële opbrengst per oogst is 12,2 kg x € 4.070 (gemiddelde verkoopprijs BOOM) =
€ 49.654,-.
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengst: 2 oogsten x € 49.654,- = € 99.308,-
Kosten: 2 oogsten x € 5.105,65 = € 10.211,30
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 89.096,-
Veroordeelde en [medeveroordeelde] zijn veroordeeld voor het medeplegen van het telen van hennep. Uit verklaringen op zitting volgt dat de kwekerij van veroordeelde was, maar dat [medeveroordeelde] er zeer regelmatig kwam en handelingen heeft verricht in de kwekerij en een belangrijke rol in advies over de inrichting had. Uit het politieonderzoek is gebleken dat [medeveroordeelde] en veroordeelde veelvuldig contact hadden over werkzaamheden, waarvan het aannemelijk is dat die betrekking hadden op de hennepkwekerij aan de [adres 2]. Er wordt gesproken over inrichting, verzorgen, knippen en leegtrekken. Ook heeft [medeveroordeelde] een sleutel van het pand. De verklaring van [medeveroordeelde] dat hij “geen vergoeding heeft gekregen om de bepaalde handelingen te verrichten, omdat het de bedoeling was om in de toekomst wat te ontvangen” is – gezien het voorgaande (en dus de mate van samenwerking) – niet aannemelijk. Het Openbaar Ministerie gaat dan ook uit van een evenredige verdeling van 50%-50%.

5.Het verweer van de verdediging

De raadsman van veroordeelde heeft – overeenkomstig zijn pleitaantekeningen – kort samengevat aangevoerd dat er slechts voldoende bewijs is dat er 1 keer in 1 kamer is geoogst voordat de laatste kweek door de politie in beslag is genomen. Veroordeelde heeft daaraan toegevoegd dat hij de opbrengst van die ene oogst in de kwekerij heeft geïnvesteerd.
De raadsman heeft verder opgemerkt dat doordat de hennepkwekerij ontmanteld is, de investeringen in het geheel teniet zijn gedaan zodat het redelijk is de standaard geschatte investeringskosten bij 200 planten (€ 3.000,-) op de opbrengst in mindering te brengen. Hij heeft hierbij verwezen naar rechtbank Amsterdam 10 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1563.
De raadsman heeft voorts verzocht, met verwijzing naar de overwegingen in de vonnissen in de strafzaak, dat als het komt tot een te ontnemen bedrag, dat pondspondsgewijs over beide veroordeelden te verdelen omdat beiden voor het medeplegen zijn veroordeeld en er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te komen tot een andere verdeling.
Ten slotte heeft de raadsman verzocht het te ontnemen bedrag met 10% te matigen omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft terzijde opgemerkt dat het stuk van Liander met de titel “aangifte” geen proces-verbaal is, maar een ander geschrift in de zin van artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5° Wetboek van Strafvordering (Sv) waarvoor dubbele bevestiging nodig is uit andere bron. Die dubbele bevestiging ontbreekt. Dat betekent dat die vaststellingen en conclusies uit het stuk van Liander – zonder dubbele bevestiging die ontbreekt – niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.

6.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank merkt op dat anders dan in een reguliere strafzaak in de ontnemingsprocedure de voorschriften inzake de bewijsminima (artikel 341, tweede lid, Sv, artikel 342, tweede lid, Sv en artikel 344, eerste lid, onder 5 Sv) niet van toepassing zijn. [3]
In beginsel staat geen rechtsregel eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend te doen berusten op de inhoud van een financieel rapport waarin onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens gevolgtrekkingen worden gemaakt ten aanzien van de verschillende posten die door de opsteller van het rapport aan het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Indien en voor zover een in het financiële rapport gemaakte gevolgtrekking is ontleend aan de inhoud van een of meer wettige, voldoende nauwkeurig in dat rapport aangeduide, bewijsmiddelen en die gevolgtrekking door of namens de veroordeelde niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist, kan de rechtbank bij de opgave van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend volstaan met de vermelding van (het onderdeel van) het financiële rapport als bewijsmiddel waaraan de schatting (in zoverre) is ontleend en het weergeven van die gevolgtrekking uit het rapport. [4]
Het rapport ‘Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr’ opgemaakt door [hoofdagent], hoofdagent, Generalist Tactische Opsporing, werkzaam bij de Eenheid Amsterdam van 18 augustus 2019 (hierna: het rapport). Het rapport is mede gebaseerd op de aangifte van Liander N.V. van 21 juli 2016 en het rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’ van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM), van 1 juni 2016, dat gedeeltelijk als bijlage bij het ontnemingsrapport is gevoegd.
De rechtbank is – op grond van het rapport voor zover hierna niet anders vermeld, en de verklaring van veroordeelde dat hij 1 keer heeft geoogst – van oordeel dat veroordeelde door middel van of uit de baten van het strafbare feit waarvoor veroordeelde door het hof bij het hierboven genoemde arrest van 5 oktober 2020 is veroordeeld (medeplegen van telen van hennep) voordeel heeft verkregen.
1 oogst van 400 planten
In het rapport en door de officier van justitie wordt uitgegaan van 2 oogsten van telkens 400 planten. Het aantal oogsten is, kort gezegd, gebaseerd op de bewezen verklaarde periode (32 weken), de gemiddelde kweekcyclus van 10 weken per oogst en een aantal aanwijzingen dat meer dan 1 keer is geoogst: aangetroffen hennepresten, kalkafzetting, stof op voorwerpen, droogrekken, knipscharen, 19 lege voedingsflessen en 2 tumble trimmers.
De rechtbank gaat echter uit van 1 geslaagde oogst met een opbrengst van 400 hennepplanten. De in het rapport genoemde aanwijzingen zijn voldoende om aan te nemen dat eerder is geoogst, maar onvoldoende sterk om te kunnen vaststellen dat er specifiek 2 keer is geoogst alvorens de hennepkwekerij werd ontdekt. De verklaring van veroordeelde dat hij aanvankelijk maar in 1 kamer heeft geteeld en de eerste keer dus maar 200 planten heeft geoogst, acht de rechtbank niet aannemelijk. Het verweer dat veroordeelde begonnen is met 200 planten in 1 kamer en daarna in 2 kamers 400 planten heeft geteeld, heeft veroordeelde niet eerder gevoerd. Uit de inventarisatie door Liander blijkt dat ruimte/kamer A en B qua apparatuur identiek waren ingericht. En uit de door Liander genoteerde feiten en aangetroffen omstandigheden volgt dat de omstandigheden in beide ruimtes hetzelfde waren. De deurkozijnen van beide kamers waren vuil. In beide kamers waren de koolstoffilters licht vervuild, lag er stof op de armaturen en hennep op de grond en in beide kamers is kalkaanslag op de plantpotten en het afdekzeil aangetroffen.
Opbrengst 28,2 gram per hennepplant
De rechtbank gaat – bij het uitblijven van een betwisting daarvan door veroordeelde – en omdat details van het aantal planten per m2 niet bekend zijn, uit van een (gemiddelde) opbrengst per hennepplant van 28,2 gram zoals in het rapport staat. De rechtbank volgt de officier van justitie dus niet in haar vordering uit te gaan van een opbrengst van 30,5 gram per plant die is gebaseerd op de oppervlakte van de kamers (20 m2) en het aantal aangetroffen planten in elk van de kamers (200). In het proces-verbaal van inbeslagneming van 12 juli 2016 staat bij ruimte A en ruimte B: ‘20 m2 kweekruimte ingericht met materiaal zonder planten; 200 planten (…).’ Uit deze passage kan de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet afleiden dat de 200 aangetroffen planten telkens op een oppervlakte van 20m2 hebben gestaan, zodat het aantal planten per m2 niet bekend is.
€ 3.280,- per kilo
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank anders dan in het rapport en in tegenstelling tot de officier van justitie (in het voordeel van veroordeelde) uit van de standaardberekening en normen van het BOOM-rapport ‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht 1 november 2010’ en niet van het geüpdatete rapport van het Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016. [5] Ten laste van veroordeelde is immers bewezen verklaard dat hij in de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 hennep heeft geteeld en de planten die op 11 juli 2016 zijn aangetroffen, waren acht weken oud. De rechtbank merkt op dat het verschil tussen beide rapporten in het bijzonder hierin zit dat de kosten van het kweken in het rapport uit 2016 hoger zijn dan die in het rapport uit 2010 [6] en dat de opbrengst in het rapport uit 2016 ook hoger is dan die in het rapport uit 2010 (respectievelijk € 4.070,- en € 3.280,- per kilo).
Investeringskosten
Namens veroordeelde is verzocht de volledige investeringskosten van de opbrengst af te trekken. De verdediging heeft niet gemotiveerd en met specificatie van de desbetreffende posten wat de kosten waren. Zij heeft volstaan met een verwijzing naar de investeringskosten die in het BOOM-rapport worden genoemd.
Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen slechts de kosten die in directe relatie staan tot het delict, gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. [7]
De ervaring leert dat een hennepkwekerij wordt opgezet met de bedoeling om tot verscheidene oogsten te komen. De onderliggende strafzaak vormt geen uitzondering op die regel. Uit de onderliggende zaak volgt dat veroordeelde niet eenmaal heeft willen oogsten maar een langetermijninvestering heeft willen doen met het oog op meer oogsten. De totale investeringskosten staan dus niet in directe relatie tot het delict ter zake waarvan voordeel wordt ontnomen, aangezien deze kosten zijn gemaakt voor productiemiddelen waarmee verscheidene oogsten zouden kunnen worden gerealiseerd. De omstandigheid dat de veroordeelde de door hem gemaakte kosten voor het opzetten van een hennepkwekerij (nog) niet geheel heeft kunnen terugverdienen, betekent niet dat de gehele investeringskosten in directe relatie staan tot de ene kweek waar bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan. Slechts dat deel dat op de oogst in kwestie betrekking heeft, komt voor aftrek in aanmerking. [8]
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet de totale investeringskosten, maar alleen de aan één oogst toe te rekenen afschrijvingskosten kunnen worden aangemerkt als kosten die in directe relatie staan tot het delict. [9] Indien de hennepkwekerij na één of twee oogsten wordt ontmanteld door de overheid, ligt dit in de risicosfeer van de veroordeelde. [10]
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel kan dus als volgt worden bepaald:
Opbrengst
400 x 28,2 gram (11,28 kilogram) x (kiloprijs) € 3.280,-
€ 36.998,40
Kosten
Afschrijvingskosten bij 400 planten
€ 300,-
Hennepstekken 400 x € 2,85
€ 1.140,-
Variabele kosten 400 x € 3,33
€ 1.332,-
Elektriciteitskosten
€ 929,65
Kosten knippers (€ 2,00 per plant)
€ 800,-
€ 4.501,65
Bruto wederrechtelijk verkregen voordeel € 36.998,40
Kosten
€ 4.501,65
Netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 32.496,75
De rechtbank stelt, gelet op het bovenstaande, het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 32.496,75.
Geen verdeling
Namens veroordeelde is verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel over veroordeelde en zijn medeveroordeelde te verdelen. De rechtbank stelt voorop dat op grond van de wetsgeschiedenis en gelet op het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel, bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. [11] De omstandigheid dat uit de kwalificatie van hetgeen ten laste van de veroordeelde in de hoofdzaak is bewezen verklaard, volgt dat de veroordeelde het feit niet alleen heeft gepleegd, behoeft niet eraan in de weg te staan dat de rechter het wederrechtelijk verkregen voordeel geheel aan de veroordeelde toerekent. [12]
De rechtbank heeft in haar vonnis in de strafzaak tegen [medeveroordeelde] ten aanzien van het medeplegen het volgende overwogen:
“Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de hoogte was van de hennepkwekerij in de woning aan het adres [adres 2] in [plaats 2] (hierna: de woning), maar dat deze hennepkwekerij niet zijn eigendom was. Hij heeft verklaard dat hij de eigenaar van de hennepkwekerij, de medeverdachte(rechtbank: veroordeelde)
, veel adviezen heeft gegeven over het inrichten van de hennepkwekerij en het verzorgen van de hennepplanten. Hij heeft verklaard dat hij wekelijks in de woning kwam en dat hij zelf ook bepaalde handelingen ten aanzien van de hennepkwekerij heeft verricht, waaronder het geven van water aan de hennepplanten. Verder heeft hij verklaard dat hij in het getapte telefoongesprek op 9 december 2015 met de medeverdachte over de hennepkwekerij sprak. Uit het getapte telefoongesprek op 14 mei 2016 lijkt te volgen dat verdachte de vader van de medeverdachte belt om te vragen of hij enkele handelingen ten behoeve van de hennepkwekerij zou kunnen verrichten, omdat verdachte er zelf pas enkele dagen later weer zou zijn. Daarover heeft verdachte verklaard dat de medeverdachte een weekend in het buitenland verbleef en hij de medeverdachte had toegezegd dat hij een oogje in het zeil zou houden in de hennepkwekerij. Om die reden had hij van de medeverdachte de sleutels gekregen die toegang gaven tot de woning. Nu verdachte in datzelfde weekend zelf ook weg zou gaan, heeft hij de vader van de medeverdachte gebeld en gevraagd om bepaalde handelingen ten behoeve van de hennepkwekerij te verrichten. Verdachte heeft geen vergoeding gekregen van de medeverdachte, maar het was wel de bedoeling dat hij in de toekomst iets van de medeverdachte zou krijgen. Goede hulp en adviezen zijn wat waard, aldus verdachte.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft een adviserende rol gehad bij het opbouwen en onderhouden van de hennepkwekerij en hij heeft daadwerkelijk handelingen ten behoeve van de hennepkwekerij verricht en technische kennis geleverd. Hij kwam er wekelijks. Daarnaast heeft verdachte een zelfstandige, organiserende taak op zich genomen toen de medeverdachte in het buitenland verbleef. Aan de sleutelbos van verdachte zat een tag die toegang verschafte tot de centrale portiek en de galerij waar de woning zich bevond, en in de auto van verdachte is de sleutel van de woning aangetroffen. Daarnaast verkeerde verdachte in de veronderstelling dat hij in de toekomst iets van de medeverdachte zou krijgen voor zijn hulp en adviezen.” [13]
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de verklaring van [medeveroordeelde], en omdat veroordeelde daar zelf niets over heeft verklaard, niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde [medeveroordeelde] al heeft betaald voor de door hem gegeven adviezen en geleverde diensten. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat veroordeelde de enige is die financieel heeft geprofiteerd van zijn hennepkwekerij.

7.De verplichting tot betaling

Overschrijding van de redelijke termijn
Een veroordeelde heeft recht op afdoening van zijn ontnemingszaak binnen een redelijke termijn.
Als uitgangspunt geldt dat op een ontnemingsvordering binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. De redelijk termijn is in deze zaak aangevangen op 19 september 2018, de datum waarop de officier van justitie het aanhangig maken van een ontnemingsvordering heeft aangekondigd.
Op grond van het hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate, te weten met zeven maanden is overschreden en dat deze overschrijding matiging van het vast te stellen ontnemingsbedrag tot gevolg moet hebben.
De rechtbank zal de betalingsverplichting matigen, nu zij heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is geschonden. Hiermee rekening houdende zal de rechtbank de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen gelijk aan het hiervoor vermelde bedrag waarop het als wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat, maar dat bedrag verminderen met 10%, welk bedrag vervolgens wordt afgerond op € 3.250,-. [14]
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op
€ 29.246,75.

8.Toepasselijke wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 32.496,75.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 29.246,75(negenentwintigduizend tweehonderdzesenveertig euro en vijfenzeventig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
584 (vijfhonderdvierentachtig) dagen.
Deze beslissing is genomen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2021.

Voetnoten

3.HR 9 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9559,
4.HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BV9087,
5.https://www.om.nl/documenten/publicaties/afpakken/map/hennep/wederrechtelijk-verkregen-voordeel-hennepkwekerij.
6.De inkoop van een stekje: € 3,81 (dit was € 2,85); De overige variabele kosten: Kweekmedium: € 1,63 (dit was € 1,41); Water: € 0,03 (ongewijzigd); Voedingsstoffen: € 2,22 (dit was € 1,89). Totaal overige variabele kosten: € 3,88 (dit was € 3,33).
7.HR 30 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB3200,
8.Gerechtshof Amsterdam 2 oktober 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2635.
9.HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1967 en HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6972,
10.Gerechtshof Amsterdam 20 juli 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3791 en Gerechtshof Amsterdam 10 juni 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2255.
11.HR 1 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AB7714,
12.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2918.
13.Rechtbank Amsterdam 26 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8375.
14.HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578,