ECLI:NL:HR:2008:BG5860

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04607
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis wegens onvoldoende onafhankelijk onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2008 uitspraak gedaan over de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Assen, die een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis had verleend. De zaak begon met een verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, die op 31 juli 2008 een machtiging vroeg voor voortgezet verblijf van betrokkene, die op dat moment in BAVO Europoort te Capelle aan den IJssel verbleef. Dit verzoek werd ondersteund door een geneeskundige verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, die op 25 juli 2008 was opgesteld. De rechtbank Rotterdam verwees de zaak naar de rechtbank Assen, waar de behandeling op 18 augustus 2008 plaatsvond.

De advocaat van betrokkene betwistte de geldigheid van de geneeskundige verklaring, omdat betrokkene niet persoonlijk door de psychiater was onderzocht. De rechtbank Assen verleende op 29 augustus 2008 de machtiging tot voortgezet verblijf, maar de Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderzocht of de onafhankelijke psychiater aan de wettelijke vereisten had voldaan. De Hoge Raad benadrukte dat de psychiater persoonlijk contact met betrokkene had moeten hebben en dat de rechtbank had moeten motiveren waarom de geneeskundige verklaring, ondanks het ontbreken van een persoonlijk onderzoek, voldoende was voor de machtiging.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank Assen en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een grondig en onafhankelijk psychiatrisch onderzoek bij het verlenen van machtigingen tot voortgezet verblijf, en de verplichting van de rechtbank om de geldigheid van de overgelegde verklaringen kritisch te beoordelen.

Uitspraak

19 december 2008
Eerste Kamer
08/04607
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in GGZ Drenthe Veenhuizen te Veenhuizen,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ASSEN,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Bij beschikking van 8 augustus 2007 had de rechtbank Rotterdam een machtiging tot voortgezet verblijf verleend ten aanzien van betrokkene voor de duur van één jaar, derhalve tot uiterlijk 8 augustus 2008.
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft bij een op 31 juli 2008 ingekomen verzoekschrift de rechtbank aldaar verzocht een machtiging te verlenen tot voortgezet verblijf van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. Bij dit verzoekschrift was gevoegd een door de waarnemend geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis ondertekende geneeskundige verklaring d.d. 25 juli 2008, die betrokkene heeft laten onderzoeken door een niet bij de behandeling betrokken psychiater die deze verklaring heeft mede ondertekend. Ten tijde van dit verzoek verbleef betrokkene in BAVO Europoort te Capelle aan den IJssel.
De rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 12 augustus 2008 de behandeling van het dit geding inleidende verzoek verwezen naar de rechtbank Assen omdat betrokkene toen verbleef in GGZ Drenthe, afdeling Berkenbosch te Veenhuizen. Nadat deze rechtbank betrokkene, vergezeld van zijn raadsman, en de behandelend psychiater op 18 augustus 2008 had gehoord, heeft zij bij beschikking van 22 augustus 2008 de behandeling van de zaak aangehouden tot 29 augustus 2008 om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen alsnog aan de wettelijke eisen te voldoen, door het dossier aan te vullen met de ontbrekende aantekeningen over de behandeling en het ziektebeloop als bedoeld in art. 37a Wet Bopz. Bij beschikking van 29 augustus 2008 heeft de rechtbank de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verleend voor de duur van een jaar.
De beschikking van rechtbank Rotterdam en die van rechtbank Assen zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
In cassatie is geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing naar de rechtbank te Assen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Nadat de rechtbank Rotterdam - als hiervoor onder 1 vermeld - de behandeling van het dit geding inleidende verzoek van de officier van justitie had verwezen naar de rechtbank Assen omdat betrokkene inmiddels was overgeplaatst naar en verbleef bij GGZ Drenthe in het arrondissement Assen, heeft de rechtbank aldaar na aanhouding van de behandeling van het verzoek bij beschikking van 29 augustus 2008 de verzochte machtiging tot voortgezet verblijf verleend.
3.2.1 Volgens de geneeskundige verklaring van 25 juli 2008, die aan het verzoekschrift was gehecht, is betrokkene onderzocht door een niet bij de behandeling betrokken psychiater ([betrokkene 1]) die deze verklaring als onafhankelijk psychiater heeft medeondertekend. In rubriek 3.b van deze verklaring is vermeld dat de in rubriek 3.a vermelde gedragingen en feiten die niet door deze psychiater waren waargenomen, haar door "[betrokkene 2], gezondheidszorgpsycholoog, en behandelverantwoordelijke" zijn meegedeeld. Voorts is in rubriek 3.b over het 'psychiatrisch onderzoek' opgetekend:
"Ik kwam op 22-7-08 naar de afdeling, om als onafhankelijk psychiater patiënt te zien en te adviseren over verlenging van de RM. Patiënt was wel aanwezig maar weigerde mij te spreken. Er werd op mijn verzoek een tweede afspraak gemaakt voor vandaag, 25-7-08. Patiënt was op de hoogte van deze afspraak en zou op tijd aanwezig zijn voor het geplande gesprek, maar hij verscheen niet.
Op grond van dossiergegevens en mondelinge informatie van de behandelaar en de verpleging adviseer ik, zonder patiënt zelf te hebben kunnen spreken, om de RM te verlengen."
3.2.2 Bij de mondelinge behandeling heeft de advocaat van betrokkene blijkens het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2008 - voor zover hier van belang - het volgende aangevoerd:
"In eerste instantie zie ik er tegen op dat het een 'dossier' wordt.
Ik weet niet zo goed wat ik met de geneeskundige verklaring moet.
Ik neem aan dat een dokter zijn patiënt ziet. Ik zet vraagtekens bij de diagnose schizofrenie. Met betrekking tot therapietrouw heb ik het gevoel dat betrokkene het wel aangeeft [als] hij iets nodig heeft. Als de diagnose en medicatie daarvoor helder is. Maar we hebben het van horen zeggen. (...) Ik verzoek u primair het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren. (...)"
3.2.3 In de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verweer van de hand gewezen. Daartoe heeft zij overwogen:
"De rechtbank heeft op grond van de overgelegde stukken en gehoord de standpunten en mededelingen ter zitting geen reden om de inhoud van de geneeskundige verklaring onjuist te achten of daaraan te twijfelen. Dat de huidige behandelaar in de korte periode dat betrokkene in de kliniek verblijft nog geen aanwijzingen voor schizofrenie heeft waargenomen doet daaraan niet af nu het goed mogelijk is dat dit een gevolg is van het feit dat betrokkene zijn medicatie regelmatig heeft ingenomen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de stoornissen als gevolg van het gebruik van middelen onweersproken zijn en dat deze op zichzelf genomen voldoende zijn voor het verlengen van een machtiging tot opname.
Uit die inhoud leidt de rechtbank voorts af dat er sinds de verstrekking van de vigerende machtiging voortgezet verblijf geen sprake is van een wezenlijke wijziging in de gezondheidstoestand en situatie van betrokkene. (...)"
3.3 Het middel klaagt dat uit de bestreden beschikking niet blijkt dat de rechtbank onder ogen heeft gezien of de psychiater datgene heeft gedaan wat redelijkerwijs verwacht mocht worden om tot een persoonlijk onderzoek van betrokkene te (kunnen) komen en evenmin dat, en op welke grond, de rechtbank van oordeel is dat de overgelegde geneeskundige verklaring, in weerwil van het ontbreken van een uit direct contact bestaand psychiatrisch onderzoek, een voldoende basis vormt voor de verlening van de machtiging.
3.4 Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
De door de officier van justitie over te leggen geneeskundige verklaring dient in een geval als het onderhavige krachtens het bepaalde in art. 16 lid 4 en lid 2 in verbinding met art. 5 lid 1, tweede volzin, Wet Bopz te zijn afgelegd door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was en de betrokkene met het oog op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf kort tevoren heeft onderzocht. Degene die het onafhankelijke psychiatrisch onderzoek uitvoert, kan op grond van art. 5 lid 3, derde volzin, Wet Bopz tevoren overleg plegen met de behandelend psychiater, welke bepaling in het tweede lid van art. 16 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard voor de in dat artikel genoemde gevallen (HR 20 oktober 2006, nr. R06/121, NJ 2007, 259).
Van de onafhankelijke psychiater die een verklaring als bedoeld in art. 5 afgeeft, mag echter, in verband met de op hem rustende verplichting om datgene te doen wat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht om het door de wet vereiste onderzoek te doen plaatsvinden, worden verwacht dat hij aan de persoon op wie die verklaring betrekking heeft, zelf kenbaar maakt dat hij voornemens is hem te onderzoeken en dat hij, indien hij daarin niet slaagt, in zijn verklaring de redenen daarvan uiteenzet. Voorts dient de psychiater in zodanig geval in zijn verklaring uiteen te zetten op welke gronden hij, mede aan de hand van van derden verkregen informatie, niettemin tot de slotsom is gekomen dat betrokkene gestoord is in zijn geestvermogens (zie onder meer HR 25 oktober 2002, nr. R02/062, NJ 2002, 599).
3.5 In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat psychiater [betrokkene 1] die was belast met het onafhankelijk medisch onderzoek als bedoeld in art. 16 lid 4 en lid 2 in verbinding met art. 5 lid 1 Wet Bopz, betrokkene niet persoonlijk heeft gesproken en niet in een rechtstreeks contact heeft onderzocht.
Het middel treft doel. Uit de bestreden beschikking blijkt niet dat de rechtbank, zoals zij had behoren te doen, heeft onderzocht of de onafhankelijke psychiater aan de hiervoor in 3.4 vermelde vereisten heeft voldaan, zodat de beschikking ontoereikend is gemotiveerd.
3.6 Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Na verwijzing zal moeten worden onderzocht of het verzoek alsnog kan worden toegewezen na overlegging van de vereiste geneeskundige verklaring.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Assen van 29 augustus 2008;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven en W.A.M. van Schendel, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 19 december 2008.