ECLI:NL:HR:2021:842

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
20/00746
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting door sportmasseur tijdens massagebijeenkomst met betrekking tot dwang en seksuele handelingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een sportmasseur, was beschuldigd van verkrachting, gepleegd tijdens massages van de aangeefster. De feiten zijn als volgt: tussen 1 april 2016 en 12 mei 2016 heeft de verdachte de aangeefster, die als cliënt bij hem kwam voor een massage, gedwongen tot seksuele handelingen. Tijdens de massages heeft de verdachte zijn handen op een onverwachte manier verplaatst naar de liezen van de aangeefster en zijn vingers in haar vagina gebracht. De aangeefster heeft verklaard dat zij deze handelingen niet wilde en dat zij na de eerste keer verdachte had geappt om aan te geven dat zij dit ongewenst vond. Ondanks deze communicatie heeft de verdachte de handelingen herhaald.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het dulden van deze handelingen, ook al maakte zij niet onmiddellijk kenbaar dat zij deze handelingen niet wilde. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat 'dwang' in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht ook kan worden aangenomen als de betrokkene zich door het onverwachte handelen van de verdachte niet heeft kunnen verzetten. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel verworpen en geoordeeld dat de bewezenverklaring van de dwang tot seksuele handelingen voldoende gemotiveerd was.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak van duidelijke communicatie en de verantwoordelijkheid van de verdachte in situaties waarin een machtsongelijkheid bestaat, zoals bij een massage. De zaak onderstreept ook de juridische interpretatie van dwang in seksuele contexten, waarbij de omstandigheden van het geval en de intenties van de betrokken partijen cruciaal zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de handelingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/00746
Datum15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2020, nummer 21-006543-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.C. Swier, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van ‘dwang’ tot het ondergaan van handelingen die mede bestaan uit seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde], ontoereikend is gemotiveerd nu deze [benadeelde] toen niet kenbaar heeft gemaakt dat zij de door de verdachte verrichte handelingen niet wilde.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op meerdere tijdstippen in de periode van 01 april 2016 tot en met 12 mei 2016 te [plaats] door één of meer andere feitelijkheden, een persoon, te weten [benadeelde], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde], immers heeft verdachte één of meer van zijn vingers in haar vagina gebracht en haar vagina betast, die één of meer andere feitelijkheden er in bestaande dat verdachte genoemde ontuchtige handeling op een onverhoedse wijze heeft verricht, terwijl die [benadeelde] (als cliënt van verdachte) een massagebehandeling door verdachte onderging en (vrijwel) naakt op zijn massagetafel lag (in welke situatie verdachte een bepaald overwicht op haar had), en terwijl die [benadeelde] verdachte, nadat hij de eerste keer seksueel in haar vagina was binnengedrongen, aan verdachte had laten weten genoemde handeling als ongewenst te hebben ervaren.”
2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen (...). Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof neemt de volgende overwegingen over van de rechtbank.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[benadeelde] (hierna: aangeefster) en verdachte waren beiden verzorger bij de [A]. Verdachte is sportmasseur en heeft een eigen praktijk. Aangeefster heeft in maart of begin april 2016 tegen verdachte gezegd dat zij wilde leren masseren. Verdachte heeft aangegeven dat zij daarvoor eerst zelf een massagebehandeling zou moeten ondergaan. Aangeefster is vervolgens een aantal keer door verdachte gemasseerd. Tijdens de eerste massage heeft verdachte geconstateerd dat het bekken van aangeefster vast zat, daarom heeft hij haar bovenbenen, liezen en bekken gemasseerd.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat zij de eerste keer dat verdachte haar ging masseren op haar rug op de behandeltafel lag. Zij vermoedt dat dit op 10 april 2016 was. Verdachte ging haar masseren. Ze had haar string nog aan. Hij masseerde eerst de buitenkant van haar benen, haar liezen en haar bekken. Vervolgens ging hij in haar vagina met zijn vingers. Ze had het wel direct door, maar begon aan zichzelf te twijfelen of ze het wel goed voelde. Toen ze door had dat het echt waar was, stopte hij er vrijwel direct mee. Het was geen korte snelle beweging, voor haar gevoel duurde het lang. Ze is vervolgens naar huis gegaan en heeft verdachte geappt dat ze dit niet wilde. Hij appte terug dat het absoluut nooit meer zou gebeuren. Op 18 april is ze weer naar hem toegegaan. Ze geloofde hem dat hij het nooit weer zou doen. Toen heeft verdachte gewoon haar benen gemasseerd.
De derde keer dat ze bij hem was, gebeurde er ook niets anders dan het masseren. De vierde keer dat verdachte haar ging masseren was op 12 mei 2016. Toen gebeurde hetzelfde als de eerste keer. Die keer moest ze ook haar string uit, omdat die anders onder de olie kwam. De andere keren gebruikte hij ook olie, maar toen hoefde haar string niet uit. Ze lag weer op haar rug op de behandeltafel. Het duurde korter dan de vorige keer. Het was niet zo kort dat het per ongeluk ging. Hij zei toen “sorry”. Ze heeft hem direct ‘s avonds een app gestuurd dat ze dit absoluut niet wilde. Dit app-bericht heeft ze bewaard. Hij zei dat zij de volgende afspraak moest afzeggen en dat het door haar karakter kwam.
De app-berichten die aangeefster (A) en verdachte (V) naar elkaar hebben gestuurd luiden als volgt:
A: Waarom deed je dat nou? Je weet dat ik dat niet wil.
V: Excuus. Je bent iets te speciaal. Ik besef dat dit geen geldig excuus is. Het spijt me oprecht.
A: Oke. Nja ik wil het echt niet.
V: Ik ook niet.
A: Doe het dan ook maar gewoon niet meer.
V: Ik liet me teveel gaan.
A: Ik wil het niet en ik wil het er niet meer over hebben. Maar waarom doe je het?
V: Je bent heel speciaal.
A: Waarom?
V: Het spijt me oprecht. Karakter. Ik weet dat het niet kan. Misschien dat we volgende week onze afspraak maar moeten afzeggen. Ik vind het heel vervelend.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster hem ergens begin mei of eind april 2016 opbelde. Ze is diezelfde avond bij hem thuis geweest. Ze vertelde het volgende. Ze was naar verdachte geweest en hij had haar gemasseerd. Tijdens de massage werd hij ineens intiem. Hij was bij haar binnengedrongen met zijn vingers. Dit gebeurde bij hem in de praktijk in [plaats]. Een week later vertelde ze dat het weer was gebeurd.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster haar in de zomer van 2016 heeft verteld dat ze ergens in mei of juni van dat jaar bij verdachte is geweest en dat hij haar heeft gemasseerd. Ze had bij hem op de behandeltafel gelegen en toen ging hij met zijn vingers naar binnen. De vierde keer dat ze naar hem toe ging voor een massage ging het weer mis.
Verdachte ontkent dat hij met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen.
De vraag is allereerst of er voldoende wettig bewijs is voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Aangeefster heeft aangifte gedaan en de vraag is of haar verklaring, als die verklaring een wettig en overtuigend bewijsmiddel is, voldoende steun vindt in het overige bewijsmateriaal. Het is niet vereist dat het gedwongen ondergaan van seksuele handelingen steun vindt in ander bewijsmateriaal - gelet op de ontkennende verklaring van verdachte -, maar het kan voldoende zijn dat de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Dit bewijsmateriaal moet dan wel afkomstig zijn uit een andere bron. Vervolgens is het de vraag of het bewijsmateriaal ook voldoende overtuigend is.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over de plaats waar het seksueel contact heeft plaatsgevonden (de behandelpraktijk van verdachte), hoe vaak dit heeft plaatsgevonden (de eerste en de vierde keer dat zij door hem is gemasseerd) en de wijze waarop dit gebeurde. Ze benoemt concreet de door verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde daarvan. De inhoud van haar verklaringen is niet alleen authentiek en concreet, maar ook consistent.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Ten aanzien van de vraag of het wettelijk bewijsminimum is behaald, overweegt de rechtbank als volgt. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de WhatsApp-berichten die verdachte aan aangeefster heeft gestuurd, waarin verdachte op de vraag van aangeefster waarom hij dit nu deed en dat hij weet dat ze dit niet wil, onder andere zegt dat hij zich teveel liet gaat, dat het hem spijt en dat hij weet dat het niet kan. De uitleg die verdachte aan het versturen van deze berichten achteraf heeft willen geven, kort gezegd dat deze berichten zijn verstuurd omdat de behandeling te hardhandig was geweest, is ongeloofwaardig, nu zijn uitleg totaal niet past bij de context en de inhoud van het WhatsApp-gesprek. De rechtbank ziet in de door verdachte verstuurde berichten bevestiging dat verdachte tegen de zin van aangeefster handelingen heeft verricht die niet geoorloofd waren.
Ook de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft hen beiden verteld dat zij door verdachte werd gemasseerd en dat hij twee keer zijn vingers in haar vagina heeft gedaan. Getuige [getuige 1] verklaart zelfs specifiek dat aangeefster, steeds kort na het voorval, heeft gezegd dat het de eerste en de vierde keer gebeurde dat verdachte haar masseerde.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verklaring van aangeefster in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte twee keer met zijn vingers in de vagina van aangeefster is binnengedrongen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om deze seksuele handelingen te dulden. Verdachte heeft aangeefster de opdracht gegeven om zich uit te kleden. Daarmee heeft hij haar in een kwetsbare positie gebracht. Zij kwam (vrijwel) naakt in zijn behandelpraktijk op de massagetafel te liggen. Tijdens de massage heeft verdachte zijn handen geleidelijk en onverhoeds verplaatst naar en in haar vagina. Aangeefster heeft verklaard dat zij deze handelingen van verdachte niet had verwacht, omdat zij geen seksuele intenties had. De door verdachte gecreëerde setting en het onverhoeds brengen van zijn vingers in haar vagina hebben haar echter in de situatie gebracht dat zij hiertegen geen weerstand kon bieden. Hierdoor heeft zij tegen haar wil in de seksuele handelingen van verdachte moeten dulden. Verdachte had dit niet alleen kunnen, maar ook moeten weten. Bij een massage heeft als uitgangspunt te gelden dat zonder ondubbelzinnige contra-indicaties - geen seksuele handelingen worden verricht.
Aangeefster heeft nooit het signaal afgegeven deze seksuele handelingen te willen. Sterker nog, na de eerste keer heeft zij verdachte geappt dat zij dit niet wilde. Vervolgens heeft verdachte het nog een keer gedaan.
In aanvulling hierop overweegt het hof nog dat ‘onverhoeds’ hier dus dient te worden begrepen in de betekenis van ‘onverwachts’, tegen de achtergrond van het ontbreken van seksuele intenties bij aangeefster. Verder overweegt het hof dat noch de schriftelijke verklaring van verdachte zoals overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 28 oktober 2019, noch de door de verdediging bij pleidooi gegeven interpretatie van de bewijsmiddelen een geloofwaardig alternatief scenario bieden.
Gelet op het voorgaande acht het hof met de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.”
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die werkzaam is als sportmasseur, in zijn behandelpraktijk tijdens een tweetal massages zijn handen ‘geleidelijk en onverhoeds’ - in de betekenis van onverwacht - heeft verplaatst naar de liezen van [benadeelde] en zijn vingers in haar vagina heeft gebracht. Het oordeel van het hof dat de aangeefster zo werd gedwongen tot het dulden van deze handelingen is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat van ‘dwang’ - in de zin van het in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde dwingen - sprake kan zijn als de betrokkene zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten. Gelet hierop leidt de omstandigheid dat [benadeelde] op het moment dat deze onverhoedse handelingen plaatsvonden niet onmiddellijk kenbaar maakte dat zij die door de verdachte gepleegde handelingen niet wilde, niet tot een andere uitkomst.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 juni 2021.