ECLI:NL:PHR:2025:920

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
23/02549
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in hennepstekken en opzettelijk aanwezig hebben van hennepstekken en henneptoppen

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1969, beschuldigd van het medeplegen van de handel in hennepstekken en het opzettelijk aanwezig hebben van hennepstekken en henneptoppen. De feiten dateren van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, waarbij de verdachte samen met anderen hennepstekken heeft verkocht en/of afgeleverd vanuit zijn bedrijf, een growshop genaamd [A]. Tijdens een politieonderzoek, genaamd 'Bilbao', zijn er diverse doorzoekingen uitgevoerd, waarbij in de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] hennepstekken en henneptoppen zijn aangetroffen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de hennephandel, maar het hof oordeelde dat hij op de hoogte was van de activiteiten in zijn bedrijf. De verdachte had de sleutel van de loods en was regelmatig aanwezig in zijn bedrijf, waar hij ook de financiële controle had. Het hof concludeerde dat de verdachte een belangrijke rol speelde in de hennephandel en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medewerkers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, waaronder hennepstekken en groeimiddelen, werd ook bevolen.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer23/02549

Zitting2 september 2025
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 28 juni 2023 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ en 2 . ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot 6 maanden gevangenisstraf, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en met aftrek van voorarrest als bedoeld in artikel 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft voorts de onttrekking aan het verkeer van in het arrest omschreven voorwerpen bevolen, de teruggave aan de verdachte gelast van een geldbiljet en de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast van twee andere in het arrest omschreven voorwerpen.
Er bestaat samenhang met de zaak 23/02546. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. S.P.H. Brinkman, advocaat in 's‑Hertogenbosch, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste en het tweede middel bevatten bewijsklachten inzake feit 1. Het derde middel bevat bewijsklachten inzake feit 2 . Het vierde middel bevat een klacht over de beslissing van het hof tot onttrekking aan het verkeer. Voordat ik begin met de bespreking van het eerste middel, geef ik de bewezenverklaring en bewijsvoering van beide feiten weer, alsmede passages uit de in hoger beroep overgelegde pleitnota.
Bewezenverklaring, bewijsvoering en passages uit de in hoger beroep overgelegde pleitnota
5. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1.
hij in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017, te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een grote hoeveelheid hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2 .
hij op 17 januari 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad in [loods a] aan de [a-straat 1] te [plaats] , 1.751 hennepstekken en 1.652 gram gedroogde henneptoppen, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):

1. Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. pseudokoop d.d. 16 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van politiële pseudokoper P3010:
Op 06 januari 2017 kreeg ik van mijn begeleidingsteam van de Regiopolitie Zeeland Midden West Brabant instructies ten behoeve van een lopend rechercheonderzoek genaamd Bilbao. Ik, P3010, kreeg van mijn begeleidingsteam de opdracht om hennepstekken te bestellen bij het bedrijf genaamd:
" [A] "
[b-straat 1] te [plaats] ,
teneinde te komen tot de koop van 150 hennepstekken.
Op vrijdag 06 januari 2017 omstreeks 13.12 uur, liep ik samen met collega P3011, genoemd bedrijf “ [A] ” binnen. Net voor wij “ [A] ” binnengingen kwamen er 2 mannen aangelopen, welke telkens over de schouder keken, deze mannen liepen voor ons “ [A] ” binnen. Bij binnenkomst zag ik, een grote ruimte, waarin halverwege een balie was opgesteld. Aan de linkerzijde van deze ruimte, gezien vanaf de ingang, waren diverse gevulde voorraadrekken en achter de balie zag ik tevens diverse gevulde voorraadrekken. Deze rekken waren hoofdzakelijk gevuld met attributen ten behoeve van plantenkweek. Ik zag dat rechts boven de balie een flatscreen hing. Ik zag op dat screen dat 4 beelden van een camera, gericht op de parkeerplaats voor het bedrijf en een gedeelte van [b-straat ] te [plaats] , in de richting van [a-straat ] te [plaats] , zichtbaar waren. Ik zag dat aan de rechterzijde van de ruimte, gezien vanaf de ingang een klein kantoortje was. Ik zag dat in dat kantoortje 1 persoon was gezeten.
Ik herkende de tweede man achter de balie, aan de hand van een door het tactisch team beschikbaar gestelde foto, als zijnde [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende [c-straat 1] te [plaats] (hierna verder: [medeverdachte 1] ). Ik zag dat hij in gesprek was met een klant. Ik zag dat [medeverdachte 1] aan deze klant 3 gripzakjes, geschatte afmeting 10 x 5 centimeter, gevuld met, sterk op henneptoppen gelijkende, plantjes overhandigde, waarop deze klant de zaak verliet.
Ik herkende in de zaak verder nog een man, aan de hand van een door het tactisch team verstrekte foto, als zijnde [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , (hierna verder: [medeverdachte 2] ). Ik zag dat [medeverdachte 2] in gesprek was met 2 mannen welke voor ons de zaak binnengelopen waren. Ik zag dat beide mannen steeds wijzende bewegingen maakten naar het flatscreen en beweging maakten dat gekeken moest worden in de richting van de blauwe Volvo.
Ik hoorde tegelijkertijd beide mannen zeggen: “Police in Volvo, blue Volvo”. Ik zag dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , hierop meteen reageerden, door zenuwachtig druk doende heen en weer te lopen. Ik zag ook dat [medeverdachte 1] naar de voordeur van de zaak liep, deze opende en [b-straat ] te [plaats] inkeek in de richting van [a-straat ] , wat de richting was, welke de 2 mannen aangewezen hadden op het flatscreen. Ik zag voorts dat [medeverdachte 1] het kantoortje inliep en ik hoorde hem praten met iemand in het kantoortje.
Op dat moment heb ik NN01 aangesproken en aan hem gevraagd: “Ik moet een kamertje opruimen en heb plantjes nodig, kun jij mij die leveren.” Hierop hoorde ik NN01 antwoorden: “Even wachten, meekomen.” Vervolgens nam NN01 mij mee naar het kantoortje en wees naar een man welke in het kantoortje aanwezig was.
Op het moment dat ik het kantoortje inliep, herkende ik de man aan de hand van een door het tactisch team ter beschikking gestelde foto, als zijnde [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] (hierna verder als [medeverdachte 3] ). Ik ben in het kantoortje bij [medeverdachte 3] gaan zitten aan het bureau. Ik heb hem gevraagd: “Ik moet een kamertje opruimen en heb volgende week plantjes nodig.” Hierop hoorde ik [medeverdachte 3] zeggen: “Bedoel je stekken?”. Ik antwoordde hierop: “Ja stekken”. Hierop hoorde ik [medeverdachte 3] antwoorden: “Nee, of wil je stekken kopen?” Hierop antwoordde ik: “ja, ik wil stekken kopen”. Ik hoorde vervolgens [medeverdachte 3] zeggen: “Ja dat kan, ik dacht dat je kwam brengen, stekken heb ik genoeg. Hoeveel stekken heb je nodig.” Ik heb hierop geantwoord: “Ik heb 150 stekken nodig”
Hierop hoorde ik [medeverdachte 3] antwoorden: “Ik kan die dinsdag leveren.” Ik heb hierop tegen [medeverdachte 3] gezegd: “Ik kan dan niet, moet eerst nog wat repareren en opruimen, kan het eind van de week donderdag of vrijdag?” Hierop hoorde ik [medeverdachte 3] meteen zeggen: “Vrijdag kan ik dan wel leveren.” Ik heb meteen gevraagd: “Wat ben ik dan kwijt voor de stekken?” Waarop ik [medeverdachte 3] hoorde antwoorden: “Normaal kosten ze tussen de € 4,50 en € 5, maar het is nu rustig en.je kunt ze voor € 4,00 hebben." Hierop heb ik tegen [medeverdachte 3] gezegd: "Dat is prima dan kom ik ze vrijdag (13-01-2017) in de morgen halen."
Ik zag dat [medeverdachte 3] een klein notitieboekje oppakte van het bureau en dit opende, ik hoorde hem toen vragen: “Op welke naam?” Waarop ik antwoordde: “ [betrokkene 2] .” Meteen hierop hoorde ik [medeverdachte 3] zeggen: “Nee zo heten die vorigen ook allemaal, noem maar een naam.” Hierop heb ik gezegd: “ [betrokkene 1] ”. Ik zag dat [medeverdachte 3] de naam “ [betrokkene 1] ” opschreef en achter de naam “150” en het bedrag "€ 4,00". Ik hoorde hem toen zeggen: “Goed vrijdag”.
Ik ben toen opgestaan en heb het kantoortje verlaten. Ik werd toen samen met P0311
(hof: 3011) aangesproken door [medeverdachte 1] . Ik hoorde hem vragen: “Kan hij met jullie meerijden naar onze opslag om te kijken of het daar druk is met politie, jullie kenteken is niet genoteerd door de politie?” Tegelijkertijd dat hij dit vroeg zag ik hem wijzen naar [medeverdachte 2] . Hierop zei ik tegen hem: “Geen probleem.”
Ik heb toen meteen tegen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezegd: “Ik wacht hier wel, want er kunnen maar 2 man in onze auto.” En heb toen tegen P3011 gezegd dat hij [medeverdachte 2] maar mee moest nemen. Ik zag dat [medeverdachte 2] met P3011 mee liep. Ik heb toen aan NN01 gevraagd: “Kenteken genoteerd, weet je zeker dat ons kenteken niet genoteerd is. Hierop hoorde ik NN01 antwoorden: “Nee jullie kenteken zeker niet, er was straks een politieauto voorbij gereden en die heeft kentekens genoteerd die voor de deur stonden. Jullie waren er toen nog niet.”
Tijdens mijn oponthoud in de zaak werd voor mij door [medeverdachte 1] een zak met tuinaarde en nieuwe werkhandschoenen klaargezet. Ik hoorde [medeverdachte 1] zeggen: “Neem dat maar mee als er politie komt, dan heb je dat hier gehaald.”
Ik zag omstreeks 13.24 uur dat [medeverdachte 2] samen met P3011 weer de zaak binnengelopen kwam. Ik hoorde hem zeggen: “Alles is goed”.
Hierop hebben P3011 en ik samen omstreeks 13.25 uur “ [A] ” verlaten.
2 . Het proces-verbaal van bevindingen m.b.t. pseudokoop d.d. 16 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van politiële pseudokoper P3011:
Op 06 januari 2017 kreeg ik, P3011, van mijn begeleidingsteam van de Regiopolitie Zeeland-Midden West-Brabant instructies ten behoeve van een lopend rechercheonderzoek genaamd Bilbao. Ik, P3011, kreeg van mijn begeleidingsteam de opdracht om samen met P3010 150 stuks hennepstekken te bestellen bij het bedrijf genaamd:
[A]
[b-straat 1] , [plaats]
Door P3010 werd hiervan afzonderlijk proces verbaal van bevindingen opgemaakt.
Op vrijdag 06 januari 2017, omstreeks 13.12 uur liep ik, samen met mijn collega P3010, genoemd bedrijf binnen. Ik zag dat er in het pand onder andere een toonbank, stellingkasten en een kantoorruimte gevestigd waren. Ik zag dat er in de stellingkasten meerdere producten lagen. Ik zag dat P3010 in gesprek was met NN1. Ik hoorde NN1 zeggen: “Even wachten, meekomen.” Ik zag dat P3010 en NN1 het kantoor binnenliepen. Ik zag dat in het kantoor nog 1 persoon aanwezig was, welke ik herkende aan de hand van een door het tactisch team aan mij gestelde foto als zijnde [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] , verder te noemen [medeverdachte 3] . Ik zag dat P3010 in gesprek was met [medeverdachte 3] . Ik hoorde [medeverdachte 3] , aan P3010 vragen: ‘Hoeveel stekken heb je nodig?” Vervolgens werd ik aangesproken door [medeverdachte 1] . Ik hoorde hem aan mij vragen of wij met de auto waren, wat ik vervolgens bevestigde. Ik zag dat [medeverdachte 1] vervolgens een andere persoon aansprak. Deze man herkende ik aan de hand van een door het tactisch team aan mij getoonde foto als zijnde: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] . Ik hoorde [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] , zeggen dat hij met mij mee moest rijden naar de opslag. Ik hoorde [medeverdachte 2] , vervolgens tegen mij (
hof: P3011) zeggen dat zij een stukje verderop een opslag hebben zitten en dat ons kenteken nog niet genoteerd is en wij dus met onze auto daar kunnen gaan kijken. Vervolgens ben ik samen met [medeverdachte 2] , in de auto gestapt en weggereden. Op [a-straat ] ter hoogte van [a-straat 1] te [plaats] , hoorde ik [medeverdachte 2] zeggen: “Even langzaam rijden hier, want achter dit pand bij de gele vlaggen hebben wij onze opslag. We moeten er niet inrijden, want de laatste deur helemaal achterin is van ons. Als hier politie is zijn we de lul, maar als de politie er zou zijn waren we al wel gebeld door de buurman!” Hierop zijn we teruggereden naar [A] aan [b-straat 1] te [plaats] .
Omstreeks 13.25 uur heb ik samen met P3010 het bedrijf [A] , gelegen aan [b-straat 1] te [plaats] , verlaten.
3. Het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot pseudokoop d.d. 16 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van politiële pseudokoper P3010:
Op vrijdag, 13 januari 2017 kreeg ik, samen met P3011 van mijn begeleidingsteam van de Regiopolitie Zeeland Midden West Brabant instructies ten behoeve van een lopend rechercheonderzoek genaamd BILBAO. Ik, P3010, kreeg van mijn begeleidingsteam de opdracht om, samen met P3011, de, op vrijdag 06 januari 2017, bestelde 150 hennepstekken bij het bedrijf genaamd:
[A]
[b-straat 1] te [plaats] , daadwerkelijk te kopen.
Door P3011 wordt een afzonderlijk proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.
Op vrijdag 13 januari 2017 omstreeks 11.21 uur zag ik op [b-straat ] te [plaats] , ter hoogte van pand 18G, de navolgende voertuigen geparkeerd staan:
personenauto, merk Volkswagen, type Passat, voorzien van het [kenteken 1] .
Op vrijdag 13 januari 2017 omstreeks 11.22 uur, liep ik samen met P3011, genoemd bedrijf: " [A] " binnen. Ik zag voor de balie de mij bekende [medeverdachte 2] staan. Ik zag dat [medeverdachte 2] in gesprek was met 2 mannen. Ik heb vervolgens tegen [medeverdachte 2] gezegd: Ik kom mijn bestelde plantjes halen", hierbij wees ik in de richting van het aan de rechterzijde van de loods gevestigd kantoortje. [medeverdachte 2] knikte instemmend en wees ook naar het kantoortje. Ik ben toen meteen het kantoortje ingelopen en zag de mij bekende [medeverdachte 3] . Ik zag tevens dat er nog een man in het kantoortje was gezeten. Ik herkende deze man aan de hand van een door het tactisch team ter beschikking gestelde foto als zijnde: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] , hierna [verdachte] te noemen).
Ik heb toen mij gericht naar [medeverdachte 3] en hem gezegd: “Ik kom mijn doosje halen. Ik hoorde [medeverdachte 3] zeggen: “Bestelde plantjes, voor wie?” Ik noemde hem de naam: “ [betrokkene 1] ” zoals we die vrijdag 06 januari 2017 ook afgesproken handden. Ik hoorde hem toen zeggen, waarbij hij zich ook richtte naar [verdachte] : “Oh ja, [betrokkene 1] . die heb ik 2 , maar dat waren 150 stekken?” Hierop bevestigde ik het aantal en zei tegen [medeverdachte 3] : die waren voor € 4,00.” Ik hoorde [medeverdachte 3] zeggen: “Ja 150 stekken voor € 4,00 is € 600,00. Als je nu betaalt en hier even wacht. Pak maar even koffie, dan ga ik het halen.” Ik heb toen € 600,00 in 12 briefjes van € 50,00 overhandigd, en gezegd dat hij het moest natellen. Ik heb toen meteen aan [medeverdachte 3] gevraagd: ”Als ik meer moet hebben kan ik die dan bestellen. Hierop hoorde ik [medeverdachte 3] zeggen: “Dat is geen enkel probleem, Ik heb nog 450 stekken staan en ik heb genoeg op voorraad, maar je kunt beter vooraf bellen of sms-en. Sms maar dan kan ik het vasthouden”.
Ik vroeg hem om zijn nummer zodat ik kon sms-en en wanneer hij dan kon leveren. Ik hoorde [medeverdachte 3] toen antwoorden: “Ik lever altijd op dinsdag en vrijdag, het kan ook op een andere dag als je wilt, behalve op woensdag dan ben ik vrij, mijn gsm-nummer is [telefoonnummer 1] .
Op de vraag van P3011 of wij niet mee konden rijden, waarbij ik ook aangaf dat dat beter uitkwam zodat we dan meteen door kunnen rijden, hoorde ik [medeverdachte 3] zeggen: “Dat is goed, rijdt maar achter mij aan.” Ik hoorde hem ook zeggen, zichzelf richtende tot [verdachte] : “Ik haal even die stekken op en ben zo terug”. Hierop zijn wij achter [medeverdachte 3] aangelopen en op onze vraag in welke auto [medeverdachte 3] zou rijden, wees hij naar een witte Peugeot bestelauto. Ik zag dat deze Peugeot bestel voorzien was van het [kenteken 2] . Ik zag dat [medeverdachte 3] als bestuurder van de Peugeot [kenteken 2] op [a-straat ] te [plaats] , ter hoogte van het bedrijf “ [C] ”, gevestigd [a-straat 1] te [plaats] , rechtsaf sloeg en het terrein gelegen aan de achterzijde van “ [C] ” oprijden. Ik zag dat hij achter op het terrein van “ [C] ” rechtsaf sloeg en tussen links en rechts gelegen gesloten loodsdeuren doorreed. Ik zag dat hij stopte bij de, gezien de rijrichting, loodsdeur helemaal rechts achteraan. Ik zag dat hij uitstapte en wees dat wij links naast de Peugeot moesten parkeren. Hierop zag ik dat [medeverdachte 3] de loopdeur links naast de grote roldeur van de loods, rechtsachter met de sleutel opende.
Hierop zijn wij de loods binnengelopen. Hierop pakte [medeverdachte 3] een met tape afgesloten doos. Ik hoorde hem zeggen: “Dit zijn er 126, en dan doe ik er nog 27 in een andere doos.” Ik zag vervolgens dat [medeverdachte 3] uit de kweekkast een blad met 126 henneptoppen pakte. Ik hoorde hem nog zeggen: “Ze zien er goed uit toch?”
Vervolgens kregen wij een “Hornbach” verhuisdoos, waarin [medeverdachte 3] de 2 dozen stopte. Vervolgens liepen P3011 en ik weer naar de uitgang samen met [medeverdachte 3] . Ik zag dat [medeverdachte 3] met de Peugeot [kenteken 2] op [a-straat ] te [plaats] linksaf sloeg en [b-straat ] te [plaats] inreed in de richting van “ [A] ”.
4. Het proces-verbaal uitkijken camerabeelden [a-straat 1] [plaats] d.d. 20 april 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 1] :
(…)
Op 13 februari 2017 zijn mij, verbalisant, beelden ter beschikking gesteld door de afdeling Digitale Opsporing, welke zijn veiliggesteld op het adres [a-straat 1] te [plaats] ten behoeve van onderzoek Bilbao. Op dit adres zijn de beelden veiliggesteld van drie verschillende camera’s. Op CAM 5 is de toegangsdeur van [loods b] alsmede de toeloop naar de toegangsdeur van [loods a] . Deze toegangsdeur komt wel in beeld zodra deze wordt geopend. De reden dat deze deur niet te zien is wanneer gesloten, ligt in het feit dat CAM 5 evenwijdig aan de deur op de muur is gemonteerd.

zoals samengevat op pagina 36 en 27 van het politiedossier:

[loods a] :
waargenomen wordt dat
> een Peugeot Partner voorzien van het [kenteken 2] op naam van [medeverdachte 3] , soms meerdere malen per dag, wordt geparkeerd bij [loods a] , waarna dezelfde bestuurder [loods a] in gaat. Deze bestuurder, omschreven als NNman27 is door [verbalisant 2] herkent als zijnde [medeverdachte 3] . Hij opent [loods a] en gaat vervolgens naar binnen. Dit gebeurt op 9 januari, 10 januari, 13 januari en 16 januari 2017. Op 9 januari 2017 omstreeks 12.23 uur, draagt hij 2 jerrycans naar buiten en loopt hij uit beeld. Op 10 januari 2017 draagt hij omstreeks 08.35 uur en 09.52 uur en 11.20 uur, voorwerpen gelijkend op een tas en dozen, [loods a] in. Op 13 januari 2017 omstreeks 09.10 uur, assisteert hij een andere bestuurder, door dozen afkomstig van [loods a] , in de kofferbak van een ander voertuig te zetten. Op 13 januari 2017 omstreeks 10:03 uur worden dozen uit een witkleurige Mercedes geladen en [loods a] in gebracht. Als de Mercedes is vertrokken komt hij naar buiten met een voorwerp gelijkend op een doos. Deze zet hij achter in zijn Peugeot Partner en rijdt vervolgens weg. Op 13 januari 2017 omstreeks 14.58 uur, helpt hij een man om voorwerpen gelijkende op grote dozen in een voertuig van een andere bestuurder te plaatsen. Op 16 januari 2017 omstreeks 13.12 uur helpt hij met het inladen van jerrycans in het voertuig van een andere bestuurder. Omstreeks 13.18 uur brengt hij verschillende voorwerpen gelijkend op grote dozen [loods a] in.
> er iedere dag, meerdere malen per dag, verschillende voertuigen bij [loods a] worden geparkeerd, waarbij er mannen voorwerpen de loods in en uit dragen, waarna deze in de voertuigen worden geplaatst. Deze voorwerpen zijn gelijkend op dozen en jerrycans. Op 11 januari 2017 omstreeks 14.48 uur en 13 januari omstreeks 13.54 uur stopt een blauwe Peugeot 207 [kenteken 3] met aanhangwagen bij [loods a] . Het voertuig staat op naam van [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedatum] -1969. Bij navraag in de verificatiemodule GBA, is gebleken dat [medeverdachte 4] de neef is van [verdachte] . Er worden houten platen en balken [loods a] in gedragen. De blauwe Peugeot is op meerdere dagen te zijn bij [loods a] .
> Op verschillende dagen stopt er een blauwe Volkswagen Passat [kenteken 1] op naam van [verdachte] bij [loods a] . Op 9 januari 2017 omstreeks 13.21 uur komt de Volkswagen Passat aan rijden en stopt voor [loods c] (tegenover [loods a] ). De bestuurder stapt uit. Uit [loods c] komt een man. Beiden kijken onder de motorkap van de Volkswagen Passat. Nadat de motorkap weer dicht is, vertrekt de Volkswagen Passat. Op 9 januari 2017 omstreeks 14.42 uur stopt deze Volkswagen Passat voor [loods a] . De bestuurder (andere bestuurder dan op 13.21 uur) gaat [loods a] in en komt binnen een minuut weer naar buiten met een voorwerp in zijn linkerhand. Hij stapt in de Volkswagen en rijdt weg. Op 10 januari 2017 omstreeks 16.17 uur stopt deze Volkswagen Passat voor [loods a] . De bestuurder gaat [loods a] in en komt omstreeks 16.31 uur naar buiten met een op een doos gelijkend voorwerp in zijn handen. Nadat hij deze doos in de kofferbak heeft geplaatst, rijdt hij weg. Op 13 januari 2017 omstreeks 13.52 uur stopt de Volkswagen Passat voor [loods a] , waarna de bestuurder kennelijk [loods a] opent en naar binnen gaat. Op 14 januari 2017 omstreeks 13.07 uur stopt de Volkswagen Passat voor [loods a] . De bestuurder opent kennelijk [loods a] en komt naar ongeveer 1 minuut weer naar buiten met een klein voorwerp in zijn handen en rijdt vervolgens weg. Op 16 januari 2017 omstreeks 15.00 uur stopt de Volkswagen Passat voor [loods a] en gaat [loods a] in. Hij neemt een klein pakketje en even later een op een kleine doos gelijkend voorwerp uit [loods a] mee en zet deze in de Volkswagen Passat en rijdt weg.
> op 13 januari 2017 omstreeks 13.35 uur, stopt een roodachtig gekleurde Opel Vectra, [kenteken 5] op naam van [medeverdachte 1] geboren op [geboortedatum] -1996, voor [loods a] . Er stappen 2 personen uit, waarbij het lijkt dat de bestuurder [loods a] opent. Ongeveer 3 minuten later vertrekken beiden weer, zonder dat ze hierbij iets bij zich hebben.
5. Het proces-verbaal observatie d.d. 30 september 2017 (…), zoals kort samengevat (…):
Op 28 september 2016 heeft men [verdachte] en diens schoonzoon [medeverdachte 1] veelvuldig gezien bij [A] . Verder werd gezien dat [medeverdachte 1] , met de op zijn naam staande Volkswagen Golf met [kenteken 4] , vanaf [A] wegreed gevolgd door een tweetal zojuist gearriveerde vermoedelijke klanten in de richting van [a-straat ] . Zeven minuten later kwam [medeverdachte 1] alleen terug bij [A] .
6. Het proces-verbaal observatie d.d. 26 oktober 2017 (…), zoals kort samengevat (…):
Op 11 oktober 2016 heeft er een observatie plaatsgevonden en werd [verdachte] bij [A] gezien. Verder werd er gezien dat vermoedelijk de later bekend geworden [medeverdachte 2] als bestuurder van een rode ‘Borent’ Mercedes Citan met [kenteken 6] uitstapte bij [A] . Gedurende deze observatie is er eenmaal geconstateerd dat deze rode Mercedes Citan zich heen en weer bewoog tussen [A] en de loodsen liggende achterop het terrein van de [a-straat 1] te [plaats] . Verder is meerdere malen gezien dat de witte Peugeot Partner met [kenteken 2] heen en weer reed tussen [A] en de loodsen liggende achterop het terrein van de [a-straat 1] te [plaats] . Dit werd driemaal gedaan in het bijzijn van een klant. Eenmaal de klant als bijrijder en tweemaal de klant meerijdend in zijn eigen voertuig.
7. Het proces-verbaal observatie d.d. 18 oktober 2017 (…) zoals kort samengevat (…):
Op 18 oktober 2016 heeft er een observatie plaatsgevonden en werd geconstateerd dat [verdachte] [A] opende. Verder werden (…), vermoedelijk [medeverdachte 1] en de later in het onderzoek bekend geworden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gedurende de dag waargenomen bij [A] . Gedurende deze observatie zijn een drietal bewegingen gezien van [medeverdachte 3] , in de op zijn naam staande Peugeot Partner, tussen [A] en de loodsen liggende achterop het terrein van de [a-straat 1] te [plaats] . De eerste keer was nadat een vermoedelijke klant zich meldde bij [A] , waarna [medeverdachte 3] 3 à 4 dozen is gaan ophalen uit een garagebox aan [d-straat 1] te [plaats] . Via een tussenstop op de [a-straat 1] heeft [medeverdachte 3] vervolgens 3 dozen afgeleverd aan deze vermoedelijke klant, die wachtende was bij [A] . De tweede en derde keer zijn bewegingen geweest tussen [A] en de [a-straat 1] , eenmaal zonder en eenmaal in combinatie met een vermoedelijke klant.
Ook werd er een Volkswagen Caddy met [kenteken 7] gezien op de parkeerplaats van [A] omstreeks 07:12 uur. Dit voertuig is later ook nog bij de loodsen liggende op het terrein van de [a-straat 1] te [plaats] gezien.
8. Het proces-verbaal van bevindingen observatie 18 november 2016 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] :
Op 18 november 2019, te 10:19 uur, zag ik, [verbalisant 3] , een witte Peugeot Partner [kenteken 2] het terrein op rijden, richting de loodsen achter [C] (
het hof begrijpt: [C] BV aan de [a-straat 1] te [plaats]). Daar achter reed een Seat Ibiza stationwagen. Om 10:22 uur reed de Seat het terrein weer af, in de richting van het centrum. Om 10:32 uur, reed de Peugeot Partner het terrein weer af, in de richting van [A] .
Ik, verbalisant [verbalisant 2] heb om 10:56 post gepakt nabij [C] BV tot omstreeks 12:03 uur. Hierbij heb ik om 11:30 uur de witte Peugeot Partner met [kenteken 2] en een Volkswagen Caddy met “Borent” bestickering en [kenteken 7] op [a-straat ] zien rijden afkomstig vanuit [a-straat ] en zien afslaan bij [C] BV. Beide voertuigen zag ik vervolgens naar de achterkant van het terrein van [C] BV rijden. Enkele minuten later zag ik beide voertuigen weer het terrein van [C] BV afrijden en in de richting van [a-straat ] rijden. Om 12:03 uur ben ik, [verbalisant 2] , naar [A] gereden aan [b-straat 1] en zag ik de witte Peugeot Partner met [kenteken 2] op het parkeerterrein staan.
9. Een geschrift inhoudende de lijst met in beslag genomen goederen in [loods a] aan de [a-straat 1] op 17 januari 2017 (…):
- 534 gram henneptoppen
- 438 gram henneptoppen
- 141 gram henneptoppen
- 539 gram henneptoppen
- 12 hennepstekken in voedingsbodem
- 1739 hennepstekken.
10. Het proces-verbaal van bevindingen drugstest Locatie C1, [a-straat 1] [loods a] te [plaats] d.d. 18 januari 2017 (…), voor zover inhoudende de bevindingen van [verbalisant 4] :
Op 17 januari 2017 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan mij ter beschikking werd gesteld door het Ondermijningsteam.
Deze partij was inbeslaggenomen op 17 januari 2017 tijdens een doorzoeking van locatie C1 zijnde een loods aan de [a-straat 1] [loods a] te [plaats] .
OMSCHRIJVING
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
- Goednummer: C1 .01.01.001
Hoeveelheid: 534 gram netto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een transparant gripzakje.
- Goednummer: C1 .01.01.002
Hoeveelheid: 438 gram netto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een transparant gripzakje.
- Goednummer: C1 .01.01 .003
Hoeveelheid: 141 gram netto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een transparant gripzakje
- Goednummer: C1 .01.01.004
Hoeveelheid: 539 gram netto gedroogde henneptoppen
Aangetroffen in een transparant gripzakje
De genoemde plantdelen, waarvan de hars niet was onttrokken, werden door mij herkend als materiaal van het geslacht Cannabis, beter bekend als hennep. Uit de elke aangeboden hoeveelheid materiaal werd door mij een representatief monster genomen dat werd gewaarmerkt zoals in de sporenlijst is vermeld. Deze monsters werden ieder getest, waarbij gebruik werd gemaakt van MMC NARCOTEST Cannabis.
De testen gaven een POSITIEVE reactie, indicatief voor THC zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj, vermeld op Lijst II, onderdeel b van de Opiumwet.
11. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 18 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 3] :
Op 17 januari 2017 werd door mij [verbalisant 3] , voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in [A] , [b-straat 1] te [plaats] .
Tijdens de doorzoeking werd o.a. het volgende in beslag genomen:
Diverse (groeibevorderende) middelen/goederen ten behoeve van de hennepteelt
Vier zwarte eenvoudige Nokia mobiele telefoons
Contant geld met een totaalbedrag van 15.960,-
Zwarte agenda van 2017 met diverse notities van namen en aantallen.
12. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2019 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 5] :
Naar aanleiding van onderzoek BILBAO op 17 januari 2017 een nader onderzoek ingesteld bij [A] , gelegen aan [b-straat 1] te [plaats] .
Nadat ik [A] was binnengetreden zag ik in het kantoor de eigenaar van [A] zaten, de mij ambtshalve bekende [verdachte] en een manspersoon die ik herkende als [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] zat achter het bureau en [verdachte] op een bank welke daarnaast stond.
Ik zag in [A] dat er tuinartikelen stonden en dat deze onder een dikke laag stof zaten. Deze tuinartikelen waren stenen potten en zakjes met plantenzaad en een rek met tuingereedschap.
13. Het proces-verbaal digitaal onderzoek d.d. 6 februari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 2] :
Goednummer 17-0018-004
Onderzoek Nokia RM-1134 zwart
De onderzochte GSM is inbeslaggenomen tijdens de doorzoeking aan [b-straat 1] te [plaats] (pand van bedrijf [A] ). De GSM is aangetroffen in de kantoorruimte bij het bureau.
Tijdens het onderzoek aan deze telefoon zag ik in een viertal inkomende SMS-berichten dat het contact van deze telefoon ‘ [verdachte] ’ werd genoemd (13-01-2017, 18-01-2017, 19-01-2017). Ook zag ik dat het contact van deze telefoon zich in een uitgaand SMS-bericht ‘ [verdachte] ’ noemde (02-08-2013). Mogelijk dat met ‘ [verdachte] ’, [verdachte] werd bedoeld.
Ik heb de contacten en inhoud van de SMS-berichten bekeken en zag hierin dat al het SMS verkeer inhoudelijk gaat over het aan- en verkopen van vermoedelijk hennepstekken.
Ik zag in de SMS-historie van het toestel dat er veelvuldig gebruik is gemaakt van het ontvangen en versturen van SMS-berichten. Bijna dagelijks zijn er inkomende en uitgaande SMS-berichten terug te lezen. Het eerste bericht dat is veiliggesteld dateert van 28 juli 2013 en het laatste bericht van 22 januari 2017. Ik heb de SMS-berichten bekeken en vergeleken met de aangetroffen agenda, die vermoedelijk diende als bestelagenda voor hennepstekken.
14. Het proces-verbaal digitaal onderzoek d.d. 2 februari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 6] :
Beschrijving goed:
Goednummer: 17-0018-001
Nokia RM-1134 met IMEI-nummer [nummer 1] .
De onderzochte GSM is in beslag genomen tijdens de doorzoeking (
hof: op 17 januari 2017) aan [b-straat 1] te [plaats] (pand van bedrijf [A] ). De GSM is aangetroffen in de kantoorruimte bij het bureau. Tijdens het uitvoeren van de pseudokoop heeft de betreffende opsporingsambtenaar gehoord van [medeverdachte 3] dat het telefoonnummer van hem ( [medeverdachte 3] ) [telefoonnummer 1] betreft.
Tijdens het veiligstellen van deze GSM door de afdeling digitale recherche is duidelijk geworden dat het nummer van deze GSM [telefoonnummer 1] is.
Ik heb de contacten en inhoud van de SMS-berichten bekeken en zag hierin dat bijna al het SMS-verkeer inhoudelijk gaat over het aan- en verkopen van vermoedelijk hennepstekken. Ik zag in de SMS-historie van het toestel dat er veelvuldig gebruik is gemaakt van het ontvangen en versturen van SMS-berichten. Bijna dagelijks zijn er inkomende of uitgaande SMS-berichten terug te lezen. Het eerste bericht dat is veiliggesteld dateert van 5 januari 2017 en het laatste bericht van 20 januari 2017.
15. Het proces-verbaal digitaal onderzoek d.d. 2 februari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 6] :
Goednummer: 17-0018-006
Nokia telefoon type RM-1134 Zwart
IMEI-nummer: [nummer 1]
De onderzochte GSM is in beslag genomen tijdens de doorzoeking (hof: op 17 januari 2017) aan [b-straat 1] te [plaats] (pand van bedrijf [A] ). De GSM is aangetroffen in de kantoorruimte bij het bureau.
Ik heb de contacten en inhoud van de SMS-berichten bekeken en zag hierin dat bijna al het SMS-verkeer inhoudelijk gaat over het aan- en verkopen van vermoedelijk hennepstekken. Ik zag in de SMS-historie van het toestel dat er veelvuldig gebruik is gemaakt van het ontvangen en versturen van SMS-berichten. Bijna dagelijks zijn er inkomende of uitgaande SMS-berichten terug te lezen. Het eerste bericht dat is veiliggesteld dateert van 9 december 2016 en het laatste bericht van 20 januari 2017. Ik heb de SMS-berichten bekeken en vergeleken met de aangetroffen agenda, die vermoedelijk diende als bestelagenda voor de hennepstekken. De data en hoeveelheden die in de agenda zijn aangetroffen én die overeenkomen met de SMS-berichten uit deze GSM heb ik hier beschreven.
16. Het proces-verbaal digitaal onderzoek d.d. 2 februari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 6] :
Goednummer 17-0018-005
Nokia RM-1 134 zwart
IMEI-nummer [nummer 1]
De onderzochte GSM is in beslag genomen tijdens de doorzoeking (hof: op 17 januari 2017) aan [b-straat 1] te [plaats] (pand van bedrijf [A] ). De GSM is aangetroffen in de kantoorruimte bij het bureau.
Ik heb de contacten en inhoud van de SMS-berichten bekeken en zag hierin dat bijna al het SMS-verkeer inhoudelijk gaat over het aan- en verkopen van vermoedelijk hennepstekken.
Ik zag in de SMS-historie van het toestel dat er veelvuldig gebruik is gemaakt van het ontvangen en versturen van SMS-berichten. Bijna dagelijks zijn er inkomende of uitgaande SMS-berichten terug te lezen. Het eerste bericht dat is veiliggesteld dateert van 28 oktober 2016 en het laatste bericht van 13 januari 2017.
17. Het proces-verbaal onderzoek digitaal onderzoek d.d. 6 februari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 2] :
Beschrijving goed
Goednummer 17-0018-03
Merk en type: Samsung S7 Edge
De telefoon komt uit de inbeslaggenomen zwarte schoudertas die lag op het bureau in het kantoor van het bedrijf [A] , gelegen aan [b-straat 1] te [plaats] . De telefoon is vermoedelijk van [verdachte] aangezien er bij het uitlezen van de telefoon inkomende sms-berichten zijn aangetroffen met verjaardag felicitaties aan het adres van [verdachte] op [geboortedatum] -2016.
25-11-1969 is de geboortedatum van [verdachte] .
Bevindingen
Ik zag in de contacten lijst onderstaand contact met telefoonnummer staan:
[betrokkene 3] [telefoonnummer 2]
Uit het onderzoek is mij bekend geworden dat dit telefoonnummer in gebruik is bij [betrokkene 3] . Deze verklaarde in zijn verhoor als roepnaam [betrokkene 3] te hebben. Verder verklaart [betrokkene 3] in zijn verdachtenverhoor gebruik te maken van [telefoonnummer 2] . Ook blijkt uit de gevorderde huurcontracten van de loods aan de [a-straat 1] en de garagebox aan [d-straat 1] te [plaats] dat huurder [betrokkene 3] te bereiken is op [telefoonnummer 2] .
18. Het (los opgenomen) proces-verbaal van bevindingen verduidelijking inbeslaggenomen sleutels d.d. 11 februari 2018, voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 2] :
Doorzoeking (hof: d.d. 17 januari 2017) [b-straat 1] te [plaats]
Tijdens deze inval zijn een vijftal sleutelbossen inbeslaggenomen.
1) Fouilleringszak 1 met de tekst "Uit jaszak [medeverdachte 3] " komen 2 sleutelbossen:
[verbalisant 5] heeft waargenomen dat beide sleutelbossen afkomstig waren van [medeverdachte 3] bij zijn aanhouding in het bedrijf [A] .
2 ) Fouilleringszak 2 met de tekst “Sleutels Fouillering [medeverdachte 3] ”:
Sleutelbos met magneethouder, oranje label en vier zilveren sleutels, waarvan 1 pinsleutel. Met deze sleutels kon [loods a] aan de [a-straat 1] te [plaats] worden geopend. Met de magneethouder kon volgens [medeverdachte 3] de deur van [A] geopend worden.
19. Het proces-verbaal van bevindingen uittreksel Kamer van Koophandel en Kadaster d.d. 14 februari 2017 (…), voor zover inhoudende als bevindingen van [verbalisant 2] :
Op dinsdag 20 september 2016 werd een aanvraag uittreksel Kamer van Koophandel ingediend. De resultaten van de bevragingen werden op woensdag 21 september 2016 verstrekt en de bevindingen zijn hieronder weergegeven:
KvK-nummer: [nummer 2]
Handelsnaam: [A]
Rechtsvorm: Eenmanszaak
Startdatum onderneming: 15-02-2013
Activiteiten: Niet-gespecialiseerde handelsbemiddeling.
Detailhandel via postorder en internet in een algemeen assortiment non-food. Handelsonderneming in food en non-food. Webwinkel in food en non-food. Dierenbenodigdheden
Tuin-moestuin en vijverartikelen.
Werkzame personen: 1
Bezoekadres: [b-straat 1] , [plaats]
Eigenaar [verdachte]
Geboortedatum en plaats: [geboortedatum] -1969, [geboorteplaats]
Adres: [e-straat 1] [plaats]
Datum in functie: 15-02-2013
20. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Wat is jouw naam?
A: [betrokkene 3] . Mijn roepnaam is [betrokkene 3] .
V: En welk deel was het dat jij huurde?
A: Het achterste deel. Als je het bedrijventerrein (
hof: [a-straat 1] )te [plaats] oprijdt ga je het hoekje om en dan de achterste hal aan de rechterkant
(het hof begrijpt [loods a] ).
V: Waar is het oorspronkelijk voor gehuurd, voor welk doel?
A: Nee. Ik weet alleen opslag. Voor wat daar heb ik geen idee van.
V: Ze vroegen jou of jij iemand uit de brand wilde helpen om het pand op jouw naam te zetten. Je bent er nooit geweest?
A: Ik ben er weleens geweest.
V: Maar je hebt het niet voor jezelf gehuurd?
A: Nee.
V: Hoe ging de betaling die jij hebt gedaan?
A: Die heb ik aan [C] betaald. Ik heb toen een contract getekend.
21. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
(…)
V: Wat zegt de firma " [A] " jou?
A: Dat is een shop van mijn broer geweest, 5 jaar of 6 jaar, die ken ik goed. Ik denk dat [betrokkene 4] er acht of negen jaar uit is nu.
V: Vanaf wanneer huurde jij die loods?
A: Ergens in 2016.
(…)
V: Van welke telefoonnummer maak jij gebruik?
A: [telefoonnummer 2] .
V: Wie gebruikt dat nummer nog meer?
A: Over het algemeen ik.
22. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [verdachte] :
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Waar ken je [A] van?
A: Dat is mijn eigen bedrijf.
V: Hoe vaak kom je bij [A] ?
A: Bijna iedere dag, dit is heel verschillend, soms een paar uur maar nooit een hele dag.
V: Wie neemt er waar voor u als u er niet bent?
A: Mijn schoonzoon [medeverdachte 1] werkt 20 uur per week in mijn bedrijf en daarnaast sinds 3 maanden [medeverdachte 3] , hij werkt 4 dagen per week in mijn bedrijf behalve op woensdag.
23. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 januari 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3] :
Ik ben sinds een paar maanden bij [A] actief. Ik begon daar om 09.00 tot ongeveer 17.00 of 18.00 uur. Ik werk daar maandag, dinsdag en donderdag en vrijdag. De reden dat ik hier werk is omdat de eigenaar een beetje ziek is, om hem te ondersteunen.
Ik doe het beheer van de winkel, schoonmaken, voorraden controleren, klanten, administratie. Bij [A] factureer ik 23,75 euro per uur bruto.
V: Waarom was je gisteren bij [A] in [plaats] ?
V: Wat is [A] voor bedrijf?
A: Tegenwoordig heet het een tuincentrum.
V: Wie is de eigenaar/uitbater van [A] ?
A: [verdachte]
V: Wat is je relatie tot de eigenaar/uitbater van [A] ?
A: Hij is mijn baas.
24. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 2 maart 2017 (…), voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
V: Wat voor werk doe je?
A: Ik werk bij mijn schoonvader in [A] voor 20 uur per week.
V: Wie is [medeverdachte 3] ?
A: Die ken ik die werkt voor mijn schoonvader, hij ondersteunde mijn schoonvader met belangrijke dingen, financiën etc. administratie.
25. De ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat [A] mijn zaak was. Dit was een zogeheten growshop. Na de overname heb ik geprobeerd er een toegankelijker bedrijf van te maken door andere producten te gaan verkopen. Ik wilde er een soort tuincentrum van maken. Dat is maar half gelukt. Het is nooit een geheel tuincentrum geworden. De hennep gerelateerde producten bleven verkocht worden.
26. De ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik haalde de omzet van [A] altijd zelf op. Ik heb mijn medewerkers nooit toegang willen geven tot de geldstromen.’
7. Het hof heeft inzake de bewezenverklaring het volgende overwogen:
‘De raadsman heeft op de gronden zoals vermeld in de pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de onder feit 1 tenlastegelegde handel in hennepstekken. Zo de verdachte al een rol hierin had dan was deze van een zodanig ondergeschikte rol dat deze van onvoldoende gewicht was om voldoende te zijn voor een bewezenverklaring van het medeplegen van feit 1. De verdachte had geen wetenschap van de hennepstekken in de loodsen aan de [a-straat 1] te [plaats] en had daar ook geen beschikkingsmacht over.
Het hof overweegt als volgt.
In september 2016 ontving de politie TCI-informatie dat ene [verdachte] vanuit growshop [A] hennepstekken op bestelling zou verkopen. De klanten zouden de hennepstekken in [A] bestellen en bij het afhalen van de bestelling zou de auto van de klant door één van de medewerkers meegenomen worden om de bestelling op te halen in de opslagplaats waarna de auto met de bestelde goederen weer bij de klant bij [A] zou worden afgeleverd. Ook wordt TCI-informatie ontvangen over het gebruik van loodsen aan de [a-straat 1] in [plaats] . Naar aanleiding van deze meldingen is de politie een onderzoek gestart onder de naam Bilbao. Dit onderzoek leidde naar [A] in [plaats] waarvan verdachte [verdachte] de eigenaar was, een garagebox aan [d-straat 1] te [plaats] en een aantal loodsen ( [loods b] en [loods a] ) aan de [a-straat 1] in [plaats] . Ook kwamen tijdens dat onderzoek een aantal andere personen te weten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in beeld. In dit onderzoek hebben uiteindelijk op 17 januari 2017 diverse doorzoekingen plaatsgevonden. Daarbij zijn in [A] onder meer diverse hennepgerelateerde artikelen, telefoons, een agenda, sleutels en geld in beslag genomen. De verdachte en [medeverdachte 3] werden op de dag van de doorzoeking aangetroffen in het kantoor van [A] . In [loods b] zijn 12.043 hennepstekken aangetroffen en in beslag genomen. In [loods a] stonden 1.751 hennepstekken en werd ook 1.652 gram gedroogde henneptoppen aangetroffen. Deze hennepstekken en toppen werden vervolgens in beslag genomen.
Feit 1: Handel in hennepstekken vanuit [A]
Uit de observaties, die tussen 28 september 2016 en 17 januari 2017 hebben plaatsgevonden, is gebleken dat er regelmatig, soms meerdere keren per dag, op en neer werd gereden tussen [A] en met name [loods a] aan de [a-straat 1] . Deze ritjes werden met name door [medeverdachte 3] gereden maar ook is gezien dat [medeverdachte 1] op en neer heeft gereden. Beiden waren op dat moment werknemers van [A] . Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat de hennepstekken die werden besteld, werden opgehaald in [loods a] . Daarbij is tijdens de observaties ook gezien dat klanten soms ook mee gingen vanuit [A] naar de loods om de hennepstekken op te halen.
Verder is uit de door de politie verrichte pseudokoop gebleken dat er in [A] hennepstekken konden worden besteld. Deze bestelling van de pseudokoper werd in een zwarte agenda genoteerd. Uit onderzoek van deze agenda is gebleken dat de notitie starten op 8 december 2016 en eindigen op 7 februari 2017. De notities in de agenda zien naar het oordeel van het hof allemaal op bestellingen van hennepstekken. Dit blijkt onder meer uit de inhoud van de notities, uit het feit dat de bestelling tijdens de pseudokoop ook in de agenda is vermeld en de wijze van noteren daarvan hetzelfde is als alle andere notities in de agenda.
Tot slot zijn in [A] vier Nokia-telefoons aangetroffen waaronder een Nokia met het door [medeverdachte 3] tijdens de pseudokoop opgegeven telefoonnummer waarop de kopers hem konden bereiken voor nieuwe bestellingen. Gelet op de inhoud van de sms-historie, kan van alle vier deze telefoons worden vastgesteld dat deze zijn gebruikt voor het bestellen van hennepstekken. Een aantal van deze sms-berichten komt bovendien overeen met de notities in de hiervoor aangehaalde zwarte agenda van [A] .
Wetenschap [verdachte] ?
De verdachte heeft steeds ontkend dat hij betrokken was bij de handel in hennepstekken vanuit [A] en heeft wetenschap hiervan ontkend. Ondanks deze ontkenning is het hof van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de hennepstekkenhandel en daarbij ook een belangrijke rol speelde.
Eigenaar van [A]
De verdachte was in de bewezenverklaarde periode (enig) eigenaar van [A] . Hij had [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] in dienst genomen. Zij namen de bestellingen op en zorgden voor de aflevering van de hennepstekken aan de klant die ofwel bij [A] was achtergebleven ofwel met één van de medewerkers meereed naar de [a-straat 1] te [plaats] alwaar de hennepstekken in een loods werden opgeslagen.
Dagelijks aanwezig
De verdacht heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gelet op zijn matige gezondheid niet meer zo vaak in [A] aanwezig was. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig, nu de verdachte kort na de doorzoeking verklaard heeft dat hij dagelijks in [A] aanwezig was. Het hof zal dan ook uitgaan van deze door hem bij de politie afgelegde verklaring.
Frequentie van bestellen van hennepstekken
Gelet op de notities in de agenda werden er regelmatig hennepstekken besteld bij [A] en werden er veel ritjes gemaakt naar [loods a] . Dit gebeurde ook op tijdstippen dat de verdachte in [A] aanwezig was (bijvoorbeeld op 28 september 2016, dossierpagina 103).
Het hof acht het gelet op zijn dagelijkse aanwezigheid onaannemelijk dat de verdachte deze activiteiten niet heeft waargenomen of daarvan geen kennis heeft gehad.
Mededeling over hennepstekken ophalen aan de verdachte
Het hof neemt hierbij in aanmerking hetgeen door de politionele pseudokopers is gerelateerd omtrent de omstandigheden waaronder de pseudokoop van 150 hennepstekken plaatsvond. Tijdens het afhalen van de hennepstekken door de agenten op 13 januari 2017 was [verdachte] in [A] aanwezig. Hierover is door hen geverbaliseerd dat [verdachte] samen met [medeverdachte 3] in het kantoor van [A] zat en [medeverdachte 3] aan [verdachte] meedeelde dat hij even de hennepstekken ging ophalen. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij dit door zijn gehoorproblemen niet heeft gehoord. Deze verklaring komt het hof niet geloofwaardig voor. Uit de bevindingen van de politionele pseudokoper blijkt immers dat de mededeling gericht was aan de verdachte. Maar wat er verder ook zij van de vraag of de verdachte de mededeling van [medeverdachte 3] over het ophalen van de hennepstekken wel of niet heeft gehoord, de mededeling maakt in ieder geval overduidelijk dat er in [A] openlijk over de stekkenhandel werd gesproken en dit dus geen geheim voor [verdachte] was of geheim voor hem werd gehouden.
Camera’s ter tijdige waarneming van politie
Ook de aanwezigheid van een flatscreen boven de balie met daarop camerabeelden van de voorzijde van [A] waarop gevolgd werd of er politie bezig was met het noteren van kentekens van klanten van [A] duidt er op dat [verdachte] wist wat er gaande was nu hij als eigenaar toch geacht mag worden zeggenschap te hebben gehad over het plaatsen van camera’s en het doel daarvan. De openlijke commotie, in aanwezigheid van de verdachte, die ontstond nadat er kennelijk een politieauto werd gesignaleerd bevestigt dit beeld.
Dat er steeds rekening werd gehouden met eventuele problemen met de politie blijkt ook uit de opmerking van [medeverdachte 1] tegen één van de pseudokopers dat hij maar een zak aarde en nieuwe werkhandschoenen moest meenemen zodat hij, als de politie zou komen, kon zeggen dat hij deze bij [A] had gehaald.
Handel in hennep als integraal onderdeel van de bedrijfsvoering
Het moet voor de verdachte kenbaar zijn geweest dat zijn medewerkers ( [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) met grote regelmaat voor het ophalen van een bestelling – al dan niet met een klant – [A] verlieten. Het hof acht het niet aannemelijk dat de verdachte als werkgever hiervan niet op de hoogte was en daaraan niet zijn goedkeuring heeft verleend. Eén van de pseudokopers heeft gerelateerd dat door [medeverdachte 3] gezegd werd dat zij in afwachting van hun bestelling hennepstekken ook even konden blijven wachten en een koffie konden nemen. Ook deze wachtende klanten moeten voor de verdachte kenbaar zijn geweest. De geschetste gang van zaken duidt er op dat de handel in hennepstekken integraal onderdeel uitmaakte van de dagelijkse bedrijfsvoering binnen [A] . De ‘reguliere’ handel (tuinplanten e.d.) vond klaarblijkelijk niet of minder plaats gelet op de laag stof die de politie op 17 januari 2017 op deze artikelen aantrof en gelet op het feit dat [medeverdachte 1] zomaar een zak aarde en nieuwe werkhandschoenen aan de politionele informant meegaf als dekmantel mocht er politie komen.
De naam “Ed” in één van de hennep telefoons
Daar komt nog bij dat in één van de aangetroffen Nokia telefoons hennepgerelateerde berichten stonden waarin de contactpersoon “ [verdachte] ” werd genoemd. Gelet op het feit dat de telefoon in [A] is aangetroffen en [verdachte] de enige is met een voornaam die aan “ [verdachte] ” gekoppeld kan worden, wijst ook dit naar het oordeel van het hof op zijn betrokkenheid. Het gaat hier ook om berichten van 13, 18 en 19 januari 2017 waaruit blijkt dat [verdachte] zich bezig hield met de handel in hennepstekken.
Controle over de financiën
Uit verdachtes eigen verklaring is gebleken dat hij de controle over de financiën nooit uit handen heeft gegeven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte namelijk verklaard dat hij de geldopbrengsten van [A] altijd zelf ophaalde en dat hij zijn medewerkers nooit toegang heeft willen geven tot het beheer van de financiën.
De huurder van [loods a] die de verdachte zegt niet te kennen
Tot slot is het opvallend te noemen dat [verdachte] heeft verklaard dat hij [betrokkene 3] niet kent maar hij wel onder “ [betrokkene 3] “ met het [telefoonnummer 2] in de telefoon van [verdachte] stond. Uit het dossier is verder gebleken dat op naam van [betrokkene 3] [loods a] is gehuurd maar dat hij, [betrokkene 3] , daar zelf geen enkele bemoeienis mee had. Het hof leidt hieruit af dat [verdachte] [betrokkene 3] wel degelijk kende en gaat er vanuit dat [betrokkene 3] voor [verdachte] de huurovereenkomst van de loods met [C] heeft afgesloten.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat uit het feit dat voormeld telefoonnummer in de telefoon van de verdachte is aangetroffen niet kan worden afgeleid dat de verdachte [betrokkene 3] kende omdat de vorige eigenaar van [A] de familie [betrokkene 3] was en mogelijk in verband met een internetabonnement nog in de contactlijst van de verdachte stond vermeld. Het hof gaat hieraan voorbij. Uit de verklaring van [betrokkene 3] volgt immers dat hij, [betrokkene 3] , degene was die het betreffende telefoonnummer gebruikte en dat zijn broer [betrokkene 4] in het verleden eigenaar is geweest van [A] . Indien het voormelde telefoonnummer hoorde bij de vorige eigenaar, zoals door de verdediging wordt gesuggereerd, zou het voor de hand liggen dat daarbij als contactnaam ‘ [betrokkene 4] ’ zou zijn opgenomen en niet ‘ [betrokkene 3] ’.
Samenvattend stelt het hof vast dat de verdachte niet alleen de eigenaar was van [A] , maar dat hij als enige de volledige beheersing had over de geldstroom van het bedrijf, dat hij door de werknemers werd beschouwd als de baas, dat hij frequent en vrijwel dagelijks aanwezig was, dat er openlijk en veelvuldig werd heen en weer gereden met klanten voor hennepstekken, dat er een camerasysteem was om vroegtijdig aanwezigheid van politie op te merken, dat reguliere handel onder een laag stof lag en ook werd gebruikt om als cover aan klanten mee te geven om bij politie ontdekking te tonen en dat heel concreet aan verdachte in aanwezigheid van de politionele informant door zijn werknemer verteld werd dat deze even hennepstekken halen was.
Conclusie met betrekking tot feit 1
Het hof acht het gelet op het voorgaande dan ook ondenkbaar dat de verdachte geen materiële bijdrage (in de zin van planvorming, financieel beheer en uitvoering) heeft geleverd aan de hennepstekhandel die binnen [A] plaatsvond en die integraal onderdeel uitmaakte van de dagelijkse bedrijfsvoering. De verdachte had de wetenschap van de handel in hennepstekken en ook het opzet daarop. Het hof is ook van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.
Het hof is van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 19 september 2016 tot en met 17 januari 2017 te [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hennepstekken heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd.
Feit 2 : Hennepstekken in de loodsen 20 en 3
De vraag is vervolgens aan de orde of de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van de in de loodsen 20 en 3 aangetroffen hennepstekken c.q. henneptoppen, zoals onder feit 2 tenlastegelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Voor het bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat deze zich in de machtssfeer van de verdachte bevinden, dat wil zeggen dat de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden, noch hoeft te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. Daarnaast is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder deze wetenschap kan worden geschaard.
Hennepstekken in [loods a]
Op grond van de observatieverslagen, de camerabeelden van de loodsen en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de pseudokoop kan worden vastgesteld dat in ieder geval in [loods a] hennepstekken waren opgeslagen die aan de klanten van [A] werden verkocht en afgeleverd. De sleutel van [loods a] is bij de doorzoeking op 17 januari 2017 ook in [A] aangetroffen. De verdachte kon daarover beschikken. Uit de bevindingen van de pseudokopers blijkt ook dat [loods a] als opslag fungeerde voor [A] . [medeverdachte 1] vroeg immers aan een van de pseudokopers of [medeverdachte 2] met hen mocht meerijden naar “hun opslag” om te kijken of het daar druk was met politie, nu hun kenteken nog niet was genoteerd door de politie. [medeverdachte 2] is hierop met de pseudokopers meegereden naar de [a-straat 1] te [plaats] . Toen bleek dat er niets aan de hand was bij de loods zijn zij teruggereden naar [A] . Zoals hiervoor reeds is overwogen werden er frequente ritjes tussen [A] en [loods a] en vice versa in het kader van de handel in hennepstekken uitgevoerd die vanuit [A] plaatsvonden en had de verdachte, naar het oordeel van het hof, ook wetenschap van deze handel. Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt tenslotte dat er een connectie was tussen de verdachte en [betrokkene 3] , degene op wiens naam [loods a] aan de [a-straat 1] was gehuurd.
Op grond van deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, stelt het hof vast dat [loods a] de opslaglocatie was van [A] en dat de aldaar aangetroffen hennepstekken en henneptoppen zich binnen de machtssfeer van de verdachte bevonden.
Hennepstekken in [loods b]
Op de camerabeelden van de loodsen aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn op verschillende dagen in januari 2017 bewegingen te zien tussen [loods b] en [loods a] , van welke loods het hof hiervoor heeft vastgesteld dat deze in verbinding stond met de hennepstekhandel vanuit [A] . Echter, naar het oordeel van het hof biedt het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om een verbinding vast te stellen tussen [loods b] en [A] c.q. de verdachte. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van de in [loods b] aangetroffen hennepstekken.
Conclusie met betrekking feit 2
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 17 januari 2017 samen met anderen de hennepstekken en henneptoppen in [loods a] aanwezig heeft gehad. [verdachte] was eigenaar van [A] , er werden vanuit [A] , ook in zijn aanwezigheid, hennepstekken verkocht en hij had door middel van de sleutel van [loods a] die in [A] aanwezig was toegang tot de voorraad.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.’
8. De raadsvrouw van de verdachte heeft op de terechtzitting van 14 juni 2023 het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig een aan het hof overgelegde pleitnota, die onder meer het volgende inhoudt (met weglating van verwijzingen):

Wetenschap feit 1
2 . De Rb. overwoog:
'Gelet op de notities in de agenda werden er vaak hennepstekken besteld bij [A] en werden er ook veel ritjes gemaakt naar de loodsen. Ondanks de verminderde aanwezigheid van [verdachte] door zijn gezondheidsklachten, gebeurde dat toch ook op tijdstippen dat hij wel aanwezig was.'
3. In rn. 11 van de pleitnota EA is uiteengezet op welke vier observatiedagen cl. aanwezig was en voor hoelang. De agenda die in het dossier is gevoegd, startte op 8 december 2016. Cl. is volgens het dossier alleen op 13 december 2016 en 13 januari 2017 in [A] geweest. Zonder nadere motivering over hoe en waardoor cl. dan had moeten weten van deze vele ritjes en bestellingen in de agenda en welke rol hij hierin precies zou hebben gehad, valt niet in te zien dat deze overweging van de Rb. redengevend kan zijn voor het bewijs van wetenschap en dus ook niet voor medeplegen.
4. Als uw hof, net als de rb., tot de overtuiging zou komen dat de enkele mededeling van [medeverdachte 3] op 13 januari 2017 bewijst dat de stekkenhandel niet voor cl. geheim werd gehouden, dan zou deze omstandigheid in het uiterste geval redengevend kunnen zijn voor het feit dat cl. deze handel, vanwege zijn gezondheid, wellicht tegen beter weten in heeft laten gebeuren. Het feit dat dezelfde [medeverdachte 3] tegenover dezelfde verbalisant alleen opmerkingen maakte die erop duidden dat het zijn stekken waren, zijn handel, zijn prijs en zijn dagen waarop hij leverde, bevestigt dit. Uit al zijn uitlatingen volgt onverkort dat hij bepaalde wat er gebeurde en wat de stekken moesten opleveren.
5. De eventuele wetenschap van 'het geheim' wijst op een buitengewoon ondergeschikte rol in het geheel en toont aan dat de handel werd gedreven door mensen die toevallig ook bij [A] werkten. Dat maakt nog niet dat [A] zelf iets met de handel te maken, laat staan cl. als eigenaar. Hij wist niet waar de stekken waren, hoeveel deze kostten, wie de klanten waren, hoe het bestelproces ging, hoe deze betaalden, etc.
6. De wetenschap van cl. kan niet worden bewezen en dus moet vrijspraak volgen voor feit 1.
Rol feit 1
7. De Rb. overwoog niets over de rol die cl. dan zou hebben gehad. De Rb. beantwoordde alleen de vraag of cl. wetenschap had van de bestellingen en het rijden naar de loodsen. Het antwoord op die vraag is niet voldoende om een rol aan te wijzen.
8. Al helemaal niet in het licht van het ter zitting EA gevoerde verweer dat de materiële en intellectuele bijdragen van cl. van onvoldoende gewicht was. En het antwoord kan al helemaal niet, het uitgangspunt dragen dat cl. de initiator en organisator was.
9. De verdediging doet weer een uitdrukkelijk beroep op de twee arresten van de HR; het standaardarrest van de HR over medeplegen en van de growshopeigenaar die niet vanwege het feit dat hij de verantwoordelijkheid droeg over de winkel, kon worden veroordeeld ter zake van medeplegen.
10. Zelfs al zou uw hof kunnen aannemen dat cl. enige wetenschap moeten hebben gehad van de handel, dan nog bevat het dossier slechts contra-indicaties voor het oordeel dat zijn materiële en intellectuele bijdrage van voldoende gewicht was. Hij was in de onderzoeksperiode slechts vier dagen in de winkel aanwezig. Uit niets blijkt dat hij dagelijks in contact stond met de medewerkers en al helemaal niet met degene die de handel zouden hebben gedreven. Hij is nimmer bij de loodsen in de buurt gezien. Een van de twee bussen die hij voor [A] huurde, is er wel gezien, maar er is geen bewijs dat cl. deze eigenlijk voor de stekkenhandel had gehuurd én dat hij wist dat deze hiervoor eenmalig(!) werd gebruikt. Hij noch [A] heeft de loodsen gehuurd. Er is geen bewijs dat hij iemand heeft aangestuurd. Er is geen aanwijzing dat cl. met zijn handschrift aantekeningen heeft gemaakt in de zwarte agenda. Geen van de sleutels van de loodsen was bij cl. zelf aangetroffen. Dat bepaalde sleutels volgens de Rb. in [A] lagen, doet hier niet aan af. Dit oordeel is overigens niet juist maar het zou pas redengevend kunnen zijn als cl. wist dat er sleutels lagen waarmee een loods geopend kon worden waar hennepstekken stonden opgeslagen. Ook voor enige machtssfeer is wetenschap vereist. Daarbij is van belang dat het gaat om een sleutel; een nietszeggend voorwerp waarbij cl. zich niet hoeft af te vragen of zo'n voorwerp verband houdt met strafbare feiten.
11. Dan blijven de telefoons over en dan met name de bestelling op 12 januari 2017. Het dossier gaat dan naar p. 1655. Daar is te zien dat ene ‘ [betrokkene 5] ’ 450 Amnesia wilde bestellen voor 19 januari 2017. Zijn telefoonnummer is erbij genoteerd. Dit bericht zou corresponderen met de Nokia met het goednummer 004. Die berichten zijn slechts inkomend zonder dat er wordt gereageerd door de ontvanger.
12. De bestelling is ook gedaan op de Nokia met goednummer 005; de telefoon die bij uitstek is toegeschreven aan [medeverdachte 3] . Op die telefoon kwam die bestelling ook binnen en de ontvanger reageerde met de vraag wie de bestelling deed. De besteller reageerde met ' [betrokkene 5] '. En dat is de naam die werd opgeschreven met het telefoonnummer erbij en met het handschrift dat buitengewoon veel overeenkomsten heeft met het handschrift van de bestelling van de pseudokoop. Het is een feit dat [medeverdachte 3] die bestelling opschreef. Het is dus [medeverdachte 3] die de besproken bestelling van [betrokkene 5] aannam en opschreef. En dus niet cl.
13. De Nokia 004 bevat weliswaar berichten waarin ' [verdachte] ' werd geschreven maar de enige keer dat de verzender zichzelf kennelijk [verdachte] noemde, was in augustus 2013. Dat is drieënhalf jaar voor de tll. periode en kan dus niet redengevend zijn voor het bewijs van een rol in deze stekkenhandel. De overige drie berichten zijn afkomstig van [betrokkene 6] die nota bene daarvoor nog vroeg om het telefoonnummer van ene [verdachte] . Het feit dat iemand wellicht contact met je zou willen, zegt niets over een rol van voldoende gewicht in de stekkenhandel.
14. Daarom voert de verdediging dit verweer opnieuw en stelt zich uitdrukkelijk op het standpunt dat het dossier niets bevat dat bewijst dat cl. in nauwe en bewuste samenwerking met de anderen handelde. Er is niets bekend over de samenwerking, noch de intensiteit, cl. had geen rol in de taakverdeling, hij was niet aanwezig op belangrijke momenten of plaatsen, zoals de loodsen. Als hij al enige wetenschap had, dan kunnen zijn gedragingen hoogstens in verband worden gebracht met medeplichtigheid. Om deze reden moet cl. worden vrijgesproken van feit 1.’

Het eerste middel

9. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, bewezen heeft verklaard dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde opzettelijk heeft gehandeld, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk is. De steller van het middel voert aan dat ’s hofs oordeel dat het onaannemelijk is dat de verdachte de activiteiten niet heeft waargenomen of daarvan geen kennis heeft gehad, ontoereikend is onderbouwd.
10. Het hof heeft een verklaring tot het bewijs gebezigd die de verdachte op 18 januari 2017 bij de politie heeft afgelegd, inhoudend dat hij bijna iedere dag bij [A] komt, ‘soms een paar uur maar nooit een hele dag’ (bewijsmiddel 22). Het hof heeft in het bestreden arrest in het licht van (naar ik begrijp) deze verklaring overwogen dat het de in hoger beroep ter terechtzitting door verdachte afgelegde verklaring ‘dat hij gelet op zijn matige gezondheid niet meer zo vaak in [A] aanwezig was’ niet geloofwaardig acht. Het hof heeft vervolgens overwogen dat er gelet op de notities in de agenda regelmatig hennepstekken werden besteld bij [A] , dat er veel ritjes werden gemaakt naar [loods a] , dat dit ook gebeurde op tijdstippen waarop de verdachte in [A] aanwezig was en dat het hof het ‘gelet op zijn dagelijkse aanwezigheid onaannemelijk (acht) dat de verdachte deze activiteiten niet heeft waargenomen of daarvan geen kennis heeft gehad.’ Dat is niet onbegrijpelijk. Verder heeft het hof uit de bewijsmiddelen 5, 6 en 7 kunnen afleiden dat naar de loodsen is gereden op dagen waarop de verdachte in [A] was.
11. De steller van het middel voert voorts aan dat in ’s hofs overwegingen moet worden gelezen ‘dat de camera’s aan de buitenzijde van [A] zijn opgehangen met het specifieke doel om in de gaten te houden of de politie buiten het pand kentekens noteerde’, terwijl dit niet uit een bewijsmiddel zou blijken en ook niet is gemotiveerd. Verder zou uit de bewijsmiddelen niet volgen dat verdachte op het moment van de ‘door het hof genoemde
openlijke commotie, aanwezig was in [A] .’
12. Een tot het bewijs gebezigd proces-verbaal van bevindingen van politiële pseudokoper P3010 houdt onder meer in dat hij zag dat rechts boven de balie een flatscreen hing, dat hij op dat screen vier beelden van een camera zag, en dat deze gericht waren op de parkeerplaats voor het bedrijf en een gedeelte van [b-straat ] (bewijsmiddel 1). Gerelateerd wordt voorts dat twee mannen die vlak voordien de zaak waren binnengelopen ‘steeds wijzende bewegingen maakten naar het flatscreen en bewegingen maakten dat gekeken moest worden in de richting van de blauwe Volvo’. Nadat zij ‘Police in Volvo, blue Volvo’ hadden gezegd reageerden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hier meteen op ‘door zenuwachtig druk doende heen en weer te lopen’. Later wordt door [medeverdachte 1] aan de beide pseudokopers gevraagd of [medeverdachte 2] met hen mee kan rijden ‘naar onze opslag om te kijken of het daar druk is met politie, jullie kenteken is niet genoteerd door de politie’.
13. Het hof heeft overwogen dat boven de balie een flatscreen aanwezig was ‘met daarop camerabeelden van de voorzijde van [A] waarop gevolgd werd of er politie bezig was met het noteren van kentekens van klanten van [A] ’. Het hof heeft daarin een aanwijzing gezien dat de verdachte ‘wist wat er gaande was nu hij als eigenaar toch geacht mag worden zeggenschap te hebben gehad over het plaatsen van de camera’s en het doel daarvan’. Dat is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat het hof niet heeft overwogen dat het waarnemen van langsrijdende politieauto’s het enige doel van de camera’s was. En dat het hof in de ‘openlijke commotie’ die ontstond nadat een politieauto was gesignaleerd een bevestiging heeft kunnen zien van dit doel van de geplaatste camera’s. Daaraan doet niet af dat niet blijkt dat verdachte op dat moment aanwezig was, nu het hof niet uit zijn aanwezigheid op dat moment, maar uit zijn zeggenschap over het plaatsen van camera’s en het doel daarvan een aanwijzing afleidt. Ik merk daarbij nog op dat het hof ook in ‘de opmerking van [medeverdachte 1] tegen één van de pseudokopers dat hij maar een zak aarde en nieuwe werkhandschoenen moest meenemen zodat hij, als de politie zou komen, kon zeggen dat hij deze bij [A] had gehaald’, heeft kunnen afleiden dat ‘steeds rekening werd gehouden met eventuele problemen met de politie’.
14. De steller van het middel voert voorts aan dat het hof de vaststelling dat ‘deze wachtende klanten’ voor de verdachte kenbaar moeten zijn geweest niet uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden.
15. Een tot het bewijs gebezigd proces-verbaal van bevindingen van politiële pseudokoper P3010 houdt onder meer in dat [medeverdachte 3] , wanneer zij de stekken komen halen, zegt: ‘Pak maar even koffie, dan ga ik het halen’ (bewijsmiddel 3). Dat gesprek vindt plaats in aanwezigheid van de verdachte, zo volgt uit dit bewijsmiddel. [medeverdachte 3] richt zich kort daarvoor mede tot de verdachte en zegt kort daarna tegen hem: ‘Ik haal even die stekken op en ben zo terug’. Het hof heeft uit een en ander kunnen afleiden dat deze (wachtende) klanten voor de verdachte kenbaar moeten zijn geweest.
16. De steller van het middel voert voorts aan dat ‘de overweging dat de reguliere handel niet of minder plaatsvond’ geen steun vindt ‘in het bewijsmiddel dat er een laag stof lag op de zakjes plantenzaad, stenen potten en één rek tuingereedschap’. Volgens de steller lag er ‘gezien de hoeveelheid van de inbeslaggenomen goederen, in ieder geval 1859 (groeibevorderende) middelen/goederen in [A] .’ Een selectie van de artikelen met stof is onder die omstandigheden niet representatief en redengevend voor het oordeel dat de reguliere handel niet of minder plaatsvond.
17. Een tot het bewijs gebezigd proces-verbaal van bevindingen houdt in dat op 17 januari 2017 een nader onderzoek is ingesteld bij [A] (bewijsmiddel 12). Verbalisant ‘zag in [A] dat er tuinartikelen stonden en dat deze onder een dikke laag stof zaten. Deze tuinartikelen waren stenen potten en zakjes met plantenzaad en een rek met tuingereedschap’. Het hof heeft voorts een verklaring van [medeverdachte 3] tot het bewijs gebezigd, waarin hij de vraag wat [A] voor bedrijf is beantwoordt met: ‘Tegenwoordig heet het een tuincentrum’ (bewijsmiddel 23). De verdachte heeft zelf verklaard dat [A] een growshop was, dat hij na de overname heeft ‘geprobeerd er een toegankelijker bedrijf van te maken door andere producten te gaan verkopen’ en dat hij er ‘een soort tuincentrum’ van wilde maken maar dat dit ‘maar half gelukt’ is (bewijsmiddel 25). Mede in het licht van deze verklaringen heeft het hof uit de laag stof die de politie op de genoemde artikelen aantrof kunnen afleiden dat de ‘reguliere’ handel ‘klaarblijkelijk niet of minder’ plaatsvond. Daarbij heeft het hof ook kunnen betrekken ‘dat [medeverdachte 1] zomaar een zak aarde en nieuwe werkhandschoenen aan de politionele informant meegaf als dekmantel mocht er politie komen’.
18. De steller van het middel leest in ’s hofs overwegingen het kennelijk oordeel dat ‘de opbrengst die zou zijn behaald met de handel in hennepstekken, onderdeel is gaan uitmaken van de geldopbrengsten van [A] ’ en dat, gelet op zijn verklaring, verdachte ‘dus ook de opbrengst van de stekkenhandel zelf ophaalde’. Deze gevolgtrekking zou niet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen.
19. De tot het bewijs gebezigde verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, houdt in: ‘Ik haalde de omzet van [A] altijd zelf op. Ik heb mijn medewerkers nooit toegang willen geven tot de geldstromen.’ Het hof heeft uit die verklaring afgeleid dat de verdachte ‘de controle over de financiën nooit uit handen heeft gegeven.’ In ’s hofs overwegingen ligt niet besloten dat het hof ervan is uitgegaan dat de verdachte zelf de opbrengst van de stekkenhandel ophaalde in die zin dat alleen aan hem betaald werd. Voor zover het middel daarvan uitgaat ontbeert het feitelijke grondslag. Ik wijs er in dit verband op dat de verdachte op de vraag wie voor hem waarneemt als hij er niet is, heeft geantwoord dat [medeverdachte 1] 20 uur per week in zijn bedrijf werkt en [medeverdachte 3] 4 dagen per week (bewijsmiddel 22).
20. De steller van het middel voert voorts aan dat de overweging dat het hof ervan uitgaat dat [betrokkene 3] de huurovereenkomst heeft afgesloten voor de verdachte, geen steun vindt in de bewijsmiddelen en onvoldoende is gemotiveerd.
21. De eerste door [betrokkene 3] afgelegde tot het bewijs gebezigde verklaring houdt in dat zijn roepnaam [betrokkene 3] is en dat hij ‘de achterste hal aan de rechterkant’ huurde (bewijsmiddel 20). Het hof leidt daaruit af dat het om [loods a] gaat. Hij verklaart voorts dat hij ‘geen idee’ heeft waar deze loods voor werd gehuurd. Hij is er ‘weleens geweest’ maar heeft het niet voor zichzelf gehuurd. De tweede door [betrokkene 3] afgelegde tot het bewijs gebezigde verklaring houdt in dat hij ‘die loods’ ergens in 2016 huurde, en dat hij gebruik maakt van [telefoonnummer 2] (bewijsmiddel 21). Uit een tot het bewijs gebezigd proces-verbaal digitaal onderzoek blijkt dat in (vermoedelijk) de telefoon van verdachte in de contactenlijst [betrokkene 3] [telefoonnummer 2] staat (bewijsmiddel 17). Het hof heeft uit een en ander kunnen afleiden dat de verdachte anders dan hij heeft verklaard, ‘ [betrokkene 3] wel degelijk kende’ en ervan uit kunnen gaan dat [betrokkene 3] voor verdachte ‘de huurovereenkomst van de loods met [C] heeft afgesloten’. Ik neem daarbij het belang van [loods a] voor de bedrijfsvoering van [A] in aanmerking, terwijl [A] het bedrijf van de verdachte was. Het hof behoefde zijn oordeel ook niet nader te motiveren.
22. Ten slotte brengt de steller naar voren dat als verdachte in 2013 gebruik heeft gemaakt van één van de aangetroffen telefoons en zich toen [verdachte] noemde ‘zijn betrokkenheid bij de stekkenhandel in de tll. periode niet uit de ontvangst’ van drie berichten volgt die niet zijn beantwoord’.
23. Uit een tot het bewijs gebezigd proces-verbaal digitaal onderzoek volgt dat in een tijdens de doorzoeking van [A] aangetroffen Nokia vier SMS-berichten zijn aangetroffen waarin ‘het contact van deze telefoon ‘ [verdachte] ’ werd genoemd’ (bewijsmiddel 13). Het gaat daarbij om berichten van 13, 18 en 19 januari 2017. Naar ik begrijp gaat het de steller van het middel om deze telefoon. Het hof heeft uit bewijsmiddel 13 naar het mij voorkomt kunnen afleiden dat de verdachte (onder meer) deze telefoon gebruikte; daaraan doet niet af dat uit dit bewijsmiddel niet blijkt dat de SMS-berichten waarin het contact ‘ [verdachte] ’ wordt genoemd zijn beantwoord. Ik merk daarbij op dat bewijsmiddel 13 ook inhoudt dat er een uitgaand SMS-bericht is waarin het contact zich ‘ [verdachte] ’ noemt, dat in het toestel bijna dagelijks inkomende en uitgaande SMS-berichten terug zijn te lezen en dat het hof de betrokkenheid van de verdachte bij de hennephandel op een reeks aanwijzingen heeft gebaseerd.
24. Het middel faalt.

Het tweede middel

25. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd bewezen heeft verklaard dat de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tezamen en in vereniging heeft gehandeld.
26. Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. [1] Verder kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. [2] De vraag of van medeplegen sprake is, vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij de toetsing in cassatie sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering. [3]
27. Aan Uw Raad is meermalen de vraag voorgelegd of de bewijsvoering van het medeplegen van het opzettelijk verkopen en/of afleveren (etc.) van softdrugs door de eigenaar of bedrijfsleider van een coffeeshop toereikend was gemotiveerd. Dat was niet het geval in een zaak waarin Uw Raad op 30 mei 2006 oordeelde. [4] Uw Raad overwoog dat de enkele omstandigheden ‘dat de verdachte eigenaar van de desbetreffende coffeeshop was en de verantwoordelijkheid droeg voor hetgeen in die coffeeshop gebeurde’ onvoldoende waren ‘om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen’.
28. Een arrest van Uw Raad van 3 juni 2008 [5] betrof een zaak waarin het hof had vastgesteld dat ‘vanuit het door verdachte gerunde café, [A], in softdrugs werd gehandeld door de broer van verdachte’. Het hof had aan zijn oordeel dat sprake was van het medeplegen van het opzettelijk verkopen en afleveren van hashish ten grondslag gelegd dat gelet op de positie van verdachte in het café – hij was degene die over de sleutel van het café beschikte en bepaalde wanneer het café geopend was – en op de onderlinge verhouding tussen verdachte en zijn broer, vaststaat ‘dat verdachte op de hoogte was van de handel in softdrugs en dat deze onder de verantwoordelijkheid van verdachte viel, aangezien de handel plaatsvond in zijn café terwijl hij daar aan het werk was, althans veelvuldig samen met zijn broer aanwezig was’. Naar het oordeel van Uw Raad waren deze omstandigheden niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte opzettelijk de handel in softdrugs had medegepleegd. [6]
29. In een zaak van 1 juli 2014 liet Uw Raad de veroordeling van een bedrijfsleider van een growshop wegens het medeplegen van het verkopen en aanwezig hebben van hennep evenmin in stand. [7] Uw Raad overwoog dat de door het hof in het bijzonder in aanmerking genomen omstandigheden, ‘welke er op neerkomen dat de verdachte gelet op zijn functie als bedrijfsleider binnen de growshop “[A]” over deze gedragingen “vermocht te beschikken of deze al dan niet plaatsvonden en welker plaatsvinden hij blijkens de gang van zaken aanvaardde dan wel placht te aanvaarden”, welke omstandigheden eraan zouden kunnen bijdragen dat de verdachte als “functionele dader” van die gedragingen wordt aangemerkt’, onvoldoende waren om een dergelijke bewuste en nauwe samenwerking te kunnen aannemen.
30. In de onderhavige zaak heeft het hof samenvattend vastgesteld ‘dat de verdachte niet alleen de eigenaar was van [A] , maar dat hij als enige de volledige beheersing had over de geldstroom van het bedrijf, dat hij door de werknemers werd beschouwd als de baas, dat hij frequent en vrijwel dagelijks aanwezig was, dat er openlijk en veelvuldig werd heen en weer gereden met klanten voor hennepstekken, dat er een camerasysteem was om vroegtijdig aanwezigheid van politie op te merken, dat reguliere handel onder een laag stof lag en ook werd gebruikt om als cover aan klanten mee te geven om bij politie ontdekking te tonen en dat heel concreet aan verdachte in aanwezigheid van de politionele informant door zijn werknemer verteld werd dat deze even hennepstekken halen was.’ Het hof komt vervolgens tot de conclusie dat het ‘ondenkbaar (is) dat de verdachte geen materiële bijdrage (in de zin van planvorming, financieel beheer en uitvoering) heeft geleverd aan de hennepstekhandel die binnen [A] plaatsvond en die integraal onderdeel uitmaakte van de dagelijkse bedrijfsvoering.’ Het hof is ‘van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.’
31. Dat oordeel is – meen ik – niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Ik wijs er in dat verband op dat het hof ook heeft vastgesteld dat [betrokkene 3] voor de verdachte de huurovereenkomst betreffende [loods a] heeft gesloten, dat in [A] een zwarte agenda is aangetroffen met notities die betrekking hebben op bestellingen van hennepstekken, en dat één van de aangetroffen telefoons met hennepgerelateerde berichten aan verdachte toebehoorde. Inzake de toereikendheid van de bewijsvoering merk ik voorts op dat het hof zich – anders dan in beide hiervoor weergegeven arresten – niet heeft beperkt tot de vaststelling dat de handel ‘onder de verantwoordelijkheid van verdachte viel’ dan wel dat hij daar gelet op zijn functie over vermocht te beschikken en deze aanvaardde dan wel placht te aanvaarden. Het hof heeft toegelicht uit welke feiten en omstandigheden het afleidt dat van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en genoemde medeverdachten sprake is.
32. Het middel faalt.

Het derde middel

33. Het derde middel bevat de klacht dat het hof het onder feit 2 tenlastegelegde ten onrechte althans ontoereikend gemotiveerd bewezen heeft verklaard. Het hof heeft volgens de steller van het middel ten onrechte geoordeeld dat de hennepstekken en -toppen zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. De overweging van het hof dat de sleutel van [loods a] in [A] lag en dat verdachte daarover kon beschikken, zou geen steun vinden in de gebezigde bewijsmiddelen. De verdachte zou geen weet hebben gehad van de sleutel en deze zou niet in [A] maar bij een medeverdachte zijn aangetroffen. Verder zou niet uit de bewijsmiddelen volgen dat [loods a] de opslag was van [A] .
34. Van ‘aanwezig hebben’ als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder C, Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het ‘aanwezig hebben’ hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de verdovende middelen aan de verdachte toebehoren of dat sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de verdovende middelen. [8] Voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is ‘gezamenlijke machtsuitoefening’ noodzakelijk. [9] Daarnaast is voor het opzettelijk aanwezig hebben noodzakelijk dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op de aanwezigheid van de hennep. [10]
35. In de onderhavige zaak heeft het hof geoordeeld dat op grond van ‘de observatieverslagen, de camerabeelden van de loodsen en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de pseudokoop kan worden vastgesteld dat in ieder geval in [loods a] hennepstekken waren opgeslagen die aan de klanten van [A] werden verkocht en afgeleverd.’ Uit de tot het bewijs gebezigde observatieverslagen blijkt van diverse ritjes tussen [A] en het terrein waarop [loods a] zich bevond, op 28 september, 11 oktober, 18 oktober en 18 november 2016. De ritjes werden (onder meer) uitgevoerd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , al dan niet vergezeld door één of meer (vermoedelijke) klanten (bewijsmiddelen 5 t/m 8). Uit een samenvatting van beelden van drie camera’s op het adres waar [loods a] zich bevond volgt onder meer dat [medeverdachte 3] zijn auto soms meermalen per dag parkeert bij [loods a] en daarna deze loods binnengaat. Als data worden genoemd 9, 10, 13 en 16 januari 2017. Deze samenvatting houdt voorts onder meer in dat iedere dag meerdere malen verschillende voertuigen bij [loods a] worden geparkeerd waarbij mannen voorwerpen de loods in- en uitdragen waarna deze in voertuigen worden geplaatst. Ook een Volkswagen Passat op naam van verdachte stopt op verschillende dagen bij [loods a] (bewijsmiddel 4). Uit de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de pseudokoop blijkt dat [medeverdachte 1] aan de pseudokopers heeft gevraagd of [medeverdachte 2] mee kon rijden ‘naar onze opslag om te kijken of het daar druk is met politie’ (bewijsmiddel 1). En dat [medeverdachte 2] tijdens dat ritje heeft gezegd: ‘Even langzaam rijden hier, want achter dit pand bij de gele vlaggen hebben wij onze opslag’ (bewijsmiddel 2 ). Bij het afhalen van de stekjes ziet P3010 dat [medeverdachte 3] ‘de loopdeur links, naast de grote roldeur van de loods, rechtsachter met de sleutel opende’ en binnengekomen twee dozen met hennepstekjes pakt (bewijsmiddel 3). Tijdens een doorzoeking worden in de loods henneptoppen en hennepstekken aangetroffen (bewijsmiddel 9).
36. Het hof heeft uit de (genoemde) bewijsmiddelen kunnen afleiden dat in [loods a] hennepstekken waren opgeslagen die aan de klanten van [A] werden verkocht en afgeleverd, en dat [loods a] als opslag fungeerde voor [A] .
37. Bewijsmiddel 18 betreft een (los opgenomen) proces-verbaal van bevindingen verduidelijking inbeslaggenomen sleutels. Dit proces-verbaal vermeldt onder ‘Doorzoeking (hof: d.d. 17 januari 2017) [b-straat 1] te [plaats] ’ dat tijdens deze inval vijf sleutelbossen in beslag zijn genomen. De sleutels van [loods a] bevinden zich volgens dit proces-verbaal in ‘Fouilleringszak 2 met de tekst “Sleutels Fouillering [medeverdachte 3] ”’. Het hof heeft vervolgens overwogen dat de sleutel van [loods a] bij de doorzoeking op 17 januari 2017 in [A] is aangetroffen en dat de verdachte daarover kon beschikken. Uit de inhoud van genoemd proces-verbaal heeft het hof naar het mij voorkomt kunnen afleiden dat de sleutel tijdens de doorzoeking op 17 januari 2017 in [A] is aangetroffen. Uit de verhouding tussen de verdachte en [medeverdachte 3] , zoals deze uit de bewijsmiddelen naar voren komt, heeft het hof naar het mij voorkomt kunnen afleiden dat de verdachte over de sleutel kon beschikken. De verdachte heeft verklaard dat [A] zijn ‘eigen bedrijf’ was. Op de vraag wie voor hem waarneemt als hij er niet is, antwoordt hij dat [medeverdachte 1] 20 uur per week in zijn bedrijf werkt en [medeverdachte 3] 4 dagen per week (bewijsmiddel 22). [medeverdachte 3] verklaart dat verdachte zijn ‘baas’ is (bewijsmiddel 23). [medeverdachte 1] verklaart dat [medeverdachte 3] verdachte ‘ondersteunde’ (bewijsmiddel 24). Daarbij stelt het hof vast dat [betrokkene 3] voor verdachte de huurovereenkomst van de loods heeft afgesloten.
38. Daarmee heeft het hof uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte (wist van de sleutel en) over de sleutel kon beschikken. Het hof heeft voorts, mede in dit licht, uit de bewijsvoering kunnen afleiden dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen in [loods a] opzettelijk 1751 hennepstekken en 1652 gram gedroogde henneptoppen aanwezig heeft gehad. In die bewijsvoering ligt besloten dat de verdachte wist dat aldaar hennepstekken en henneptoppen aanwezig waren, en dat hij tezamen en in vereniging met anderen ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] ) de feitelijke macht over deze hennepstekken en henneptoppen uitoefende.
39. Het middel faalt.

Het vierde middel

40. Het vierde middel behelst de klacht dat het hof ‘ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd goederen heeft onttrokken aan het verkeer.’
41. Het hof heeft in het bestreden arrest in verband met de onttrekking aan het verkeer van diverse inbeslaggenomen goederen het volgende overwogen:

Onttrekking aan het verkeer
De beslaglijst d.d. 27 mei 2021 maakt onder nummer 13 melding van een 1859 voorwerpen die tijdens de doorzoeking in [A] op 17 januari 2017 zijn aangetroffen en onder verdachte zijn inbeslaggenomen. De verdachte heeft geen afstand gedaan van deze voorwerpen. Volgens de verdediging zou het gaan om de winkelvoorraad bestaande uit ‘reguliere’ tuinartikelen en benodigdheden voor visvijvers. Uit de dossierpagina’s 1598 tot en met 1605 blijkt echter dat het hier (grote hoeveelheden) ventilatoren, (turbo)heaters, kachels, dompelpompen, tijdschakelaars, transformatoren en groeimiddelen betreft.
Het hof is van oordeel dat deze inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu zij daarvoor vatbaar zijn.
De hiervoor genoemde voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten in het bedrijf van de verdachte aangetroffen en kunnen worden beschouwd als een de handel in softdrugs betreffende gezamenlijkheid van voorwerpen welke kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven als ten laste van de verdachte bewezenverklaard. De gezamenlijkheid van deze voorwerpen acht het hof van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Voorts zal het hof de onttrekking aan het verkeer bevelen van de verdovende middelen zoals vermeld onder de nummers 15 tot en met 26 op de beslaglijst, aangezien dit middelen zijn als bedoeld in lijst II van de Opiumwet en deze op grond van artikel 13a van de Opiumwet dienen te worden onttrokken verklaard.
(…)

BESLISSING

Het hof:
(…)
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de op de beslaglijst onder nr. 15 tot en met 26 vermelde voorwerpen (telkens hennep), alsmede de onder nr. 13 op de beslaglijst vermelde artikelen.’
42. In de overgelegde pleitnota is onder meer het volgende aangevoerd (met weglating van verwijzingen):
’24. De verdediging refereert zich aan het oordeel van uw hof als het gaat om de beslissing over de inbeslaggenomen goederen, met uitzondering van goednummer 13; de bedrijfsvoorraad van [A] .
25. Op 17 januari 2017 werd er beslag gelegd op 1859 goederen. De winkel werd hiermee volledig lamgelegd. In de klaagschriftprocedure is getracht de winkel nog te redden, althans cl. niet met nog meer schulden op te zadelen maar mede door deze beslaglegging kwam cl. in 2017 in grote financiële problemen. Als hij de voorraad zelf had kunnen verkopen, dan had hij hiermee een deel van zijn belastingschuld kunnen afbetalen.
26. De Rb. meende dat deze goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer nu deze goederen zouden kunnen dienen tot het begaan of voorbereiden van een soortgelijk feit. De verdediging is het daarmee niet eens
27. Een onttrekking aan het verkeer op grond van art. 36c Sr is niet aan de orde. Er is geen verband met het vermeend begane strafbaar feit. Bovendien gaat het om legale goederen en biedt art. 36d Sr ook geen mogelijkheid.
28. De KVI beschrijft de partij als
'groei en bloeimiddelen, ventilatoren’. Het moge duidelijk zijn dat deze beschrijving volstrekt onvoldoende is om de conclusie te trekken dat het bezit dan wel de verkoop van deze goederen een overtreding zou inhouden van art. 11a Ow. Zelfs tijdens de controle op 7 december 2016 constateerde de politie niet een overtreding van het growshopverbod die resulteerde in een inbeslagneming.
29. De lijst in het dossier is hiervoor ook onvoldoende zonder nadere informatie over het verkoopproces van [A] . Het feit dat [A] door sommigen een growshop wordt genoemd is, zegt niets nu cl. op 25 maart 2016 nog is vrijgesproken ter zake een verdenking van overtreding van art. 11a Ow. Dat artikel wordt ook wel het growshop verbod genoemd maar zo'n winkel is pas illegaal als deze goederen verkoopt die bestemd zijn voor de grootschalige of beroepsmatige hennepteelt. Ik verwijs in dit verband op de uitspraak van uw hof van 18 juni 2020. Het dossier bevat niets om tot dat oordeel te komen.
30. En dus zijn deze goederen niet bestemd voor het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. En dus kan uw hof niet komen tot een onttrekking aan het verkeer. De goederen zijn niet gevaarlijk en het ongecontroleerde bezit is niet in strijd met de wet of het algemeen belang, ook niet als uw hof kijkt naar de gezamenlijkheid. Een verbeurdverklaring is eveneens niet mogelijk. De verdediging verzoekt uw hof om deze redenen om de teruggave van deze goederen te gelasten zodat cl. de waarde van goederen ontvangt, ook ingeval van een bewezenverklaring.’
43. De steller van het middel wijst erop dat een beroep is gedaan op ‘de vrijspraak d.d. 25 maart 2016 ter zake van verdenking van overtreding van artikel 11a Ow en op het bezoek van de politie op 7 december 2016’. Hij wijst voorts op ‘het argument dat het dossier niets heeft vastgesteld over de gezamenlijkheid van de goederen en het verkoopproces waaruit kon blijken dat deze goederen bestemd waren voor de grootschalige of beroepsmatige hennepteelt’. De steller van het middel meent dat het hof in dat licht nader had moeten motiveren ‘waarom de gezamenlijkheid van deze voorwerpen van zodanige aard was dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.’ Ik begrijp daaruit dat het middel zich enkel richt tegen de onttrekking aan het verkeer van de op de beslaglijst onder nr. 13 vermelde voorwerpen.
44. Het hof heeft de beslissing tot onttrekking aan het verkeer van deze voorwerpen klaarblijkelijk gebaseerd op hetgeen is bepaald in artikel 36b, eerste lid, aanhef en onder 1°, Sr in verbinding met artikel 36d Sr. Deze bepalingen luiden voor zover van belang als volgt:

‘Artikel 36b Sr

1. Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1°. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

Artikel 36d Sr

Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.’
45. Deze mogelijkheid van onttrekking aan het verkeer is eind jaren ’50 gecreëerd. [11] Zij is voorgesteld in reactie op opmerkingen in het voorlopig verslag: ‘De commissie denkt echter kennelijk aan voorwerpen, waarvan zonder meer duidelijk is, dat het bezit er van tot nieuwe delicten kan leiden (verdovende middelen, pornografische lectuur, inbrekerswerktuigen e.d.). Naar het oordeel van de ondergetekende ligt het dan, gelet op de daarvoor gestelde analoge vereisten, meer voor de hand dergelijke voorwerpen vatbaar te maken voor onttrekking aan het verkeer’. [12]
46. Redelijke uitleg van de in artikel 36d Sr gebezigde bewoordingen ‘soortgelijke feiten’ brengt volgens Uw Raad mee dat daaronder dienen te worden verstaan feiten, die, gelet op het belang dat de wetgever door de strafbaarstelling ervan heeft willen beschermen, tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht. [13] Dat het voorwerp moet ‘kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten’ brengt niet mee dat het voorhanden hebben van de aan het verkeer onttrokken voorwerpen (als voorbereidingshandeling of anderszins) strafbaar moet zijn. Uit de eis dat de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang volgt volgens Uw Raad wel dat het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerde bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijs te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard, in strijd is met de wet of het algemeen belang. [14]
47. Onder gevaarlijke voorwerpen worden, aldus Bleichrodt en Vegter, soms ook zaken gebracht ‘die, als ze geïsoleerd worden bezien, nooit gevaarlijk zijn. In dat geval delen deze voorwerpen in het lot van een wel gevaarlijk voorwerp, omdat ‘de gezamenlijkheid van zodanige aard is, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang’.’ [15]
48. Het hof heeft de verdachte veroordeeld wegens het ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ en het ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’. Het hof heeft inzake de onder nr. 13 op de beslaglijst vermelde artikelen aangegeven dat het gaat om ‘(grote hoeveelheden) ventilatoren, (turbo)heaters, kachels, dompelpompen, tijdschakelaars, transformatoren en groeimiddelen’. [16] Tegen de feitelijke juistheid van deze weergave van de onder nr. 13 op de beslaglijst vermelde goederen worden in cassatie geen klachten geformuleerd. Uit ’s hofs overwegingen volgt dat de voorwerpen ‘bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten in het bedrijf van de verdachte zijn aangetroffen’. Uit de bewijsvoering (in het bijzonder de bewijsmiddelen 19 en 22) volgt dat de voorwerpen aan de verdachte toebehoren. In cassatie wordt ook niet bestreden dat aan deze voorwaarden voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36d Sr is voldaan.
49. Het hof heeft, meen ik kunnen oordelen dat de onder nr. 13 op de beslaglijst vermelde artikelen op grond van artikel 36d Sr aan het verkeer kunnen worden onttrokken. De veroordeling betreft in de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven; de voorwerpen waar het bij nr. 13 op de beslaglijst in de samenvatting van het hof om gaat zijn voorwerpen die tot het (opzettelijk) telen van hennep, een in de Opiumwet strafbaar gesteld feit (artikel 3 jo. artikel 11 Opiumwet), kunnen dienen. Bijlage 1 bij de Aanwijzing Opiumwet noemt als indicatoren van professionaliteit onder meer ventilatie, verwarming, voeding, belichting en bodem. [17] Daarnaast kunnen deze voorwerpen dienen tot het begaan van het misdrijf van artikel 11a Opiumwet. Daaraan doet niet af dat de verdachte op 25 maart 2016 van een verdenking ter zake van artikel 11a Opiumwet zou zijn vrijgesproken en evenmin dat de politie tijdens een bezoek op 7 december 2016 niet een overtreding van het growshopverbod zou hebben geconstateerd die in inbeslagneming heeft geresulteerd.
50. Aan de toereikendheid van ‘s hofs vaststellingen doet naar het mij voorkomt evenmin af dat het hof in de context van de onttrekking aan het verkeer niets heeft vastgesteld over 'het verkoopproces waaruit kon blijken dat deze goederen bestemd waren voor de grootschalige of beroepsmatige hennepteelt’. De vaststelling dat de goederen bestemd waren voor de grootschalige hennepteelt is van belang in de context van de vaststelling dat het in artikel 11a Opiumwet omschreven strafbaar feit is begaan (vgl. artikel 11, vijfde lid, Opiumwet). Onder de ‘soortgelijke misdrijven als ten laste van de verdachte bewezenverklaard’ heeft het hof – als gezegd – evenwel ook andere strafbare feiten kunnen rekenen, waaronder het (opzettelijk) telen van hennep.
51. De bewijsmiddelen houden onder meer in dat de verdachte heeft verklaard dat [A] een ‘zogeheten growshop’ was, dat hij er na de overname ‘een toegankelijker bedrijf’ van heeft willen maken ‘door andere producten te gaan verkopen’ en er ‘een soort tuincentrum’ van te maken, en dat dit ‘maar half gelukt’ is: ‘de hennep gerelateerde producten bleven verkocht worden’. Mede in dat licht behoefde het hof – meen ik – niet nader te motiveren waarom het de onder nr. 13 op de beslaglijst vermelde goederen, samengevat als ‘(grote hoeveelheden) ventilatoren, (turbo)heaters, kachels, dompelpompen, tijdschakelaars, transformatoren en groeimiddelen’ als een ‘de handel in softdrugs betreffende gezamenlijkheid van voorwerpen’ heeft aangemerkt ‘welke kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven als ten laste van de verdachte bewezenverklaard.’ Ik neem daarbij in aanmerking dat het standpunt dat de goederen niet kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten in de pleitnota enkel gebaseerd is op de stelling dat niet vast zou staan dat deze goederen bestemd zijn voor grootschalige of beroepsmatige hennepteelt.
52. Het middel faalt.

Slotsom

53. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de op artikel 81, eerste lid, RO gebaseerde formulering. Ambtshalve merk ik op dat Uw Raad meer dan twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld uitspraak zal doen. In het licht van de geheel voorwaardelijk opgelegde straf kan worden volstaan met een constatering van de overschrijding. [18] Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
54. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
2.HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1315,
3.HR 28 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:336,
4.HR 30 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2344,
5.HR 3 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2932,
6.Vgl. ook HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1689,
7.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1593,
8.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945,
9.HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696. Zie ook de conclusie van A-G Knigge (onder 6.4) voorafgaand aan HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2008 en de conclusie van A-G Aben (onder 10-12) voorafgaand aan HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:318.
10.HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945,
11.Wet van 22 mei 1958,
13.HR 6 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC9322,
14.HR 17 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9728,
15.F.W. Bleichrodt en P.C. Vegter,
16.De beslaglijst spreekt over ‘1859.00 STK Huishoudelijke Artikelen’; ‘G1663100 – groei en bloeimiddel, ventilatoren etc.’. De lijst die in het dossier is opgenomen (p. 1558-1605) is in lijn met de samenvatting van het hof.
18.HR 26 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:492,