ECLI:NL:GHAMS:2020:2635

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
23-003765-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 10.810,31 aan de Staat ter ontneming van dit voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 september 2020 heeft de advocaat-generaal zijn vordering gepresenteerd, en het hof heeft de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman gehoord. De raadsman betoogde dat de volledige investeringskosten voor de hennepkwekerij in mindering zouden moeten worden gebracht op de bruto opbrengst, in plaats van de gestandaardiseerde afschrijvingskosten zoals vermeld in een rapport van het Functioneel Parket. Het hof oordeelde echter dat niet alle opgevoerde kosten in directe relatie staan tot het delict en dat alleen de kosten die specifiek betrekking hebben op de oogst in kwestie voor aftrek in aanmerking komen.

Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, maar verbeterde de gronden waarop de schatting van het wederrechtelijk voordeel was gebaseerd. Het hof stelde vast dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene zich ook schuldig had gemaakt aan hennepteelt in een eerdere periode, wat leidde tot de conclusie dat het te ontnemen voordeel voortvloeide uit andere feiten dan die in de onderliggende strafzaak waren bewezen. De beslissing van het hof benadrukt dat het niet maatschappelijk aanvaardbaar is om het financiële risico van een illegale onderneming op de overheid af te wentelen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003765-19
datum uitspraak: 2 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2019 op de vordering van
het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-108128-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 10.810,31.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 11 oktober 2019
veroordeeld ter zake van -kort gezegd- het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 11 oktober 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.810,31 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.
Op 16 september 2020 heeft het hof de conclusie van de advocaat-generaal ontvangen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof een ter zitting in hoger beroep gevoerd verweer zal bespreken en de gronden waarop de beslissing tot schatting van het wederrechtelijk voordeel berust zal verbeteren.

Bespreking van verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de volledige investeringskosten die zijn gemaakt voor de aanleg van de hennepkwekerij dienen te worden afgetrokken van de bruto opbrengst daarvan, en niet de gestandaardiseerde afschrijvingskosten per oogst die in het rapport 'Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van het Functioneel Parket Afpakken (voorheen BOOM, verder te noemen: het rapport BOOM) van 1 juni 2016 zijn vermeld. Tevens zouden de kosten voor het stroomverbruik en de kosten die betrokkene heeft gemaakt voor de aanschaf van de op 14 februari 2019 aangetroffen en vernietigde stekken op de bruto opbrengst in mindering gebracht dienen te worden.
De kosten die voor aftrek in aanmerking komen zijn de kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict ter zake waarvan wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen [1] . Dat betreft in dit geval de oogst die is voorafgegaan aan de op 14 februari 2019 aangetroffen kweek.
Niet alle door de betrokkene opgevoerde investeringskosten staan in directe relatie tot het delict ter zake waarvan voordeel wordt ontnomen, aangezien deze kosten zijn gemaakt voor productiemiddelen waarmee meerdere oogsten zouden kunnen worden gerealiseerd. De omstandigheid dat de betrokkene de door hem gemaakte kosten voor het opzetten van een hennepkwekerij (nog) niet geheel heeft kunnen terugverdienen, betekent niet dat de gehele investeringskosten in directe relatie staan tot de ene kweek waar bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is uitgegaan. Slechts dat deel dat op de oogst in kwestie betrekking heeft, komt voor aftrek in aanmerking. Ter schatting daarvan heeft de politierechter gebruik gemaakt van de daarvoor in het rapport BOOM aangereikte afschrijvingsbedragen, welke handelwijze juist is.
De betrokkene kan er daarbij niet van uitgaan dat bij een illegale onderneming de regels gelden die in het algemeen worden gehanteerd in het legale economische verkeer. Aftrek van de volledige investeringskosten zou immers tot gevolg hebben dat het financiële risico van de ontdekking van een illegale hennepkwekerij gedeeltelijk op de overheid afgewenteld kan worden. Dat is maatschappelijk niet aanvaardbaar.
Dat het niet in strijd is met het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel om slechts een gedeelte van de investeringskosten op de opbrengst van het strafbare feit in mindering te brengen, is vaste rechtspraak [2] .
De kosten voor de stekken van de tweede, nog niet geoogste, teelt kunnen niet worden aangemerkt als kosten die in directe relatie staan tot de eerdere oogst, zodat deze niet voor aftrek in aanmerking komen.
De kosten voor het stroomverbruik zijn in het te bevestigen vonnis reeds in mindering gebracht op de betalingsverplichting, zodat dit punt geen verdere bespreking behoeft.

Verbetering van gronden

Anders dan de politierechter heeft overwogen, vloeit het te ontnemen wederrechtelijk voordeel voort uit andere feiten dan het bewezenverklaarde feit in de onderliggende strafzaak. Er zijn voldoende aanwijzingen - en de betrokkene heeft niet bestreden - dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan hennepteelt in de periode voorafgaand aan de datum genoemd in de tenlastelegging en de bewezenverklaring, welke hennepteelt heeft geresulteerd in een oogst. Daarmee bestaan voldoende aanwijzingen dat de betrokkene uit een of meer andere strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen in de zin van artikel 36e, tweede lid, Sr.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 oktober 2020.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Vgl. HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1199.
2.HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6972 (https://www.navigator.nl/document/id78f5a7c0e39a4ad98eb3907f2f1b9565?anchor=id-8156f50b-ca3a-4a5e-9a4d-c2964957f301).