2.2.2. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft dienaangaande overwogen:
"Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en voor het onder 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde wordt veroordeeld. Volgens de advocaat-generaal zijn de verklaringen van aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] duidelijk en consistent. Beide aangeefsters hebben uit eigen beweging aangifte gedaan en hun aangiftes worden in ieder geval ondersteund door andere bewijsmiddelen voor wat betreft de aanwezigheid van verdachte en aangeefsters op de tenlastegelegde plaatsen en tijdstippen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gewezen op twee verklaringen van getuigen die hebben verklaard dat zij (ook) door verdachte zijn betast en/of gekust. De tenlastegelegde feitelijkheden en handelingen kunnen volgens de advocaat-generaal worden bewezen. De verhouding tussen verdachte en aangeefsters, het onverhoeds handelen van verdachte en de omstandigheid dat aangeefsters zich moeilijk konden onttrekken aan de handelingen, levert volgens de advocaat-generaal een vorm van dwang op. Nu aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zich niet verzet heeft tegen verdachte, kan verkrachting volgens de advocaat generaal niet worden bewezen. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van beide aangeefsters sprake is geweest van ontuchtig handelen door verdachte, zodat verdachte dient te worden veroordeeld voor de aanranding van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit van al het tenlastegelegde.
Verdachte heeft alle beschuldigingen ontkend.
Voor wat betreft het onder 1 tenlastegelegde kán steun voor de aangifte worden gevonden in de verklaringen van anderen, maar dat betreffen voornamelijk verklaringen die tot één bron te herleiden zijn, namelijk aangeefster zelf. Mocht het hof toch oordelen dat er voldoende wettig bewijs is, dan ontbreekt de overtuiging. De verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] vertonen in inconsistenties en zijn dan ook onbetrouwbaar. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] verklaard heeft dat zij geen verzet heeft geboden, zodat de voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde benodigde dwang door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid ontbreekt.
(...)
Het hof overweegt het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft de beschuldigingen van meet af aan ontkend. Zijn verklaring staat dan ook tegenover de beschuldigingen van aangeefster.
Het hof is van oordeel dat niet eenvoudig is vast te stellen aan welke verklaring het meeste geloof dient te worden gehecht. Het antwoord op die vraag kan echter in het midden blijven. Zelfs als zou worden uitgegaan van de juistheid van de in de tenlastelegging omschreven feitelijkheden (die zijn afgeleid uit de aangifte), kan naar het oordeel van het hof geen veroordeling volgen voor de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Van de voor een bewezenverklaring voor artikelen 242 of 246 van het Wetboek van Strafrecht vereiste dwang door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid is geen sprake. Aangeefster heeft immers uitdrukkelijk verklaard dat zij zich niet heeft verzet tegen verdachte. Als getuige gehoord ter zitting van de rechtbank op 21 november 2007 heeft zij dit bevestigd. Daarmee rijst gerede twijfel waarom verdachte geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid zou hebben moeten uitoefenen.
Dat een en ander wellicht onverhoeds zou hebben plaatsgevonden, maakt op zichzelf niet dat wel sprake is van dwang door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Datzelfde geldt voor de aanwezigheid van een (gezags)verhouding tussen verdachte en aangeefster. Wellicht zou hierbij sprake kunnen zijn van een in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld feit, maar zoals hiervoor is overwogen is het Openbaar Ministerie in de vervolging voor dat artikel niet-ontvankelijk.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat hetgeen verdachte ten laste wordt gelegd niet kan worden bewezen, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. primair en subsidiair tenlastegelegde."