In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2024 een zorgmachtiging verleend aan betrokkene, die niet aanwezig was tijdens de zitting. De officier van justitie had verzocht om een aansluitende zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden, maar de rechtbank besloot om de behandeling buiten aanwezigheid van betrokkene voort te zetten. Dit leidde tot vragen over de rechtspleging, met name over de oproep- en hoorplicht van de betrokkene volgens de Wet verplichte ggz (Wvggz). De rechtbank oordeelde dat er een ernstig beeld naar voren kwam uit het dossier, en dat betrokkene vorig jaar had ingestemd met een zorgmachtiging. De zorgmachtiging werd verleend ondanks dat de psychiater die de medische verklaring opstelde, betrokkene niet persoonlijk had gesproken. Dit roept vragen op over de naleving van de wettelijke vereisten voor het verlenen van verplichte zorg. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie opgemerkt dat de rechtbank niet voldoende had onderzocht of betrokkene op de hoogte was van de zitting en of het medisch onderzoek aan de wettelijke eisen voldeed. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.