Conclusie
1.Inleiding
2.Waar het in cassatie om gaat
3.Het eerste middel
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , […], voor zover inhoudende:
4.Het tweede middel
NJ2022/232, r.o. 2.4
NJ2021/331 m.nt. Jörg, r.o. 2.4 overwoog de Hoge Raad “dat van ‘dwang’ – in de zin van het in artikel 242 [(oud),
PHvK] van het Wetboek van Strafrecht bedoelde dwingen – sprake kan zijn als de betrokkene zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten”. Uit de daarnet onder 4.2 geciteerde rechtsoverweging uit HR 14 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:865,
NJ2022/232 valt af te leiden dat dit een feitelijkheid kan opleveren waarmee opzettelijk wordt veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn/haar wil ondergaat. Niet geheel duidelijk is of onverhoeds handelen een niet in het arrest van 14 juni 2022 genoemde afzonderlijke categorie betreft of dat zulk handelen binnen de in dat arrest gegeven voorbeelden valt. Voor dat laatste is iets te zeggen. Weliswaar geldt mijns inziens dat wanneer de dwang in het onverhoedse ligt het in essentie niet gauw om psychische druk zal gaan en evenmin om een door de verdachte veroorzaakte bedreigende situatie, maar wel kan dan sprake zijn van een zodanige door de verdachte veroorzaakte situatie dat het slachtoffer zich redelijkerwijs niet aan de verkrachtingshandelingen heeft kunnen onttrekken. Deze redenering steunt op de veronderstelling dat “bedreigende” in het arrest niet tussen haakjes is geplaatst als een nadere verduidelijking maar om te kennen te geven dat het hierbij slechts om een mogelijkheid gaat. Voor deze lezing pleit ook dat onverhoeds handelen niet in het arrest van 14 juni 2022 wordt genoemd terwijl er geen reden is om aan te nemen dat dwang niet langer op die wijze kan worden verwezenlijkt.
Dwang
5.Het derde middel
STRAFMAAT