ECLI:NL:RBAMS:2018:8377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
13665353-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen hennepteelt en bezit van MDMA met vrijspraak voor witwassen

Op 26 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt en het bezit van MDMA. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 in Amsterdam 400 hennepplanten heeft geteeld. Daarnaast had hij op 11 juli 2016 een hoeveelheid van 1007 MDMA-pillen in zijn bezit. De verdachte werd ook beschuldigd van witwassen, maar de rechtbank sprak hem hiervan vrij. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had geleverd dat het geldbedrag van € 2.555,00, dat bij de verdachte was aangetroffen, uit een misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat in strafmatigende zin werd meegewogen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank ook de impact van de strafzaak op het leven van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665353-15
Datum uitspraak: 26 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 19 september 2018 en 12 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 oktober 2015 tot en met 11 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een perceel ( [adres] ) 400 hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) telkens daarbij opzettelijk handelden in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 1007 tabletten van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 11 juli 2016, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 2.555,00, althans EUR 1.600,00, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag van EUR 2.555,00, althans EUR 1.600,00 gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen. Hij heeft daartoe de bewijsmiddelen opgesomd.
Hij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde witwassen dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het geldbedrag van in totaal € 2.555,00 uit eigen misdrijf afkomstig is en om die reden – indien bewezen – niet kan worden gekwalificeerd als witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde partiële vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de bewezenverklaring dient te worden beperkt tot de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016, nu verdachte heeft verklaard dat hij begin december 2015 bezig was met het opzetten van de hennepkwekerij en op basis van de tapgesprekken in het dossier niet kan worden vastgesteld wanneer de hennepkwekerij operationeel werd.
Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat partiële vrijspraak dient te volgen van het opzettelijk handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er 400 hennepplanten in de woning werden geteeld, maar dat ten aanzien van overige factoren aan de hand waarvan beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt kan worden vastgesteld niets uit het dossier blijkt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geen opmerkingen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij het perceel [adres] in het verleden heeft onderverhuurd voor € 1.500,00 per maand en dat de huur contant werd betaald. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het geldbedrag van in totaal € 2.555,00 uit misdrijf afkomstig is, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte in dat geval dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het dan om het verwerven en voorhanden hebben van opbrengsten uit eigen misdrijf zou gaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Toetsingskader
Bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank het volgende voorop. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan, in een geval als zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel “afkomstig uit enig misdrijf” bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dat zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verklaring betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Bij een doorzoeking op 11 juli 2016 in de woning waar verdachte verbleef werd in de bovenste lade van een dressoir in de woonkamer, naast een Albert Heijn tas, een geldbedrag van € 1.600,00 aangetroffen. Het geldbedrag bestond onder meer uit twee biljetten van
€ 500,00. Het is bekend dat biljetten van € 500,00 regelmatig worden gebruikt in het criminele circuit. In de Albert Heijn tas werd een zak met een groot aantal pillen aangetroffen. In een geldkistje in de TV kast in de woonkamer werd een geldbedrag van € 955,00 aangetroffen.
Gelet op het voorgaande is het vermoeden gerechtvaardigd dat voornoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat dus van verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld.
Verklaring herkomst geld
Verdachte heeft tijdens zijn eerste politieverhoor op 12 juli 2016 verklaard dat hij zijn woning aan het adres [adres] in Amsterdam vanaf augustus 2014 heeft verhuurd voor een bedrag van € 1.500,00 per maand. Het huurbedrag haalde hij altijd op bij de woning. Hij heeft verklaard dat hij als manager werkzaam was bij [bedrijf] en rond de € 2.300,00 per maand verdiende. Tijdens zijn tweede politieverhoor op 13 juli 2016 heeft verdachte, als hij geconfronteerd wordt met het feit dat in de woning waar hij feitelijk verbleef een stapeltje geld is aangetroffen, verklaard dat dat kan kloppen en dat hij, net als iedereen, wel vaker geld in huis heeft. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het aangetroffen geldbedrag van in totaal € 2.555,00 aan hem toebehoort en dat dit geldbedrag afkomstig is uit huuropbrengsten die hij contant inde.
Hoewel niet valt uit te sluiten dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag voldoende concreet en niet op voorhand onwaarschijnlijk is. Het had vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gegeven alternatieve herkomst van het geldbedrag.
Conclusie
De rechtbank constateert dat het nadere onderzoek door het Openbaar Ministerie is uitgebleven en dat de door de officier van justitie genoemde feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – van misdrijf afkomstig is. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het hem ten laste gelegde witwassen heeft schuldig gemaakt, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Partiële vrijspraak ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot de tenlastegelegde periode overweegt de rechtbank het volgende.
Hoewel niet kan worden uitgesloten dat er zich reeds vóór 1 december 2015 een hennepkwekerij in de woning van verdachte bevond en het dossier enige aanknopingspunten biedt voor die veronderstelling, is de rechtbank van oordeel dat dit op grond van het dossier niet wettig en overtuigend is bewezen. Blijkens het tapgesprek van 5 november 2015 tussen de medeverdachte [medeverdachte 1] en zijn broer [medeverdachte 2] zegt de medeverdachte onder andere dat hij nog een uurtje naar Zuidoost moet en dat zijn broer wel even mee kan naar Zuidoost, dan doen ze dat ding even snel. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat met “Zuidoost” de hennepkwekerij van verdachte in Amsterdam Zuidoost wordt bedoeld, kan daarmee naar het oordeel van de rechtbank evengoed iets anders zijn bedoeld. De rechtbank merkt op dat uit het dossier niet blijkt dat de medeverdachte en zijn broer op 5 november 2015 bij de woning waar de hennepkwekerij zich bevond zijn geweest. Op grond van het voorgaande is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat verdachte ten aanzien van de periode partieel dient te worden vrijgesproken. De bewezenverklaarde periode wordt beperkt tot de periode van 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016.
Ten aanzien van het verweer met betrekking tot het opzettelijk handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf overweegt de rechtbank als volgt. Voor de beoordeling of sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt spelen verschillende factoren een rol. Zo zijn de schaalgrootte van de hennepteelt, het soort perceel waarop geteeld wordt, indicatoren met betrekking tot verlichting, verwarming en bevloeiing en de rol van verdachte van belang. Ten aanzien van de rol van verdachte is bijvoorbeeld van belang of er sprake is van het gedurende langere tijd investeren in het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen.
Het dossier biedt slechts informatie over een aantal van de hiervoor genoemde indicatoren. Op grond van het dossier stelt de rechtbank namelijk vast dat er 400 hennepplanten in de woning werden geteeld en dat er apparaten en benodigdheden die gebruikt werden ten behoeve van de hennepkwekerij in beslag zijn genomen, waaronder assimilatielampen, airco’s, ventilatoren en een kachel. Op grond van het dossier kan de mate van professionaliteit van de hennepkwekerij onvoldoende worden vastgesteld. Op grond van de beschikbare informatie is de rechtbank dan ook van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake was van beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Verdachte zal daarom van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode 1 december 2015 tot en met 11 juli 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk heeft geteeld in een perceel
( [adres] ) 400 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 11 juli 2016 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 1007 tabletten van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het feit dat deze strafzaak reeds grote gevolgen heeft gehad voor verdachte. Zo heeft deze strafzaak tot het einde van zijn dienstbetrekking bij [bedrijf] geleid en is de koopwoning van verdachte na het aantreffen van de hennepkwekerij voor de duur van drie maanden gesloten geweest, waardoor hij huurinkomsten is misgelopen. Verder heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met het feit dat verdachte niet eerder voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De raadsman heeft de rechtbank expliciet verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen, met daarnaast – indien de rechtbank hiertoe aanleiding ziet – een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van 400 hennepplanten in zijn woning. Hij heeft daarmee bijgedragen aan het creëren van aanbod van softdrugs. Dit is kwalijk, omdat de productie van en handel in hennep vaak gepaard gaan met vele andere vormen van criminaliteit, die verdachte door zijn handelen eveneens heeft bevorderd, dan wel mede in stand heeft gehouden. Daarnaast brengt het gebruik van hennep gezondheidsrisico’s met zich waarvan ook de samenleving negatieve gevolgen ondervindt. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 1007 MDMA-pillen. Harddrugs zijn voor de gezondheid van gebruikers ervan zeer schadelijke middelen. Dit geldt ook voor MDMA. Verdachte heeft verklaard dat hij de harddrugs wilde verhandelen. De handel in en het gebruik van deze voor de volksgezondheid schadelijke middelen gaan gepaard met andere vormen van criminaliteit en dealers en gebruikers zorgen voor veel overlast in de samenleving. Het bezit van harddrugs, in het bijzonder in voor handel geschikte hoeveelheden, dient dan ook krachtig te worden bestreden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 30 augustus 2018, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van een rapport van Reclassering Nederland van 7 augustus 2018, opgemaakt door A. Hofman, ten behoeve van een andere strafzaak tegen verdachte.
De rechtbank constateert dat de behandeling van de strafzaak enige tijd op zich heeft laten wachten. Verdachte is op 11 juli 2016 aangehouden. Deze datum kan worden beschouwd als het moment waarop de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden Fundamentele Vrijheden een aanvang heeft genomen. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak vond vervolgens plaats op 19 september 2018, terwijl dit vonnis op 26 november 2018 wordt gewezen.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim vier maanden, nu de zaak niet is afgerond met een eindvonnis binnen 2 (twee) jaren na de aanhouding van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een dergelijke overschrijding zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank houdt hiermee in strafmatigende zin rekening.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten. Voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten geldt als oriëntatiepunt een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand. Voor het aanwezig hebben van harddrugs wordt het oriëntatiepunt bepaald door het totale gewicht van de harddrugs in grammen. 1 pil wordt gelijkgesteld aan 0,5 gram. Verdachte heeft 1007 MDMA-pillen, en dus omgerekend 503,5 gram harddrugs, aanwezig gehad. Voor het aanwezig hebben van 500 tot 1000 gram harddrugs geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De hoeveelheid die verdachte aanwezig had bevindt zich aan de ondergrens van de laatstgenoemde categorie.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Hoewel de door het LOVS geformuleerde oriëntatiepunten voor het telen van 400 hennepplanten onder meer een taakstraf voorschrijven, is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf in deze zaak een gepasseerd station is. Verdachte heeft met in ieder geval één ander hennep geteeld in zijn eigen woning, waarbij het initiatief tot het opzetten van de hennepkwekerij vanuit hem is gekomen. Bovendien heeft verdachte een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig gehad. Hij heeft met zijn handelen slechts zijn eigen geldelijk gewin voor ogen gehad. Dit rekent de rechtbank hem aan. De rechtbank is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de door verdachte gepleegde strafbare feiten. De rechtbank zal bij het omrekenen van de oriëntatiepunten voor hennepteelt naar gevangenisstraf er in strafmatigende zin rekening mee houden dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vindt, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden voor beide feiten samen passend en geboden. Nu sprake is van overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank ervan afzien om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

9.Beslag

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde geldbedragen (items 1 en 2) op het standpunt gesteld dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen, omdat daar conservatoir beslag op is gelegd. Ten aanzien van de telefoon van het merk Acer (item 22) heeft de officier van justitie gevorderd dat dit goed wordt verbeurd verklaard, nu er een verband is tussen dit goed en het onder 2 bewezen verklaarde feit. Ten aanzien van de overige op de beslaglijst genoemde goederen (items 4, 6, 7, 8, 10, 15, 21) heeft hij de teruggave aan verdachte gevorderd.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 12.096,00 dat onder [bedrijf 2] in beslag is genomen maar niet op de beslaglijst is vermeld, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank geen beslissing hoeft te nemen, omdat daar conservatoir beslag op is gelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde geldbedragen (items 1 en 2) verzocht de teruggave aan verdachte te gelasten, nu hij primair vrijspraak ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde witwassen heeft bepleit. Ten aanzien van de overige op de beslaglijst genoemde goederen heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
De raadsman heeft verzocht om ten aanzien van het onder [bedrijf 2] in beslag genomen geldbedrag van € 12.096,00, dat niet op de beslaglijst is vermeld, de teruggave aan verdachte te gelasten. Hij heeft ter terechtzitting een bewijs van ontvangst ingevolge artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van 29 november 2016 overgelegd.
Waar de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat er ten aanzien van voornoemd geldbedrag sprake is van conservatoir beslag, heeft de raadsman aangevoerd dat er geen betekening ex artikel 103 Sv heeft plaatsgevonden, zodat er naar zijn mening thans geen sprake is van conservatoir beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde goederen het volgende.
De rechtbank is op grond van artikel 353 Sv van oordeel dat zij ten aanzien van alle goederen waar (klassiek) beslag op grond van artikel 94 Sv op is gelegd een beslissing dient te nemen.
De rechtbank zal, nu verdachte van het hem ten laste gelegde witwassen wordt vrijgesproken, de teruggave van de op de beslaglijst genoemde geldbedragen (items 1 en 2) aan verdachte gelasten. De rechtbank wijst erop dat er tevens conservatoir beslag is gelegd op deze geldbedragen. Dit kan in de weg staan aan een feitelijke teruggave van de geldbedragen aan verdachte. De rechtbank zal ten aanzien van de overige op de beslaglijst genoemde goederen (items 4, 6, 7, 8, 10, 15, 21) eveneens de teruggave aan verdachte gelasten.
De rechtbank zal de in beslag genomen telefoon (item 22) verbeurd verklaren.
Ten aanzien van het niet op de beslaglijst genoemde in beslag genomen geldbedrag overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het door de raadsman overgelegde bewijs van ontvangst ingevolge artikel 94 Sv van
29 november 2016 leidt de rechtbank af dat er op grond van voornoemd artikel beslag is gelegd op het geldbedrag van € 12.096,00. De rechtbank zal ook dat beslag opheffen en de teruggave van het geldbedrag aan verdachte gelasten.
Voor zover op dat bedrag tevens conservatoir beslag is gelegd, kan dat aan de feitelijke teruggave van het geldbedrag aan verdachte in de weg staan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. Geld Euro (waarde 955.00)
5218934
2. Geld Euro (waarde 1600.00)
5218879
4. 1.00 STK Papier
5218899
6. 1.00 STK Schrijfmap Kl:zwart\
5218894
7. 1.00 STK Document
lijst
5218898 (plantage lijst)
8. 1.00 STK Document
lijst
52189936 (voedingslijst)
10. 1.00 STK Bon
5218909 (ikea rekeningen)
15. 1.00 STK IJzer
RINGEN
1 BOSJE RINGEN 5252849
21. 1.00 STK Zaktelefoon
APPLE IPHONE 5
5219078
Geld Euro (waarde 12.096,00)
5295824
Gelast de
verbeurdverklaringvan:
22. 1.00 STK Zaktelefoon
ACER DTS
5219081
Heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2018.