ECLI:NL:HR:2020:2015

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
20/01657
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen crisismaatregel en de rechtsgeldigheid van psychiatrisch onderzoek via Skype

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een crisismaatregel die door de burgemeester van Weert was genomen op 9 januari 2020. Betrokkene, die zich op dat moment in een verwarde toestand bevond, had beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij aanvoerde dat zij niet op de juiste wijze was gehoord en dat het psychiatrisch onderzoek niet had mogen plaatsvinden via een Skype-verbinding. De rechtbank Limburg had het beroep van betrokkene gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom het onderzoek via Skype was toegestaan. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Limburg voor zover deze het beroep ongegrond had verklaard met betrekking tot het Skype-onderzoek en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de psychiater in beginsel de betrokkene in direct contact moet onderzoeken, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. De beslissing van de burgemeester om de crisismaatregel te nemen zonder de betrokkene in persoon te horen, werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de toepassing van de Wvggz en de rechten van betrokkene in crisis situaties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/01657
Datum11 december 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie, verweerster in het incidentele cassatieberoep,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE WEERT,
kantoorhoudende te Weert,
VERWEERDER in cassatie, verzoeker in het incidentele cassatieberoep,
hierna: de burgemeester,
advocaat: C. Reijntjes-Wendenburg.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/273880/BZ RK 20/96 van de rechtbank Limburg van 25 februari 2020.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De burgemeester heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het incidentele cassatieberoep en, op het principale cassatieberoep, tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg.
De advocaat van de burgemeester heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 9 januari 2020 heeft de burgemeester ten aanzien van betrokkene een crisismaatregel genomen als bedoeld in art. 7:1 Wvggz. Voorafgaand aan die beslissing is een medische verklaring opgemaakt door een niet bij de behandeling betrokken psychiater. Betrokkene bevond zich toen in het politiebureau te Weert.
(ii) In rubriek 3.b van de medische verklaring is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“[Betrokkene] heeft zich vandaag meerdere malen gemeld op het politiebureau omdat zij aangifte wilde doen van inbraak in haar huis. Er zouden mensen zijn die spullen bij haar weg hadden genomen. Wanneer er een afspraak gemaakt wordt om haar aangifte op te nemen, loopt ze vervolgens weer weg. Wanneer de politie aangeeft haar te willen helpen, met haar te praten en dat het goed zou zijn wanneer er een hulpverlener voor haar langskomt, laait ze op. Ze begint dan te schreeuwen, wordt verbaal agressief en spuugt. De politie heeft haar vanwege haar agressieve houding naar de grond moeten halen. Ten tijde van de beoordeling zat ze met een spuugkap en handboeien in de ophoudkamer op het politiebureau.
Pt [lees: patiënte] via skype gesproken, zit met een antispuugmasker in de politiecel, waar ze zich de laatste weken constant aanbiedt. Pte geeft aan paranoïde te zijn, zegt zich onheus behandeld te voelen door de politie. Vandaag meerdere keren op politiebureau, wil aangifte van diefstal doen, duidelijk verward, gaat door het lint op politiebureau, moet dan door meerdere mensen in bedwang worden gehouden. Heeft een trap naar collega uitgedeeld. Ziektebesef en -inzicht is nihil. Ze vindt dat er geen hulp nodig is en geeft aan dat ze fysiek veel klachten heeft maar dat ze mentaal heel sterk is geworden.”
De diagnose in rubriek 3.d luidt: “Psychose, paranoied, mogelijk drugs gerelateerd”.
2.2
Betrokkene heeft op de voet van art. 7:6 Wvggz beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester tot het nemen van de crisismaatregel. Zij heeft, voor zover in cassatie van belang, aangevoerd (i) dat zij geen afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel heeft gekregen, (ii) dat zij gehoord wenste te worden voorafgaande aan het nemen van de beschikking door de burgemeester en dat het niet klopt dat zij geweigerd heeft gehoord te worden, en (iii) dat het psychiatrisch onderzoek niet had mogen plaatsvinden door middel van een Skype-verbinding.
2.3
De rechtbank heeft het beroep wat betreft de klachten (i) en (ii) gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. [1] De rechtbank heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“2.2. Door en namens de advocaat van betrokkene is gesteld dat zij geen stukken hebben ontvangen na het opleggen van de crisismaatregel. (…)
Op grond van artikel 7:2, lid 2 Wvggz dient de burgemeester onverwijld een afschrift van zijn beslissing tot het nemen van een crisismaatregel aan betrokkene te zenden.
Verweerder beroept zich op landelijke afspraken, waarin staat opgenomen dat betrokkene via zijn of haar advocaat wordt geïnformeerd.
De rechtbank overweegt als volgt. De desbetreffende gang van zaken leidt tot een schending van artikel 7:2, lid 2 Wvggz. Nu in de wet is bepaald dat betrokkene een afschrift van de door de burgemeester genomen crisismaatregel dient te ontvangen, zal de rechtbank het beroep op dit punt gegrond verklaren.
2.3.
Namens betrokkene is gesteld dat zij gehoord wenste te worden voorafgaande aan het nemen van de beschikking door de burgemeester en dat het niet klopt dat zij geweigerd heeft gehoord te worden.
Verweerder stelt dat de vraag of betrokkene al dan niet gehoord wil worden door de burgemeester, onderdeel is van de beoordeling door en het gesprek met de psychiater. Het resultaat hiervan is vastgelegd in Khonraad. Op het formulier is aangevinkt dat betrokkene niet gehoord wenste te horen. Een veld voor het invoeren van een toelichting daarop, ontbreekt op het formulier.
Op grond van artikel 7:1, lid 3 sub b Wvggz neemt de burgemeester niet eerder een crisismaatregel dan nadat hij betrokkene, zo mogelijk, in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Het gaat om een ingrijpende maatregel, namelijk gedwongen zorg, waardoor de burgemeester een goede belangenafweging moet kunnen maken.
Verweerder heeft nagelaten om via de psychiater te achterhalen waaruit de weigering om gehoord te worden bleek, en heeft dat evenmin onderbouwd na het ingediende beroep tegen de crisismaatregel.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onoldoende heeft onderbouwd dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van voornoemd artikel. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van het horen van betrokkene onvoldoende in acht zijn genomen. De rechtbank zal het beroep op dit punt gegrond verklaren.
(…)
2.5
Namens betrokkene is gesteld dat het medisch onderzoek niet voldoet aan de door de wet gestelde eisen omdat het medisch onderzoek via Skype en dus middels indirect contact heeft plaatsgevonden. Voorts is niet nader gemotiveerd waarom de psychiater betrokkene niet in direct contact heeft gesproken en heeft geobserveerd. (…)
Bij een onderzoek via Skype-contact valt niet alleen de geur weg, maar bestaat ook het risico dat de visuele waarneming door de psychiater gering zal zijn. Bovendien zou de lichaamstaal van betrokkene minder goed waarneembaar kunnen zijn voor de medicus. Dit betekent dat direct contact, in de vorm van een onderzoek ter plaatse, te allen tijde de voorkeur verdient. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat een onderzoek via Skype mag plaatsvinden wanneer een lijfelijk onderzoek niet mogelijk blijkt vanwege belemmeringen die het spoedeisende karakter van een crisismaatregel met zich mee kunnen brengen. Daarbij komt dat de toets van de rechter binnen drie dagen na het opleggen van de crisismaatregel gebeurt en betrokkene in de meeste gevallen kort na de opname door een volgende psychiater wordt gezien, waardoor eventuele nadelen van een skype-onderzoek beperkt blijven. Indien die psychiater immers van mening is dat niet langer wordt voldaan aan de eisen van de wet, kan de procedure om de crisismaatregel te beëindigen in gang worden gezet.
De rechtbank zal het beroep op dit punt ongegrond verklaren.”

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1
Het middel klaagt dat de rechtbank in rov. 2.5 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, waar zij de klacht van betrokkene dat de crisismaatregel is genomen op basis van een medische verklaring van een psychiater die betrokkene niet persoonlijk heeft onderzocht, ongegrond heeft verklaard.
3.2
De psychiater dient het in de Wvggz voor de diverse vormen van verplichte zorg voorgeschreven medische onderzoek in beginsel aldus te verrichten dat hij de betrokkene in een direct contact, dat wil zeggen: in diens fysieke aanwezigheid, spreekt en observeert. Dit is slechts anders indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om een weigering van de betrokkene om aan een onderzoek mee te werken, maar ook andere omstandigheden kunnen meebrengen dat onderzoek in fysieke aanwezigheid van de betrokkene niet of slechts beperkt mogelijk is. In die gevallen zal, met het oog op de beoogde maatregel, steeds op de best mogelijke manier moeten worden getracht inzicht te verkrijgen in de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene en de noodzaak tot het treffen van de beoogde maatregel. [2]
3.3
De motiveringsklacht van het middel slaagt. De rechtbank heeft overwogen dat een onderzoek via Skype mag plaatsvinden wanneer een lijfelijk onderzoek niet mogelijk blijkt vanwege belemmeringen die het spoedeisende karakter van een crisismaatregel met zich kunnen brengen. Daarmee heeft de rechtbank haar oordeel onvoldoende gemotiveerd. Zij heeft immers niet vermeld op grond van welke omstandigheden zij van oordeel is dat het redelijkerwijs niet mogelijk was dat de psychiater betrokkene in een direct contact sprak en onderzocht. De algemene vermelding van ‘belemmeringen die het spoedeisende karakter van een crisismaatregel met zich mee kunnen brengen’ kan dat oordeel niet dragen.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1.1 Onderdeel I van het middel klaagt dat de rechtbank in rov. 2.5 ten onrechte heeft geoordeeld dat de psychiater zijn onderzoek in beginsel in een fysiek contact moet uitvoeren, en dat hij slechts onder bijzondere omstandigheden van dat uitgangspunt mag afwijken. Volgens het onderdeel vloeit dit noch uit de Wvggz voort, noch uit art. 5 EVRM.
4.1.2 Uit hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen, volgt dat het onderdeel faalt.
4.2.1 Onderdeel II klaagt over het oordeel van de rechtbank in rov. 2.3 dat de burgemeester onvoldoende heeft onderbouwd dat hij heeft voldaan aan zijn verplichting op grond van art. 7:1 lid 2 Wvggz en dat de wettelijke bepalingen ten aanzien van het horen van betrokkene onvoldoende in acht zijn genomen. Volgens het onderdeel gaat dit oordeel uit van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is het onbegrijpelijk.
4.2.2 Van de burgemeester kan worden verlangd dat hij, ingeval bij de aanvraag van de crisismaatregel uitsluitend is vermeld dat de betrokkene niet kan of wil worden gehoord en daarvoor in het bij de aanvraag behorende dossier geen aanknopingspunt te vinden is, nagaat op welke omstandigheden de desbetreffende vermelding berust en dat hij daarvan verantwoording aflegt in zijn besluit. Indien hij heeft nagelaten van zijn bevindingen in het besluit melding te maken, kan dat verzuim ingeval van een beroep tegen de crisismaatregel bij de rechter worden hersteld. [3]
4.2.3 De rechtbank heeft, in cassatie onbestreden, vastgesteld dat de burgemeester heeft nagelaten om via de psychiater te achterhalen waaruit de weigering van betrokkene om gehoord te worden bleek, en dat evenmin heeft onderbouwd in het kader van het beroep tegen de crisismaatregel. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 4.2.2 is overwogen, heeft de rechtbank daarmee de juiste maatstaf aangelegd. De rechtsklacht faalt dus. Het oordeel is evenmin onbegrijpelijk gemotiveerd.
4.3.1 Onderdeel III klaagt over het oordeel van de rechtbank in rov. 2.2 dat art. 7:2 lid 2 Wvggz is geschonden. Het onderdeel bepleit dat art. 7:2 lid 2 Wvggz aldus moet worden uitgelegd dat de burgemeester de in die bepaling genoemde stukken aan betrokkene kan zenden door deze aan de advocaat van de betrokkene ter beschikking te stellen.
4.3.2 Art. 7:2 lid 2 Wvggz bepaalt dat de burgemeester onverwijld een afschrift van zijn beslissing tot het nemen van een crisismaatregel en de afgegeven medische verklaring zendt aan de betrokkene, de advocaat, de geneesheer-directeur, de inspectie, de officier van justitie en voor zover aanwezig de vertegenwoordiger en de gezinsvoogdijwerker. Reeds uit de tekst van deze bepaling, waarin de advocaat naast de betrokkene wordt genoemd, volgt dat de burgemeester deze stukken rechtstreeks aan de betrokkene dient te zenden. Het onderdeel faalt dus.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 februari 2020 voor zover de rechtbank het beroep tegen de crisismaatregel ongegrond heeft verklaard ten aanzien van de grond dat het psychiatrisch onderzoek niet had mogen plaatsvinden door middel van een Skype-verbinding;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing;
in het incidentele beroep
- verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op
11 december 2020.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 25 februari 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:1639.
2.Zie HR 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1509, rov. 3.1.4.
3.HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1806, rov. 4.2.5.