ECLI:NL:HR:1997:ZC9322

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 mei 1997
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
3541
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • H. Hermans
  • A. Keijzer
  • C. Corstens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen en de uitleg van soortgelijke feiten in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen goederen, waaronder tabletten, poeders en pillen, die zijn aangetroffen bij de klager, L. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht, die op 24 mei 1996 had besloten tot onttrekking aan het verkeer van deze goederen. De klager was ten tijde van de beschikking gedetineerd en had eerder een veroordeling gekregen voor overtredingen van de Opiumwet. De Rechtbank had geoordeeld dat de inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar waren voor onttrekking aan het verkeer, omdat deze konden dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als de feiten waarvan de klager werd verdacht.

De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen geen verdovende middelen zijn, en dat deze voorwerpen niet kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. De Hoge Raad verduidelijkt dat onder 'soortgelijke feiten' in de zin van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht feiten moeten worden verstaan die tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten. Aangezien de inbeslaggenomen goederen geen verdovende middelen zijn, kan de onttrekking aan het verkeer niet worden gerechtvaardigd.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling van de vordering. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president Hermans als voorzitter, samen met de raadsheren Keijzer en Corstens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 mei 1997.

Uitspraak

6 mei 1997
Strafkamer
nr. 3541 Besch.
LD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Maastricht van 24 mei 1996, gegeven op een vordering, ex artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering, van de Officier van Justitie in het arrondissement Maastricht tot onttrekking aan het verkeer, ingesteld door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats], ten tijde van de bestreden beschikking gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Leuvensepoort" te 's-Hertogenbosch.
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de in bovenvermelde beschikking omschreven goederen aan het verkeer onttrokken verklaard.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door [klager] . Middelen van cassatie zijn door of namens deze niet voorgesteld.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op de bestaande vordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
4.1.1. De Rechtbank heeft de onttrekking aan het verkeer van de onder [klager] inbeslaggenomen voorwerpen gemotiveerd met de overweging:
dat de onder [klager] voornoemd inbeslaggenomen tabletten, pillen, poeders en amfetamine, zoals nader omschreven in het bij voormelde vordering gevoegde overzicht beslag, vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen, blijkens de brief van de raadsman van klager dd. 18 maart 1996, aan klager toebehoren en deze voorwerpen - welke bij gelegenheid van het onderzoek naar door hem begane feiten waarvan hij werd verdacht en bij vonnis van deze rechtbank dd. 20 december 1994 en na hoger beroep bij arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch dd. 7 juni 1995 is veroordeeld, zijn aangetroffen en welke kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten - van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, nu voormelde inbeslaggenomen goederen verhandeld zou kunnen worden als waren het verdovende middelen.
4.1.2. De door de Rechtbank bedoelde feiten ter zake waarvan [klager] werd verdacht en ter zake waarvan hij is veroordeeld betreffen, voorzover voor de beoordeling van de bestreden beschikking van belang, overtredingen van de Opiumwet.
4.2. Redelijke uitleg van de in art. 36d Sr gebezigde woorden "soortgelijke feiten" brengt mee dat daaronder dienen te worden verstaan feiten, die, gelet op het belang dat de wetgever door de strafbaarstelling ervan heeft willen beschermen, tot dezelfde categorie behoren als de door de verdachte begane feiten dan wel de feiten waarvan hij wordt verdacht.
4.3. In aanmerking genomen dat de Rechtbank blijkens haar onder 4.1.1 weergegeven overweging heeft vastgesteld dat de onder [klager] inbeslaggenomen voorwerpen geen verdovende middelen zijn is onbegrijpelijk hoe die voorwerpen zouden kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als de hiervoor onder 4.1.2 bedoelde feiten. Dat de inbeslaggenomen voorwerpen zouden kunnen worden verhandeld als waren het verdovende middelen doet aan het vorenoverwogene niet af, aangezien dat geen strafbaar feit oplevert dat soortgelijk is aan een overtreding van de Opiumwet.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op de bestaande vordering opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president Hermans als voorzitter, en de raadsheren Keijzer en Corstens, in bijzijn van de griffier Bogaert in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 1997.