Conclusie
1.Achmea Schadeverzekeringen N.V. (hierna: ‘Achmea’)
[verweerder 2](hierna: ‘ [verweerder 2] ’)
1.Feiten
2.Procesverloop
Eerste aanleg
twee principiële, algemene verklaringen voor recht”, voor het geval die niet worden toegewezen nog een viertal verklaringen voor recht, en een specifiek op de onderhavige zaak toegesneden verklaring voor recht (rov. 3.4. van het arrest van 9 april 2024; zie randnummer 2.6 hierna). De drie onvoorwaardelijk gevorderde verklaringen voor recht komen neer op het volgende: [4]
toetsingskader met betrekking tot ‘niet-gemotoriseerde’ verkeersslachtoffers
het percentage schadevergoeding waarop Menzis recht heeft
3.Bespreking van het cassatiemiddel
Inleiding
Waar gaat deze zaak over?”, en valt vervolgens uiteen in twee onderdelen die elk nader zijn uitgewerkt in verschillende subonderdelen. Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 4.8.-4.10. van het bestreden arrest en onderdeel 2 tegen rov. 4.11. van het bestreden arrest.
[…], waarvan de kernoverweging luidt (voetnoten door mij toegevoegd): [13]
[…](voetnoten door mij toegevoegd): [17]
[…],
A-G] –, gelden dan ook evenzeer ten aanzien van de eerstgenoemde vraag, die hier aan de orde is, en geven aanleiding deze vraag, teneinde tot een sluitende, aan voormelde rechtsontwikkeling beantwoordende bescherming te komen, in overeenkomstige zin te beantwoorden.
e in rechtsoverweging 5.3 van het arrest van 1 juni 1990[
[…],
A-G]
gebruikte argumentatie(…)
niet[geldt]
op het terrein van aan het verkeer deelnemende bejaarden.” [22] Uw Raad vervolgde:
[…]en
[…],
A-G] tot uitdrukking komt, ook van belang is voor de afwikkeling van de schade die als gevolg van een aanrijding met een motorrijtuig door een volwassen fietser of voetganger wordt geleden. De aanvaarding van de hiervoor vermelde regels ten aanzien van kinderen berust onder meer op de strekking van art. 31 WVW fietsers en voetgangers zo veel mogelijk te beschermen tegen de gevaren van het gemotoriseerde verkeer. Die strekking is eveneens van belang als het gaat om de schade van een volwassen fietser of voetganger, waarbij opmerking verdient dat ook deze verkeersdeelnemers kwetsbaar zijn, dat ook hun schade ingrijpend kan zijn en dat ook daarvoor een verplichting van het gemotoriseerde verkeer tot verzekering bestaat.
IZA/V.over wat heeft te gelden in regresverhoudingen. Met betrekking tot de 100%-regel in
[…](rov. 5.3.) en
[…](rov. 3.5) was die vraag nog uitdrukkelijk in het midden gelaten (zie de geciteerde rechtsoverwegingen in randnummers 3.3 en 3.4 hiervoor), al valt in de overweging ten overvloede aan het slot van rov. 5.3. van
[…]al wel een voorzet te lezen in de door Uw Raad gekozen richting in
IZA/V. Uw Raad overwoog namelijk in
IZA/V.:
A-G] ter zake van hetgeen deze aan (…) [de aangereden 67-jarige voetganger,
A-G] uit hoofde van verzekering heeft vergoed. Dat brengt mee dat het hiervoor in 3.7 overwogene in dit geval toepassing mist. De daar omschreven afweging berust immers op de billijkheid in de verhouding van de tegen aansprakelijkheid verzekerde of verzekeringsplichtige deelnemer aan het gemotoriseerde verkeer ten opzichte van de fietser of voetganger die slachtoffer van dat verkeer werd en die anders de schade grotendeels persoonlijk zou moeten dragen. Dat billijkheidsargument verliest evenwel zijn gewicht in geval de schade van het slachtoffer ten laste van een verzekeraar is gekomen, omdat het risico aan de zijde van het slachtoffer, zij het tegen betaling van premie, reeds door middel van een verzekering was gespreid. Dit strookt ook met de gedachte die aan art. 6:197 ten grondslag ligt en die erop neerkomt dat uitbreidingen van aansprakelijkheidsgronden met het oog op de belangen van de slachtoffers niet zonder meer ook voor de regresrechten van hun verzekeraars behoren te gelden.”
IZA/V.heeft Uw Raad dus beslist dat en waarom een regresnemer niet kan profiteren van de op de billijkheid gestoelde 50%-regel die Uw Raad ten behoeve van fietsers en voetgangers van veertien jaar en ouder in het leven heeft geroepen. Dat betekent dat, op basis van dezelfde feiten, onderscheid moet worden gemaakt tussen vorderingen van verkeersslachtoffers zelf en vorderingen van regresnemers. [24] Dogmatisch is dit onderscheid moeilijk in te passen, omdat het in wezen betekent dat, ingeval van subrogatie van bijvoorbeeld een zorgverzekeraar, de verzekeraar niet steeds in alle rechten van de verzekerde treedt. In wezen geldt art. 7:962 BW hier dus niet onverkort. [25]
[…]eerst dat de 100%-regel “
een vaste regel” is en dat met dat karakter van de regel niet strookt “
deze(…)
ook toe te passen in het geval dat het betrokken kind de leeftijd van veertien jaar heeft bereikt, maar zich qua ontwikkeling niet wezenlijk onderscheidt van een kind beneden de leeftijd van veertien jaar.” [26] Vervolgens verduidelijkte Uw Raad hoe de 50%-regel moet worden toegepast: [27]
A-G] in verband met de door hem ingeroepen eigen schuld van […] aan het ongeval. Volgens HR 28 febr. 1992, NJ 1993, 566 [
IZA/V.,
A-G], zal daarbij op grond van de in art. 6:101 lid 1 BW bedoelde billijkheid ten minste 50% van de schade ten laste van S(…) moeten worden gebracht. Ingevolge dat arrest – zoals dit moet worden verstaan – zal vervolgens nog moeten worden nagegaan of wellicht naar de maatstaven van die bepaling meer dan 50% van de schade ten laste van S(…) moet worden gebracht, hetzij omdat zijn gedragingen in verhouding tot die van […] voor meer dan 50% tot de schade hebben bijgedragen – wat in de vaststaande omstandigheden weinig voor de hand ligt –, hetzij omdat de in art. 6:101 lid 1 bedoelde billijkheid, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een zodanige verdeling eist dan wel eist dat de schade geheel ten laste van S(…) komt. Bij deze billijkheidsafweging dient ook te worden gelet op de voormelde door het hof vastgestelde omstandigheid betreffende de ontwikkeling van […] .”
[…]en
, A-G], tot bescherming van fietsers en voetgangers beneden de leeftijd van veertien jaar strekkende regel (de 100%-regel), als de bij voormeld arrest van 1992 [
IZA/V.,
A-G] aanvaarde regel, die bescherming van volwassen fietsers en voetgangers op het oog heeft (de 50%-regel), berust op de billijkheid in de verhouding van de tegen aansprakelijkheid verzekerde of verzekeringsplichtige deelnemer aan het gemotoriseerde verkeer ten opzichte van de fietser of voetganger die slachtoffer van dat verkeer werd en die anders zijn schade, voor zover niet door eigen verzekering gedekt, persoonlijk zou moeten dragen.
gevallen als het onderhavige” doelde Uw Raad op gevallen waarin het niet gaat om een door het slachtoffer zelf ingestelde vordering tot schadevergoeding, maar om een regresactie van de verzekeraar die de schade aan het slachtoffer heeft vergoed. [30] In
IZA/V.was reeds uitgemaakt dat regresnemers niet profiteren van de 50%-regel (zie randnummers 3.8-3.9 hiervoor). In de drie zaken van 2 juni 1995 zag Uw Raad geen rechtvaardiging voor een uiteenlopend regime ten aanzien van regresvorderingen voor fietsers en voetgangers waarop de 100%-regel van toepassing is en fietsers en voetgangers waarop de 50%-regel van toepassing is. Maar welke normen zouden dan wél gelden in een regresprocedure? Ik heb mij in die periode op het standpunt gesteld dat in dergelijke regresprocedures slechts op basis van een verdeling naar wederzijdse causaliteit afgerekend zou moeten worden, waarbij de in art. 6:101 lid 1 BW tevens vervatte billijkheidscorrectie in een regresprocedure dus in het geheel niet meer aan de orde zou zijn. [31] Uw Raad is in de arresten van 2 juni 1995 een andere richting ingeslagen door ‘niet uit te sluiten’ dat ook in regresprocedures grond bestaat voor toepassing van de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW. Brunner merkte hierover in zijn
NJ-annotatie bij deze arresten op: [32]
[…] I(zie voetnoot 14 hiervoor),
A-G] dat aan kinderen geen eigen schuld wordt toegerekend, maakt toerekening (naar de mate van veroorzaking) nu tot hoofdregel bij regresvorderingen van verzekeraars. Was eerst niet uitgesloten dat aan jonge kinderen eigen schuld wordt toegerekend, nu is ‘niet uitgesloten’ dat de billijkheidscorrectie van art. 101 BW wordt toegepast, wanneer verzekeraars regres nemen voor schade van jonge kinderen. Daarmee wordt de suggestie gewekt, dat slechts in uitzonderlijke gevallen de schuldverhouding tussen auto en kind mag worden toegepast, indien die afwijkt van de mate van veroorzaking. Dat zou de klok tamelijk ver terugzetten, terwille van een beperking van bestaande regresrechten. Bovendien wordt dan de afwikkeling van letselschade van jonge kinderen in de praktijk nodeloos gecompliceerd. Het ware beter geweest als de Hoge Raad op het arrest IZA/V(…) was teruggekomen, voor zover dat het regresrecht van verzekeraars beperkte, in plaats van zijn toepassingsgebied uit te breiden tot schade van kinderen. Maar, zoals bekend, komt de Hoge Raad niet gemakkelijk terug op vroegere arresten, ook niet als zij theoretisch niet goed verdedigbaar zijn en praktisch moeilijk te hanteren.”
Sinterklaas-arresten [33] van 5 december 1997 is Uw Raad, zoals door Brunner werd verwacht, niet teruggekomen van
IZA/V. In deze arresten bevestigde Uw Raad het onderscheid tussen het regime met betrekking tot vorderingen van verkeersslachtoffers zelf en dat met betrekking tot vorderingen van regresnemers, maar werd dat onderscheid van een vernieuwde argumentatie voorzien. Daarnaast maakte Uw Raad duidelijk dat de suggestie dat bij regresvorderingen slechts in uitzonderlijke omstandigheden plaats zou zijn voor de billijkheidscorrectie als bedoeld in art. 6:101 lid 1 BW niet juist is (voetnoot door mij toegevoegd): [34]
[…] e.a.,
A-G] tot uitgangspunt is genomen, heeft de Hoge Raad met het oog op de in het gemotoriseerde verkeer vereiste bescherming van fietsers en voetgangers beneden de leeftijd van veertien jaar – kort gezegd – de daar bedoelde 100%-regel aanvaard en voor volwassen fietsers en voetgangers de daar bedoelde 50%-regel. Deze regels komen erop neer dat voor de aansprakelijkheid voor schade door ongevallen waarbij een motorrijtuig is betrokken, op grondslag van de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 een standaardisering ter zake van deze beide groepen van verkeersslachtoffers is aanvaard. Daarbij verdient aantekening dat bij de toepassing van deze billijkheidsmaatstaf, zoals art. 3:12 BW het uitdrukt, rekening moet worden gehouden met de persoonlijke en maatschappelijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn.
beperktebijstelling van het resultaat van de causale verdeling kunnen leiden. Van Dam vat de stand van zaken samen als volgt: [41]
A-G] blijft hier geheel buiten beschouwing.”
Gemeente Amsterdam c.s.is voor de onderhavige zaak niet bijzonder relevant. [42] Ik bespreek het arrest omdat het hof er in het bestreden arrest naar heeft verwezen [43] en Menzis er in cassatie een beroep op heeft gedaan. [44] Deze zaak ging over een aanrijding tussen een tram en een volwassen voetganger. Een tram is geen motorrijtuig in de zin van art. 185 WVW, maar Uw Raad had al eerder beslist dat de 50%-regel ook van toepassing is op aanrijdingen tussen trams en fietsers of voetgangers. [45] In het arrest uit 2005 overwoog Uw Raad als volgt: [46]
A-G] betrokken. Dit wordt door het onderdeel terecht bestreden omdat de hier bedoelde omstandigheden al volledig zijn verdisconteerd in de ‘50%-regel’ en zij daarom niet nogmaals mogen worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of aanleiding bestaat om redenen van billijkheid een kleiner gedeelte van de schade voor rekening van de benadeelde te laten dan voortvloeit uit een afweging van de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. (…)”
Betriebsgefahr, het aan gemotoriseerd verkeer verbonden gevaar van massa en snelheid. Dit betreft een soort ‘abstract’
Betriebsgefahren laat onverlet dat een bijzonder groot
Betriebsgefahrin het concrete geval alsnog aanleiding zou kunnen geven tot een aanvullende (‘extra’) billijkheidscorrectie. [48] Over dat laatste had het hof in deze zaak echter niets overwogen. In de onderhavige zaak speelt dit specifieke
Betriebsgefahrgeen rol en kan dit dus verder ook blijven rusten. Het hof heeft in de onderhavige zaak bij het bepalen van de omvang van de ‘gewone’ billijkheidscorrectie van 25% in de regresverhouding wel mede (naast de ernst van het letsel van [betrokkene 1] ) betekenis toegekend aan het meer abstracte
Betriebsgefahr(“
de kwetsbaarheid van [betrokkene 1] die op haar fiets aan het verkeer deelnam en daarbij door een harde botsing met een motorrijtuig aanzienlijke schade heeft geleden”, zie rov. 4.9. van het bestreden arrest, weergegeven in randnummer 2.9 hiervoor). In de regresverhouding kan immers bij het toepassen van de ‘gewone’ billijkheidscorrectie rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval en daarmee ook met het
Betriebsgefahrdat in regresverhoudingen niet reeds is verdisconteerd in de 50%-regel, nu deze in regresverhoudingen juist niet aan de orde is.
A-G], te weten (1) de ernst van het letsel ten gevolge waarvan hij zijn hele leven rolstoelafhankelijk zal zijn en (2) het feit dat De V(…) gezien zijn jeugdige leeftijd zwaar is getroffen. Het hof had volgens het middel, kort gezegd, moeten oordelen: ‘Voor subrogatie in zieligheid bestaat geen goede grond’ en om die reden Menzis een beroep op genoemde subjectieve omstandigheden in het kader van de billijkheidscorrectie dienen te ontzeggen.
JA-annotatie bij dit arrest van het hof op: [54]
omvangvan de billijkheidscorrectie op haar plaats is, en zo ja, hoe die ten opzichte van de gesubrogeerde verzekeraar moeten worden ingevuld. (…) [V]oorafgaand aan dit arrest [waren er] nog betrekkelijk weinig aanknopingspunten voor de bijstelling die de billijkheidscorrectie in deze verhouding tot gevolg zou kunnen hebben. Geeft het oordeel van de Hoge Raad nu aanleiding te denken dat ook op dit punt geen differentiatie plaatsvindt tussen benadeelde en regresnemer, of dient de billijkheidscorrectie in beginsel een minder grote invloed te hebben ten opzichte van de regresnemer dan in de verhouding tot het slachtoffer zelf? Wij menen dat de Hoge Raad in dit arrest aanstuurt op het eerste en wij zouden dat ook willen bepleiten, nu men anders uitkomt op een verschil in weging van omstandigheden, en een onderscheid tussen subjectieve en objectieve omstandigheden dan via de achterdeur toch weer lijkt op te spelen. En dat is wat dit arrest, tegen de achtergrond van de bijdrage van Spier, ons leert: subjectiviteit en objectiviteit zijn te fluïde begrippen om een onderscheid hiertussen als grondslag voor een algemeen onderscheid te hanteren, nog daargelaten of er voldoende klemmende redenen zijn om dit onderscheid te maken.”
NJ-annotatie bij de
Sinterklaas-arresten: [58]
[…]heeft Uw Raad met uiteenlopende motieven vastgehouden aan het maken van onderscheid tussen de vordering van het verkeersslachtoffer zelf en een regresvordering van bijvoorbeeld een zorgverzekeraar. Hoewel dat onderscheid dogmatisch moeilijk is in te passen (zie randnummer 3.9 hiervoor), kan het inmiddels als vaste rechtspraak van Uw Raad worden beschouwd dat in een art. 185 WVW-geval bij een regresvordering van bijvoorbeeld een zorgverzekeraar niet het ‘treden in de rechten van’ het verkeersslachtoffer (subrogatie) overheerst. Een regresnemende gesubrogeerde zorgverzekeraar kan zich niet beroepen op de 50%- en de 100%-regel. [59] Regresnemers vallen terug op het ‘gewone’ – niet door toepassing van de 50%- of 100%-regel ‘gestandaardiseerde’ – regime van art. 6:101 BW. [60] Het ‘normale’ art. 6:101 BW-regime houdt in dat de causale verdeling tot uitgangspunt wordt genomen die vervolgens op grond van de billijkheid kan worden gecorrigeerd. De rechtspraak van Uw Raad heeft zich aldus ontwikkeld dat deze billijkheidscorrectie op dezelfde wijze kan worden toegepast als in het geval van een vordering van een verkeersslachtoffer zelf, althans wat betreft de mee te wegen omstandigheden, maar niet wat betreft de omvang van de billijkheidscorrectie. Het is dus
nietzo dat bepaalde omstandigheden buiten beschouwing moeten blijven bij toepassing van de billijkheidscorrectie in regressituaties, maar het lijkt mij nog steeds
welstaande rechtspraak van Uw Raad dat in regressituaties doorgaans slechts plaats is voor een in omvang beperkte bijstelling van het resultaat van de causale verdeling op grond van de billijkheid.
A-G] voor 85% aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en het rijgedrag van [naam bestuurder stadsbus] voor 15%.
[…]toegepast (zie randnummers 3.10-3.11 hiervoor). Op grond van de op de billijkheid van art. 6:101 BW gestoelde 50%-regel heeft de fietser recht op vergoeding van ten minste 50% van haar schade. Vervolgens is de rechtbank nagegaan of wellicht naar de maatstaven van art. 6:101 BW meer dan 50% van de schade ten laste van de eigenaar van de bus (en de WAM-verzekeraar) moet worden gebracht. Daartoe heeft de rechtbank eerst nauwkeurig vastgesteld dat sprake is van een causale verdeling van 15%-85% ten nadele van de fietser. Daarna heeft de rechtbank beoordeeld of de billijkheid, gelet op alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder in dit geval de ernst van het letsel en “
een bijzonder groot Betriebsgefahr” en dus niet het meer abstracte – “
algemene” –
Betriebsgefahrdat immers al in de toepassing van de 50%-regel is verdisconteerd (zie randnummers 3.19-3.20 hiervoor), een billijkheidscorrectie van meer dan 35% rechtvaardigt. Dat was naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, zodat de aanspraak van de fietser 50% blijft.
[…]. zou de fietser dan dus op grond van de causale verdeling en de billijkheidscorrectie van art. 6:101 lid 1 BW aanspraak hebben op 70%, in plaats van de ‘bodem’ van 50% die reeds gold op grond van de 50%-regel.
kanhebben gespeeld. [64] Dat is volgens mij te kort door de bocht. De 50%-regel kan immers bij de totstandkoming van een vergoedingsplicht van bijvoorbeeld 70% wel degelijk een rol hebben gespeeld. Dat is in ieder geval zo in de eerste in het vorige randnummer genoemde benadering van een ‘extra’ billijkheidscorrectie van 20% ten opzichte van de eveneens op de billijkheid gestoelde 50%-regel. In de andere in het vorige randnummer genoemde benadering, de ‘gewone’ toepassing van art. 6:101 lid 1 BW, is de betekenis van de 50%-regel beperkt tot een controle achteraf (70% is meer dan 50%, dus 70%). Ook uitgaande van die benadering kan Menzis in een regresprocedure echter geen aanspraak maken op de ‘volle’ 70%. In die benadering is als gezegd sprake van een causale bijdrage van 15% en een billijkheidscorrectie van 55%. Dezelfde causale bijdrage van 15% moet ook in een regresprocedure tot uitgangspunt worden genomen. Een billijkheidscorrectie van 55% kan echter per definitie niet doorgaan voor een beperkte bijstelling van het resultaat van de causale verdeling van 15%-85% ten nadele van de fietser. Een beperktere bijstelling van het resultaat van de causale verdeling in de regresverhouding, bestaande in een verhoging van de vergoedingsplicht met bijvoorbeeld 5%, 10% of 15% tot 20%, 25% of 30% ligt veel meer voor de hand. [65] Ik breng in herinnering dat dit geen exacte wetenschap betreft; zowel de causale verdeling als de toepassing van de billijkheidscorrectie aan de hand van (in een regresprocedure ook) alle omstandigheden van het geval is met feitelijke waarderingen verweven en berust in belangrijke mate op intuïtieve inzichten (zie randnummer 3.14 hiervoor). Linksom of rechtsom kan het standpunt van Menzis dus niet worden gevolgd (zie ook randnummer 3.25 hiervoor).
Sinterklaas-arresten van 1997 uiteengezet hoe regresnemers wel enige mate van standaardisering kunnen bewerkstelligen, namelijk door collectief overleg, waarbij Uw Raad kennelijk het oog had op het maken van convenantafspraken (zie randnummers 3.14-3.15 hiervoor). Ik merkte in randnummer 3.15 hiervoor al op dat Menzis in een geval als het onderhavige op grond van het convenant aanspraak zou kunnen maken op 45%. Dat regresnemende gesubrogeerde zorgverzekeraars zoals Menzis aldus in gevallen als de onderhavige structureel te weinig vergoed zouden krijgen van WAM-verzekeraars is niet overtuigend aangetoond. [67] In gevallen als het onderhavige is immers steeds sprake van een causale bijdrage van de zijde van het motorrijtuig van minder dan 50%. Verder geldt in regresverhoudingen een doorgaans beperkte bijstelling van het resultaat van de causale verdeling op grond van de billijkheid. De in het convenant afgesproken 45% zal dan in sommige gevallen, met name gevallen waarin de causale bijdrage van het motorrijtuig zeer beperkt is (denk aan de hiervoor besproken aan het vonnis van de rechtbank Gelderland ontleende casus waarin de causale bijdrage van de zijde van het motorrijtuig 15% was), méér opleveren dan het geval zou zijn geweest in geval van een individuele beoordeling in de regresprocedure (vergelijk randnummer 3.32 hiervoor). De in het convenant afgesproken 45% zal in andere gevallen, met name gevallen waarin de causale bijdrage aan de zijde van het motorrijtuig dichter in buurt van 50% ligt), minder opleveren dan het geval zou zijn geweest in geval van een individuele beoordeling in de regresprocedure. [68]
andere” (zie randnummer 2.9 hiervoor). De klacht houdt, sterk samengevat, in dat bij weglating van het tussen haakjes geplaatste woord “
andere” het oordeel van het hof onbegrijpelijk is (subonderdeel 1A), dat bij het ‘volwaardig’ lezen van het tussen haakjes geplaatste woord “
andere” het oordeel van het hof onjuist is (subonderdeel 1B) en dat gelet op de verschillende interpretaties in de subonderdelen 1A en 1B ‘volkomen onduidelijk’ is wat het hof in rov. 4.8. van het bestreden arrest heeft bedoeld en het gelet op de ‘ambigue redactie’ niet naar de eis der wet met redenen is omkleed (subonderdeel 1C). De subonderdelen bevatten elk verschillende klachten die ik hierna één voor één bespreek.
Toevoegingen tussen haakjes (hoe nuttig soms ook) blijven (dikwijls) lastig voor de lezer. Wees er (dus) zuinig mee.” [71] Het bestreden arrest illustreert dat dit advies in rechterlijke uitspraken niet altijd wordt opgevolgd. Ook in uitspraken van Uw Raad heeft het plaatsen van woorden (of zinsdelen) tussen haakjes wel eens tot interpretatievragen geleid. [72] Castermans heeft opgemerkt dat tussen haakjes geplaatste woorden of zinsdelen “
wel of niet essentieel zijn voor de rest van de tekst” [73] en daarom geconcludeerd: “
wie leiding moet geven aan de rechtsontwikkeling, kan het gebruik van haakjes beter laten.” [74] Het tussen haakjes geplaatste is bijvoorbeeld niet essentieel voor de rest van de tekst als de haakjes worden gebruikt voor een verklaring of toevoeging (dus slechts ter verduidelijking). Het tussen haakjes geplaatste kan bijvoorbeeld wel essentieel zijn voor de rest van de tekst als de haakjes worden gebruikt in de betekenis ‘of’ (dus om een alternatief aan te duiden). [75]
andere” in rov. 4.8. van het bestreden arrest moet worden weggelaten. Het subonderdeel bevat in de eerste plaats een motiveringsklacht die stelt dat het oordeel in die lezing onbegrijpelijk is. Het subonderdeel onderkent dat Uw Raad in wezen een beperking in de omvang van de subrogatie heeft aanvaard voor zover het vergoedingspercentage voor het verkeersslachtoffer verband houdt met de (hier [76] ) 50%-regel. Volgens het subonderdeel was de 50%-regel in deze zaak nu juist niet aan de orde en ontbreekt daarmee elke logica in de redenering van het hof. Het subonderdeel wijst erop dat tot de hypothetisch feitelijke grondslag behoort dat het vergoedingspercentage voor het slachtoffer van 75% niet verband houdt met de 50%-regel en dat het hof in rov. 4.6. en 4.9. van het bestreden arrest is uitgekomen op 50% buiten toepassing van de 50%-regel. Het subonderdeel bevat verder een voortbouwklacht gericht tegen rov. 4.10. van het bestreden arrest.
andere” worden weggelaten. Ik ben het met het subonderdeel eens dat het woord “
andere” evengoed kan worden weggelaten. Het is een niet-essentiële toevoeging in het oordeel van het hof. Bij weglating van het tussen haakjes geplaatste woord is rov. 4.8. van het bestreden arrest nog steeds goed te volgen. De weglating van het tussen haakjes geplaatste woord “
andere” maakt rov. 4.8. van het bestreden arrest niet onbegrijpelijk. Het hof heeft in rov. 4.8. van het bestreden arrest terecht tot uitgangspunt genomen dat er verschillende toetsingskaders gelden voor de vaststelling van het schadevergoedingspercentage met betrekking tot het niet-gemotoriseerde verkeersslachtoffer zelf, zoals in dit geval [betrokkene 1] op de fiets (rov. 4.2.-4.4. van het bestreden arrest), en met betrekking tot gesubrogeerde verzekeraars en andere regresnemers, zoals in dit geval Menzis (rov. 4.5. van het bestreden arrest). Het hof heeft in rov. 4.8. van het bestreden arrest het oog op “
de aanspraak van Menzis” en doelt daarmee dus op het toetsingskader in rov. 4.5. van het bestreden arrest. Dat toetsingskader wordt in cassatie niet bestreden door Menzis (zie ook randnummer 3.38 hiervoor). Uit het door het hof gemaakte onderscheid volgt dat (wel) bepalend is tot welk vergoedingspercentage de causale verdeling en de ‘gewone’ billijkheidscorrectie leiden, waarbij deze laatste voor regresnemers tot een bijstelling van slechts beperkte omvang kan leiden en dat niet bepalend is welk percentage Achmea met [betrokkene 1] is overeengekomen wat betreft [betrokkene 1] – met weglating van “
(andere)” – schade. Dat het tussen Achmea en [betrokkene 1] overeengekomen percentage (van 75) niet bepalend is voor de aanspraak van Menzis als gesubrogeerde regresnemende zorgverzekeraar heeft het hof, nog steeds in rov. 4.8. van het bestreden arrest, niet alleen gegrond op de door Uw Raad in wezen aanvaarde beperking in de omvang van de subrogatie voor zover het vergoedingspercentage voor het slachtoffer (van in dit geval 75) verband houdt met de (hier) 50%-regel, maar ook op het argument dat het toetsingskader voor de verhouding tot het slachtoffer verschilt van dat voor de verhouding tot regresnemers. Noch de in wezen aanvaarde beperking van de omvang van de subrogatie noch dat verschil in toetsingskaders wordt door het subonderdeel bestreden. Het door het hof eveneens tussen haakjes geplaatste woord “
hier” lees ik overigens (ook) als een niet-essentiële toevoeging van het hof die slechts dient ter verduidelijking. Het hof heeft daarmee de 50%-regel bedoeld die in deze zaak voor de schade van [betrokkene 1] geldt (zie ook rov. 2.2. van het bestreden arrest en randnummer 1.4 hiervoor). Het woord “
hier” is dus tussen haakjes door het hof toegevoegd ter onderscheiding van de 100%-regel die hier, gelet op de leeftijd van [betrokkene 1] , niet geldt voor de schade van [betrokkene 1] (zie ook randnummer 3.5 hiervoor). Anders dan het subonderdeel stelt, is de 50%-regel in deze zaak in de verhouding van [betrokkene 1] met Achmea en [verweerder 2] dus juist wel aan de orde. Dat staat, gelet op de in cassatie onbestreden feiten, ook vast. Wat het hof in rov. 4.10. van het bestreden arrest in het midden heeft gelaten, is niet of het vergoedingspercentage van 75 dat is overeengekomen tussen Achmea en [betrokkene 1] verband houdt met de 50%-regel (zie ook randnummer 3.38 hiervoor). Tot de hypothetisch feitelijke grondslag behoort dus niet dat de overeengekomen 75% geen verband houdt met de 50%-regel. Dat het hof in rov. 4.6. en 4.9. van het bestreden arrest buiten toepassing van de 50%-regel is uitgekomen op 50% maakt het voorgaande evenmin anders. Dat betreft immers de aanspraak van Menzis op grond van een causale bijdrage van 25% en een ‘gewone’ billijkheidscorrectie van 25%, wat (naar in cassatie moet worden aangenomen; zie randnummer 3.38 hiervoor [77] ) in overeenstemming is met het voor Menzis geldende toetsingskader waarover rov. 4.8., laatste zin, van het bestreden arrest gaat. De klachten van dit subonderdeel die zijn gericht tegen rov. 4.8. en 4.10. van het bestreden arrest treffen dus geen doel.
in de context van de op subrogatie gebaseerde vordering van Menzis”). Volgens het subonderdeel is dat onjuist, omdat de billijkheidscorrectie van art. 6:101 BW doorwerkt in de (regres)verhouding tussen verzekeraars op gelijke wijze als deze zou gelden in de verhouding tussen verzekerden [78] en mag de subrogatiecontext dus geen wijziging brengen in de omvang van de billijkheidscorrectie.
andere” ‘volwaardig’ moet worden gelezen. Het subonderdeel stelt dat het oordeel van het hof in die lezing onjuist is. In de vaststelling tussen Achmea en [betrokkene 1] is volgens het subonderdeel geen onderscheid gemaakt tussen verschillende schadecomponenten en in de rechtsstrijd met Menzis kan niet worden aangenomen dat de door Menzis vergoede schade was uitgesloten van de vaststelling. Volgens het subonderdeel is het hof in rov. 4.8. van het bestreden arrest dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden en heeft het art. 24 Rv geschonden. De beslissing is volgens het subonderdeel in deze lezing gebaseerd op een argument van feitelijke aard waarmee Menzis geen rekening kon houden zodat sprake is van een ontoelaatbare verrassingsbeslissing. Verder stelt het subonderdeel dat sprake is van schending van hoor en wederhoor omdat Menzis dan ook de gelegenheid is ontnomen om verweer te voeren ten aanzien van dat onderscheid tussen diverse schadetypen.
andere” kan niet als juist worden aanvaard en mist daarmee feitelijke grondslag. Bij ‘volwaardig’ lezen als bedoeld door het subonderdeel moeten de haakjes worden weggedacht en zou het woord “
andere” dus essentieel zijn in rov. 4.8. van het bestreden arrest. Ik merkte bij de bespreking van subonderdeel 1A hiervoor al op dat het bestreden arrest ook bij weglating van het tussen haakjes geplaatste woord goed te volgen en niet-onbegrijpelijk is (zie randnummer 3.42 hiervoor). Die interpretatie – dus dat het woord niet voor niks door het hof tussen haakjes is geplaatst en het slechts als een niet-essentiële toevoeging van het hof moet worden beschouwd – ligt wat mij betreft het meest voor de hand. De ‘volwaardige’ lezing van dit subonderdeel, die voorbijziet aan de door het hof geplaatste haakjes, strookt niet met deze kennelijke bedoeling van het hof. Nu de door het subonderdeel bedoelde ‘volwaardige’ lezing van het tussen haakjes geplaatste woord niet als juist kan worden aanvaard, heeft het hof ook niet langs een van de invalshoeken van het subonderdeel (niet-inachtneming van de grenzen van de rechtsstrijd; ontoelaatbare verrassingsbeslissing en schending van hoor en wederhoor) het recht geschonden. Het subonderdeel dient dus te falen.
andere” maken niet dat het bestreden arrest niet aan de zogenoemde
Vredo/ […]-maatstaf [80] voldoet.
hier” in rov. 4.8. van het bestreden arrest (zie randnummer 2.9 hiervoor). Volgens het subonderdeel is de betekenis van dat woord onbegrijpelijk, zowel als het wel wordt gelezen als wanneer het niet wordt gelezen.
hier” in rov. 4.8. van het bestreden arrest volgens mij moet worden verstaan. Daarop stuit ook deze motiveringsklacht af.
het voorgaande” heeft bedoeld. Het onderdeel richt klachten tegen drie verschillende mogelijke lezingen van “
het voorgaande” (subonderdelen 2.1-2.3) en wordt, evenals onderdeel 1, afgesloten met een klacht van de strekking dat de onduidelijkheid over wat het hof nu eigenlijk heeft bedoeld ‘zo groot’ is, dat het bestreden oordeel ook op dit punt niet aan de
Vredo/ […]-maatstaf [81] zou voldoen (subonderdeel 2.4).
principiële, algemene verklaringen voor recht” (zie ook randnummer 2.4 hiervoor), schuilt in wezen ook het belang van het cassatieberoep van Menzis. [83] Zo merkte […] (werkzaam bij Menzis) tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op: “
Mocht deze uitspraak van invloed zijn, dan staat(…)
in het convenant dat we het kunnen aanpassen.” [84] Daarmee werd kennelijk gedoeld op artikel 8 van het convenant: [85]
niet stroken met het voorgaande”). De aan rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest voorafgaande beoordeling van het hof betreft dus rov. 4.1.-4.10. van het bestreden arrest oftewel het door het hof uiteengezette toetsingskader (rov. 4.1.-4.5.) en de wijze waarop het hof dat op de onderhavige casus heeft toegepast (rov. 4.6.-4.10.). Van deze wat mij betreft nogal voor de hand liggende lezing gaan ook Achmea en [verweerder 2] uit. [86] Dat de in randnummer 3.55 hiervoor geciteerde gevorderde verklaringen voor recht niet met rov. 4.1.-4.10. van het bestreden arrest stroken, is ook goed te volgen. Ik licht dat kort toe.
“in beginsel” (zie randnummer 3.55 hiervoor), onderkend dat uitzonderingen denkbaar zijn. Menzis noemt als voorbeelden van dergelijke uitzonderingen de toepassing van de 50%- en 100%-regel en eventuele convenantafspraken. [87] Voor zover deze vordering niet reeds afstuit op dat uitzonderingskarakter (de toepassing van de 50%-regel), meen ik dat ook vanwege de verschillende toetsingskaders in de beide verhoudingen (slachtoffer-eigenaar of houder (WAM-verzekeraar) en regresnemer-eigenaar of houder (WAM-verzekeraar)) dat het aansprakelijkheidspercentage in de verhouding tot het slachtoffer niet bindend is in de verhouding tot de regresnemer. Deze verklaringen voor recht stuiten dus ook met name af op wat het hof heeft overwogen en geoordeeld in rov. 4.5. en 4.8. van het bestreden arrest.
het voorgaande” naar rov. 4.8. van het bestreden arrest. Het subonderdeel betoogt dat als onderdeel 1 geheel of ten dele slaagt, dit ook rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest raakt, indien dat oordeel voortbouwt op rov. 4.8. van het bestreden arrest.
het voorgaande” (mede) het oog heeft gehad op rov. 4.8. van het bestreden arrest (zie ook randnummer 3.57 hiervoor). De voortbouwklacht faalt echter, omdat die het lot van onderdeel 1 deelt. Dat behoeft geen nadere toelichting.
het voorgaande” duidt op al het voorgaande in het bestreden arrest, behalve rov. 4.8. (waarover subonderdeel 2.1 hiervoor) en behalve ’s hofs uiteenzetting van het toetsingskader in rov. 4.1.-4.5. van het bestreden arrest (waarover subonderdeel 2.3 hierna). In deze lezing slaat “
het voorgaande” dus terug op rov. 1. (Het verloop van de procedure in hoger beroep), rov. 2. (De kern van de zaak en de vaststaande feiten), rov. 3. (De procedure bij de rechtbank en het geschil in hoger beroep) en de beoordeling van het hof van het percentage schadevergoeding waarop Menzis recht heeft in rov. 4.6., 4.7., 4.9. en 4.10. van het bestreden arrest. Volgens het subonderdeel zegt “
het voorgaande”, uitgaande van deze lezing, niets over de toewijsbaarheid van de onder 1. en 2. gevorderde verklaringen voor recht (weergegeven in randnummer 3.55 hiervoor). Volgens het subonderdeel kunnen de hiervoor genoemde rechtsoverwegingen de afwijzing van de onder 1. en 2. gevorderde verklaringen voor recht niet dragen. Rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest is dus onbegrijpelijk omdat de desbetreffende rechtsoverwegingen geen relevantie hebben voor de toewijsbaarheid van de onder 1. en 2. gevorderde verklaringen voor recht, aldus het subonderdeel.
het voorgaande” niet het oog had op rov. 4.1.-4.5. en rov. 4.8. van het bestreden arrest en voor zover het tot uitgangspunt neemt dat het hof daarmee wel het oog had op rov. 1., rov. 2. en rov. 3. van het bestreden arrest. Voor zover het subonderdeel wel uitgaat van een juiste lezing van het oordeel van het hof, namelijk voor zover het tot uitgangspunt neemt dat “
het voorgaande” in rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest terugslaat op de rov. 4.6., 4.7., 4.9. en 4.10. van het bestreden arrest (zie ook randnummer 3.57 hiervoor), geldt dat het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk is. Ik heb in randnummers 3.58-3.60 hiervoor reeds uiteengezet dat met name rov. 4.9. en 4.10. van het bestreden arrest in dit verband relevant zijn.
het voorgaande” als bedoeld in rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest. In deze derde mogelijke lezing slaat “
het voorgaande” terug op het door het hof uiteengezette juridisch kader in rov. 4.1.-4.5. van het bestreden arrest en uitdrukkelijk niet op het in de subonderdelen 2.1 en 2.2 bedoelde ‘overige voorgaande’. [89] In de lezing van dit subonderdeel verwijst “
het voorgaande” als bedoeld in rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest dus uitsluitend en alleen naar rov. 4.1.-4.5. van het bestreden arrest, waarin het hof het toetsingskader heeft uiteengezet.
Vredo/ […]-maatstaf. [90] Volgens het subonderdeel heeft Menzis ‘maar moeten raden’ wat het hof in rov. 4.11., eerste zin, van het bestreden arrest met “
het voorgaande” heeft bedoeld te overwegen.
het voorgaande” niet toewijsbaar geacht, maar van een onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd oordeel dat niet voldoet aan de
Vredo/ […]-maatstaf is geen sprake. Dat het subonderdeel verschillende mogelijke, niet direct voor de hand liggende, lezingen van het bestreden oordeel heeft gegeven, maakt het bestreden oordeel nog niet onvoldoende controleerbaar en aanvaardbaar. In de volgens mij nogal voor de hand liggende lezing (waarvan ook Achmea en [verweerder 2] zijn uitgegaan) dat het hof met “
het voorgaande” heeft bedoeld terug te verwijzen naar rov. 4.1.-4.5. én rov. 4.6.-.4.10. is het bestreden oordeel immers goed te volgen.
graag[wil]
meewerken” maar dat dit overleg niet tot “
een bevredigend overlegresultaat” heeft geleid. [92] Menzis doelt daarmee kennelijk op het convenant, op grond waarvan zij, indien zij destijds op het convenant had ingetekend, in het onderhavige geval jegens Achmea aanspraak zou hebben gehad op vergoeding van 45% van haar schade. Ik zie niet in waarom dat geen ‘bevredigend overlegresultaat’ zou zijn. Weliswaar heeft Menzis in de onderhavige zaak volgens het hof recht op een net iets hoger percentage van 50, maar daar staat tegenover dat dergelijke individuele rechterlijke beoordelingen in regresprocedures bij toepassing van het convenant juist achterwege kunnen blijven. [93] Bovendien is, alleen al gelet op het ‘intuïtieve’ karakter van de rechterlijke beoordelingen in het kader van art. 6:101 lid 1 BW (zie ook randnummer 3.14 hiervoor), bepaald niet uitgesloten dat een andere hofcombinatie op basis van dezelfde feiten en omstandigheden op grond van de billijkheid op een
beperkterebijstelling van de causale verdeling was uitgekomen, van bijvoorbeeld 15%, zodat Menzis aanspraak zou hebben gehad op minder dan de 45% volgens het convenant, in dat geval namelijk op 40% (25% + 15%). In elk geval kan niet worden gezegd dat Menzis in een geval als het onderhavige op grond van het convenant “
minder ontvangt dan haar rechtens toekomt.” [94] Het staat Menzis (en andere zorgverzekeraars [95] ) uiteraard vrij om te trachten in toekomstige convenantafspraken voor gevallen als het onderhavige een hoger percentage dan 45 met aansprakelijkheidsverzekeraars af te spreken. De vraag of dat ook maatschappelijk gewenst is, laat ik hier in het midden. [96]