ECLI:NL:GHAMS:2020:2635
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepkwekerij
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 10.810,31 aan de Staat ter ontneming van dit voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2020 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, en het hof heeft de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman gehoord. De raadsman betoogde dat de volledige investeringskosten voor de hennepkwekerij in mindering zouden moeten worden gebracht op de bruto opbrengst, in plaats van de gestandaardiseerde afschrijvingskosten zoals vermeld in een rapport van het Functioneel Parket. Het hof oordeelde echter dat niet alle opgevoerde kosten in directe relatie staan tot het delict en dat alleen de kosten die specifiek betrekking hebben op de oogst in kwestie voor aftrek in aanmerking komen.
Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar verbeterde de gronden waarop de schatting van het wederrechtelijk voordeel was gebaseerd. Het hof stelde vast dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene zich ook schuldig had gemaakt aan hennepteelt in een eerdere periode, wat leidde tot de conclusie dat het te ontnemen voordeel voortvloeide uit andere feiten dan die in de onderliggende strafzaak waren bewezen. De beslissing van het hof benadrukt dat het niet maatschappelijk aanvaardbaar is om het financiële risico van een illegale onderneming op de overheid af te wentelen.