Conclusie
1.[eiser 1]
[eiser 2]
[eiser 3]
[eiser 4]
[eiser 5]
[eiseres 6]
[eiser 7](gezamenlijk hierna: [eisers] )
leasevan het territorium van de toenmalige Sultan van Sulu (wiens invloedssfeer onder meer het noordoostelijke deel van Borneo , nu de Maleisische deelstaat Sabah , omvatte). [eisers] zijn de nazaten van de Sultan van Sulu .
1.Feiten en procesverloop
leasegeeft aan Dent en Overbeck voor een vergoeding van $ 5.000 per jaar. De Overeenkomst luidt in de door [eisers] bij het verzoekschrift overgelegde Engelse vertaling:
Her Britannic Majesty’s Consul General for Borneo” in geval van een geschil. In deze brief verzochten [eisers] het FCO een persoon of personen aan te wijzen om hun geschil met Maleisië te beslechten. Bij brief van 8 december 2017 wees het FCO dit verzoek af. Het FCO wijst in deze brief op een aantal onduidelijkheden wat betreft onder meer de positie van [eisers] en de inhoud van de Overeenkomst en de daarin opgenomen “
dispute settlement provision”. De brief besluit als volgt:
notice of arbitrationvan 30 juli 2019 aan Maleisië doen bezorgen. Op 20 juni 2020 hebben zij een
statement of claimingediend. [6] [eisers] hebben, tot de essentie teruggebracht, primair ontbinding (“
termination”) van de Overeenkomst alsook van de Confirmatory Deed uit 1903 en schadevergoeding gevorderd.
We have been instructed by the Attorney General of Malaysia to represent the Respondent in the(…)
arbitration”. [9] Tussen HSF en de arbiter zijn vervolgens enkele e-mails gewisseld met betrekking tot een verzoek van HSF om de procedure tijdelijk te schorsen om HSF de gelegenheid te geven zich in te lezen.
to provide a letter of representation in favour of its Counsel in this arbitration”. [10] Er is geen “
letter of representation” door Maleisië overgelegd.
Dear All, Please do not copy HSF in any further correspondence.” [11] Nadien heeft zich in die procedure geen andere advocaat namens Maleisië gemeld.
diligencia de ordenación), die in de Engelse vertaling overgelegd door Maleisië als volgt luidt:
I, the undersigned, Maître(…)
as representative of[ [eisers] ]
, claimants in the arbitration, request the exequatur of the present arbitral award and solicit the delivery of a judgement accompanied by a writ of execution”. Op 29 september 2021 heeft de president van het Cour d’appel de Paris dit verzoek
ex partetoegewezen door op hetzelfde arbitrale tussenvonnis met het handgeschreven verzoek een stempel te plaatsen met een standaardtekst en de datum van 29 september 2021.
restitution value” van de rechten ten aanzien van het geleasete territorium in Noord- Borneo , [25] vermeerderd met “
pre-award interest” van 3,96% per jaar. [26] Dit leidt tot een bedrag van $ 14,92 miljard. [27] Voorts heeft [arbiter] geoordeeld dat Maleisië over dat bedrag 10% per jaar aan enkelvoudige rente moet betalen met ingang van drie maanden na het uitspreken van het arbitrale eindvonnis. [28]
eindvonnis nietig is (voor het arbitrale tussenvonnis, zie onder 1.20), afgewezen omdat de nietigheid van de benoeming van [arbiter] als arbiter al maakte dat al zijn proceshandelingen als arbiter nietig zijn. [32]
op grond van artikel 1075 Rv juncto het Verdrag van New York (1958), subsidiair op grond van artikel 1076 Rv”.
tussenvonnis ongedaan gemaakt (“
Infirme l’ordonnance(…)
accordant l'exequatur(…)”) en (iii) de exequatur van dat arbitrale tussenvonnis geweigerd (“
Refuse l’exequatur(…)”). [33]
clause compromissoire”) (§ 66 t/m 76). [34] Dat kan [eisers] echter niet baten, zo is vervolgens geoordeeld, nu de aanwijzing van die Consul-Generaal in Brunei een essentieel element is geweest, verweven met de rest van de overeenkomst, en deze niet meer als arbiter kan optreden, zodat de overeenkomst tot arbitrage achterhaald is en niet ten grondslag kon worden gelegd aan de bevoegdheid van [arbiter] .
Cette désignation apparaît, au vu de ces circonstances, comme indissociable de la volonté de compromettre, avec laquelle elle forme un tout.
rend inapplicable la clause litigieuse, devenue caduque, cette remise en cause se trouvant confortée par le fait que le gouvernement britannique a succédé en 1946 aux droits de l’une des parties, de sorte qu’un consul britannique ne pouvait à compter de cette date être regardé comme un tiers indépendant.
un nouvel accord de volonté des parties était nécessaire, lequel fait en l’état défaut, alors même que l’accord a fait l’objet de tentatives de renégociation après 1946.
Faute d’un tel accord sur cet élément essentiel mettant en jeu la convention d’arbitrage, la décision du juge d’appui ne peut être invoquée pour fonder la compétence de l’arbitre, la clause étant devenue, comme telle, impossible à mettre en ’uvre.
que le tribunal arbitral ne pouvait valablement se déclarer compétent pour connaître des demandes formées par les consorts [eisers].
2.Bespreking van het cassatiemiddel: inleiding
ten overvloede 1”).
ten overvloede 2”).
3.Onderdeel 3. Geldige overeenkomst tot arbitrage?
subonderdeel 3.1.1heeft het hof uitsluitend beoordeeld of er een geldige overeenkomst tot arbitrage is als bedoeld in het Verdrag van New York en
nietof sprake is van een geldige overeenkomst tot arbitrage als bedoeld in art. 1076 lid 1, aanhef en onder Aa, Rv. Daarmee heeft het hof ten onrechte de subsidiaire grondslag van het verzoek van [eisers] niet beoordeeld.
[r]ecognition and enforcement of the award may be refused(…)
only if(…)
the said agreement[the agreement referred to in article II, A-G]
is not valid under the law to which the parties have subjected it or, failing any indication thereon, under the law of the country where the award was made”. Art. 1076 Rv lid 1, aanhef en onder Aa, Rv voorziet in een soortgelijke weigeringsgrond, te weten dat “
een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt onder het op die overeenkomst toepasselijke recht”.
agreement in writing under which the parties undertake to submit to arbitration” als bedoeld in art. II lid 1 in verbinding met art. V van het Verdrag van New York (nr. 3.1.2 van de procesinleiding).
an agreement in writing under which the parties undertake to submit to arbitration all or any differences which have arisen or which may arise between them in respect of a defined legal relationship, whether contractual or not, concerning a subject matter capable of settlement by arbitration.” De weigeringsgrond in art. V lid 1, aanhef en onder (a), van het Verdrag van New York houdt in dat “
[t]he parties tothe agreement referred to in article IIwere, under the law applicable to them, under some incapacity, or the said agreementis not valid under the law to which the parties have subjected it or, failing any indication thereon, under the law of the country where the award was made” (onderstrepingen toegevoegd).
enerzijdsde geldigheid van de overeenkomst als zodanig én de uitleg daarvan, beide te beoordelen naar het recht dat van toepassing is op de overeenkomst tot arbitrage (in cassatie onbestreden: het Franse recht [38] ); en
anderzijdsde kwalificatie daarvan als overeenkomst tot arbitrage, te beoordelen op basis van (ik begrijp: een autonome uitleg van) het Verdrag van New York.
geldigheid” en “
uitleg”, volgens [eisers] naar het toepasselijke nationale recht, en anderzijds “
kwalificatie”, volgens [eisers] naar een autonome uitleg van het Verdrag van New York, wordt in dat verdrag niet gemaakt.
autonomous substantive law”, [39] waar het omschrijft wanneer sprake is van een overeenkomst tot arbitrage. Art. II van het Verdrag van New York ziet op het zelfstandige onderwerp van de
erkenning van de overeenkomst tot arbitrageen de daaraan gekoppelde verplichting voor de rechter om partijen naar arbitrage te verwijzen indien er zo’n overeenkomst tot arbitrage is (art. II lid 3 van het Verdrag van New York). [40] Van een sluitende autonome regeling is geen sprake: art. II van het Verdrag van New York noch enige andere bepaling in het verdrag geeft concrete en definitieve aanknopingspunten voor de kwalificatie van een overeenkomst als een geldige en werkzame overeenkomst tot arbitrage. [41] Van den Berg schrijft dan ook dat “
[i]t should be emphasized that the uniform rule character of Article II(2) concerns only the form of the arbitration agreement. It does not concern other aspects of the validity of the arbitration agreement – also called substantive validity – which aspects have, in principle, to be judged under the applicable law.(…)” [42]
tot arbitragehebben gesloten en raken deze verschillen ook de toepassing van dat verdrag.
Naar Frans recht geldt – net als naar Nederlands recht overigens – dat dient te worden beoordeeld of partijen de wil hadden om arbitrage overeen te komen.” Het onderscheid dat zij nu trachten aan te brengen tussen enerzijds geldigheid en uitleg en anderzijds kwalificatie is gekunsteld en weinig overtuigend.
the law of the country where the award was made”. Nu hiervoor is uiteengezet dat dat op grond van het Verdrag van New York, zoals het hof – net als overigens [eisers] in hun verzoekschrift – heeft aangenomen, het Franse recht bij die kwalificatievraag wél van belang is, stuit het subonderdeel reeds daarop af.
agreement in writing under which the parties undertake to submit to arbitration” (art. II lid 1 in verbinding met art. V lid 1, aanhef en onder a, van het Verdrag van New York) getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, aldus [eisers]
the law of the country where the award was made”. Uit het falen van subonderdeel 3.1.2 volgt dat deze veronderstelling niet klopt, waarmee het lot van subonderdeel 3.1.4 is gegeven.
nietgeoordeeld dat geen sprake is van een “
agreement in writing under which the parties undertake to submit to arbitration” (als bedoeld in art. II lid 1 van het Verdrag van New York) omdat de in de Overeenkomst genoemde ambtsdrager (de Consul-Generaal) aan wie geschillen zullen worden voorgelegd, niet meer bestaat. Het hof geeft daar immers geen toepassing aan het Verdrag van New York, maar, in het verlengde van rov. 6.22, aan het Franse recht.
onuitvoerbaaris omdat (i) degene aan wie geschillen zouden worden voorgelegd niet meer bestaat en (ii) nergens uit blijkt dat partijen hebben bedoeld eventuele geschillen aan de overheidsrechter te onttrekken in het geval deze ambtsdrager niet langer zou bestaan. In de redenering van het hof is dit is een zelfstandig argument voor zijn conclusie dat geen sprake is van een (werkzame) overeenkomst tot arbitrage, waarin een ander dan de Consul-Generaal belast zou zijn met de beslechting van geschillen voortvloeiend uit de Overeenkomst (rov. 6.25 in verbinding met 6.27). Dit argument houdt óók stand indien het beding op zichzelf
welals een overeenkomst tot arbitrage zou moeten worden aangemerkt. Tegen het argument worden verder – naast het betoog dat het hof daarmee het Verdrag van New York zou hebben miskend – geen klachten gericht. Dit betekent dat zelfs als de klachten van subonderdeel 3.1.3 zouden slagen, blijft staan dat de Overeenkomst onuitvoerbaar is, omdat de Consul-Generaal niet meer bestaat (en in de Overeenkomst niet is voorzien in geschilbeslechting door een ander persoon dan wel een een benoemingsprocedure).
Onderdeel 1. Het beroep op rechtsverwerking; verschijnen in de arbitrale procedure
bedoeld zal zijn: 3.12, A-G] hierboven genoemde berichten van Maleisië kan worden opgevat als een beknopt verweerschrift (vgl. hof Den Haag 19 juli 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:1295). De brief van 19 september 2019 is gericht aan de advocaat van [eisers] en behelst in de kern een schikkingsvoorstel gericht tot [eisers] Dat die brief ook in kopie naar de arbiter is gestuurd, maakt dat niet anders. De brief kan niet worden gekenschetst als een ten behoeve van de arbitrageprocedure opgesteld beknopt verweerschrift. De brief van 14 oktober 2019 van [betrokkene 1] aan de arbiter (die maar tien regels lang is) houdt slechts in dat Maleisië de geldigheid van de arbitrale procedure niet erkent. Ook deze brief is niet aan te merken als een beknopt verweerschrift. Het feit dat het advocatenkantoor HSF zich op 5 oktober 2019 bij de arbiter heeft gemeld namens Maleisië maakt dit niet anders. Tussen partijen staat immers vast dat HSF zich weer heeft teruggetrokken zonder dat enige inhoudelijke deelname aan de arbitrageprocedure heeft plaatsgevonden. Er zijn door HSF namens Maleisië geen processtukken in de arbitrale procedure ingediend en HSF heeft Maleisië niet vertegenwoordigd op hoorzittingen.”
subonderdeel 1.1had het hof, in het licht van wat door haar is aangevoerd, [48] moeten oordelen dat Maleisië in de arbitrale procedure is verschenen, althans zou met de gegeven motivering niet begrijpelijk zijn dat het hof dat niet heeft geoordeeld. Dit betoog wordt uitgewerkt aan de hand van verschillende subklachten (die ik aanduid als (i), (ii) en (iii)).
niet zo formeel” verloopt en dat “
aangenomen[kan]
worden dat een partij in de arbitrale procedure verschijnt wanneer zij op enigerlei wijze aan de arbitrage deelneemt”. [51] Dit lijkt inderdaad te wijzen op een lage drempel voor ‘verschijnen’, maar deze passage wordt onmiddellijk geclausuleerd in de daarop volgende passage (onderstrepingen van mij): [52]
een verweer ten principale voert zonder een beroep op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht te doen. Het cruciale moment is derhalve het moment waarop een partij verweer gaat voeren. Voert zij verweer (waaronder begrepen: referte) zonder beroep op onbevoegdheid te doen, dan heeft zij het recht verwerkt daar in een later stadium op terug te komen.
Voert een partij geen verweer ten principale, dan kan zij in een later stadium nog wel op de onbevoegdheid van het scheidsgerecht een beroep doen.”
ten principale verweer is gevoerd, dus of de desbetreffende partij de gegrondheid van de vordering van eiser heeft weersproken.
subklacht (ii)(procesinleiding, nr. 1.1.7) nemen [eisers] de door het hof gehanteerde maatstaf tot uitgangspunt. Onjuist althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd zou zijn het oordeel van het hof dat de brieven, in het bijzonder de “
uitgebreide brief” van 19 september 2019, niet (mede) een (beknopt) inhoudelijk verweer inhouden, zulks in het licht van de specifieke omstandigheden in deze zaak (waarbij verwezen wordt naar het vermelde in de procesinleiding, nr 1.0.2). Daar staat dat Maleisië (a) voortdurend is geïnformeerd over de arbitrage, (b) naar eigen goeddunken heeft deelgenomen aan de arbitrage, en (c) zich nadien vrijwillig heeft teruggetrokken. Verder is bij 1.0.2 te lezen dat [eisers] dit als volgt hebben toegelicht: (a) Maleisië is volledig geïnformeerd over de benoemingsprocedure en (b) Maleisië heeft deelgenomen aan de arbitrage door in ieder geval zesmaal een bericht te sturen aan [eisers] en de arbiter en (c) de advocaten van Maleisië zonden op 18 npvember 2019 een éénregelige e-mail aan de arbiter: “
Please do not copy HSF in any further correspondence”.
subklacht (iii)(procesinleiding, nr. 1.1.8) is het oordeel van het hof in rov. 6.18 dat de brieven niet (mede) een (beknopt) inhoudelijk verweer inhouden, ook op zichzelf beschouwd onjuist althans onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het hof had uitvoeriger moeten motiveren om dit oordeel begrijpelijk te doen zijn, nu de brief van 19 september 2019 inhoudt (i) een beschrijving van de litigieuze Overeenkomst, (ii) een bevestiging dat die Over-eenkomst nog altijd van kracht is, (iii) de erkenning dat de verschuldigde pachttermijnen al jaren ten onrechte niet zijn voldaan en (iv) de vaststelling dat tegen die achtergrond geen werkelijk geschil (meer) bestaat tussen partijen. Bovendien heeft ook het scheidsgerecht acht geslagen op deze brief.
[d]e brief kan niet worden gekenschetst als eenten behoeve van de arbitrageprocedureopgesteld beknopt verweerschrift” (mijn onderstreping). Dat Maleisië in die brief ingaat op de inhoud van de rechtsbetrekking met [eisers] heeft het hof onderkend, maar het heeft dit begrepen als onderdeel van wat “
in de kern een schikkingsvoorstel” is, dat “
in kopie naar de arbiter is gestuurd” (rov. 6.18). Deze uitleg is in lijn met wat het hof overweegt over de inhoud van de brief en dus zeker niet onbegrijpelijk. Het hof heeft in rov. 3.12.1 namelijk vastgesteld dat “
[i]n deze brief staat dat de claim van [eisers] ten onrechte binnen de jurisdictie van Spanje is gebracht, dat Maleisië die niet erkent en zich daaraan evenmin onderwerpt” en dat “
[v]erder is opgenomen dat Maleisië bereid is de betaling van de jaarlijkse som van 5.300 Maleisische Ringgit te hervatten, inclusief betaling van de achterstallige termijnen, verhoogd met een enkelvoudige rente van 10% per jaar.” De aldus door het hof vastgestelde inhoud wordt in cassatie niet bestreden. [56]
subonderdeel 1.2wordt geklaagd dat zelfs als zou gelden dat (i) een partij alleen dan is verschenen indien zij een al dan niet beknopt inhoudelijk verweer voert en (ii) een dergelijk verweer hier achterwege is gebleven, het oordeel van het hof in onder meer rov. 6.15 en 6.19, dat Maleisië haar rechten niet heeft verwerkt, ook dan rechtens onjuist is, althans onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd.
formelebezwaren) op straffe van verval zo snel mogelijk onder de aandacht brengt van het scheidsgerecht. Het strookt met deze doelstellingen van de wettelijke regeling, aldus [eisers] , als een partij die advocaat stelt en over het verloop van de arbitrage communiceert met haar wederpartijen en de arbiter, tevens voldoende duidelijk alle ‘verwerkbare’ verweren voor het voetlicht brengt op straffe van rechtsverwerking. Dat is niet anders als die partij daarnaast ook afziet van het voeren van inhoudelijk verweren.
nietmet de doelstellingen van de wettelijke regeling om die partij rechtsverwerking tegen te werpen.
5.Onderdeel 2. Gevolgen vernietiging benoeming arbiter
subonderdeel 2.1wordt geklaagd dat onjuist is de redenering van het hof in rov. 6.13 t/m 6.13.3 dat, aldus de samenvatting van [eisers] , het achteraf komen te vervallen van de benoeming van de arbiter meebrengt dat het na die vervallen benoeming gewezen arbitrale eindvonnis niet meer zou kunnen worden aangemerkt als een arbitraal vonnis in de zin van art. I van het Verdrag van New York. Dit wordt uitgewerkt in subonderdelen 2.1.2 t/m 2.1.4. Betoogd wordt dat het hof het Verdrag van New York onjuist heeft uitgelegd door daarin nadere vereisten te lezen in het begrip abitral award. Volgens het subonderdeel moet het begrip
arbitral awardzo worden uitgelegd dat “
het alle uitspraken omvat, welke door scheidsmannen zijn gewezen ingevolge een overeenkomst, waarbij partijen zich hebben verbonden aan een uitspraak van scheidsmannen te onderwerpen.”
subonderdeel 2.2heeft het hof miskend dat het Verdrag van New York en art. 1076 Rv erin voorzien dat een verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis slechts op basis van een limitatief aantal gronden kan en mag worden afgewezen. Dit wordt uitgewerkt in de subonderdelen 2.2.2 en 2.2.3.
Gazprombank-criteria komt het hof tot de conclusie dat het geval is (rov. 6.7-6.12). Ten slotte overweegt het hof dat ook als het zo zou zijn dat de vernietiging van de benoeming van [arbiter] geen gevolg heeft voor het arbitrale tussenvonnis, het wel maakt dat het arbitrale eindvonnis nietig is (rov. 6.13-6.13.2). Samenvattend overweegt het hof dat de uitspraak van het hof Madrid van 29 juni 2021 tot gevolg heeft dat de opdracht aan [arbiter] is komen te vervallen, zodat hij geen arbitraal eindvonnis kon wijzen. Zijn arbitrale eindvonnis is dus geen arbitraal vonnis in de zin van art. III, eerste volzin, van het Verdrag van New York, dat voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland in aanmerking kan komt (rov. 6.13.3).
SEEE/Joegoslavië I(1973). [59] Deze weigeringsgronden omvatten onder (d) en (e) in art. V lid 1 ook het geval waarin de arbiter niet bevoegd was respectievelijk het geval waarin het arbitraal vonnis (ver)nietig(d) is. [60] Advocaat-Generaal Vlas schreef in het kader van de zaak
Diag/Tsjechiëdat “
uit het systeem van het Verdrag van New York[volgt]
dat de vraag of een scheidsrechterlijke uitspraak onder het toepasselijke nationale recht bindende kracht mist, slechts aan de orde komt bij de weigeringsgrond van art. V, lid 1, aanhef en onder e Verdrag van New York.” [61] De omstandigheid dat een arbitraal vonnis nietig is of is vernietigd, dient dus aan de orde te komen in het kader van een toetsing aan de weigeringsgrond van art. V lid 1 onder (e) van het Verdrag van New York, en niet bij wijze van ‘voorvraag’.
geldigescheidsrechterlijke uitspraak en dat het Verdrag slechts van toepassing is indien er sprake is “
van een rechtsgeldige, finale en partijen bindende arbitrale beslissing.” [62] Voldoende is dat er naar zijn uiterlijke vorm sprake is van een arbitraal vonnis, namelijk van een “
duly authenticated original award or a duly certified copy thereof” (art. IV lid 1, aanhef en onder (a) van het Verdrag van New York). [63] Vervolgens ligt het op de weg van de verwerende partij om weigeringsgronden aan te voeren. [64] Het hof had dus een andere systematiek moeten volgen. [65]
het voorgaandeookleidt tot de toepasselijkheid van de weigeringsgrond van artikel V lid 1, aanhef en onder (d), van het Verdrag van New York”. Het hof heeft hier kennelijk het oog op de omstandigheid dat door de Spaanse uitspraak van 29 juni 2021 de opdracht aan [arbiter] is komen te vervallen. Daardoor heeft zich weigeringsgrond (d) vervuld, namelijk dat het scheidsgerecht niet naar behoren is samengesteld. Daarmee heeft het hof óók aan zijn oordeel ten grondslag gelegd dat via de weg van art. V lid 1, aanhef en onder (d) van het Verdrag van New York het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging moet worden geweigerd.
subonderdeel 2.3wordt betoogd dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, zoals dat ook in Spanje bekend is, ook geldt voor arbitrale vonnissen en dat het hof dat heeft miskend. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat door de vernietiging van een benoemingsbeslissing de rechtskracht van een later arbitraal vonnis zou kunnen worden aangetast, aldus [eisers]
Gazprombank-criteria (met betrekking tot ‘verkapte exequatur’ op de voet van art. 431 lid 2 Rv) voor erkenning in aanmerking komt. Die Spaanse beslissing is namelijk niet in overeenstemming met internationaal aanvaarde bevoegdheidsregels en bovendien in strijd met de Nederlandse openbare orde. Daaraan leggen [eisers] vier argumenten ten grondslag:
Kompetenz-Kompetenz); dat betekent dat eventuele bezwaren tegen de samenstelling en daarmee de bevoegdheid van het scheidsgerecht eerst moeten worden voorgelegd aan en beoordeeld door het scheidsgerecht zelf;
Gazprombank-criteria kan de rechter gezag toekennen aan de beslissing van een buitenlandse rechter indien (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is. [66]
Gazprombank-criteria in dit geval toepassing kunnen vinden nu zij commuun internationaal privaatrecht zijn met betrekking tot de erkenning van buitenlandse beslissingen. [67] Volledigheidshalve: de erkenning van de uitspraak van het Hof Madrid wordt niet geregeld door Verordening (EU) nr. 1215/2012 (de herschikte EEX-Verordening), nu de Spaanse beslissing betrekking heeft op arbitrage, [68] en ook niet door andere regels van Unierecht. [69]
exclusievebevoegdheid heeft om zijn eigen bevoegdheid vast te stellen. De overheidsrechter heeft daarover het laatste woord. [70] Zo’n exclusieve bevoegdheid zullen [eisers] ook niet bedoelen. Wat zij nu precies wél bedoelen, is niet zo duidelijk. Zij lijken te betogen dat een overheidsrechter alleen kan oordelen dat het scheidsgerecht onbevoegd is (geweest) indien de partij die daarbij belang heeft eerst
in die arbitrale procedurebezwaren tegen de bevoegdheid van het scheidsgerecht heeft aangevoerd. Zo’n regel bestaat echter niet. Integendeel: een partij die van het begin af aan de bevoegdheid van het scheidsgerecht betwist en niet deelneemt aan de arbitrale procedure, kan, als zij de onbevoegdheid aan de orde stelt bij de overheidsrechter, niet worden verweten dat zij niet
in die arbitrale procedureover de onbevoegdheid van het scheidsgerecht heeft geklaagd. Zie voor wat betreft art. 1076 Rv hiervoor onder 4.7.
exequatur sur exequatur).
subonderdeel 2.5voeren [eisers] nog enkele aan klachten tegen afzonderlijke rechtsoverwegingen aan.
subonderdeel 2.5.1wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof (in rov. 6.5 en 6.13.3) dat de opdracht van [arbiter] was gebaseerd “
op zijn benoeming door het hof Madrid” rechtens onjuist is, althans onvoldoende gemotiveerd voor zover het hof miskent dat de opdracht van de arbiter niet voortvloeit uit een benoeming, maar uit de overeenkomst tot arbitrage.
niet anders kan worden begrepen dan dat daarmee is bedoeld om ook alle stappen die zijn gevolgd op de onjuiste oproeping, waaronder de benoeming van [arbiter] en de door hem in zijn hoedanigheid van arbiter genomen beslissingen, ongeldig te verklaren. Dit volgt uit het dictum(...).” [eisers] betogen dat het dictum enkel beslissingen ongeldig verklaart die zijn genomen in de benoemingsprocedure: “
successive procedural acts in these proceedings (in particular the notification of the default declaration and the judgement of appointment)”. Zonder nadere toelichting – die ontbreekt – valt dus niet in te zien waarom dit dictum ook zou zien op beslissingen of vonnissen in de arbitrage, zo wordt betoogd.
internationaal niet onaanvaardbaar[is]
dat de rechter die een beslissing heeft gegeven, deze beslissing bij een geconstateerd vormverzuim weer kan terugdraaien” van een onjuiste rechtsopvatting. Dit omdat de bevoegdheid van het Tribunal Superior de Justicia de Madrid om de desbetreffende uitspraak te doen, niet strookt met hetgeen algemeen aanvaard is, en bovendien/althans het gezag van gewijsde en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen de Nederlandse openbare orde raken. Daarmee is erkenning van de uitspraak in strijd met het
Gazprom-criterium onder (i), namelijk dat de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is. Ook is erkenning in strijd met het
Gazprom-criterium onder (iii), namelijk dat de erkenning van de beslissing niet in strijd mag zijn met de Nederlandse openbare orde.
Kompetenz-Kompetenzmeebrengt dat als eenmaal een arbiter is benoemd, alle bezwaren waarvan de strekking is dat de arbiter van begin af aan niet bevoegd was, door die arbiter zelf moeten worden beoordeeld en (ii) het hof miskent dat het internationaal aanvaarde systeem op basis waarvan de rechter van de plaats van arbitrage exclusief bevoegd is de rechtsgeldigheid van een eenmaal gewezen arbitraal vonnis aan te tasten.
Gazprombank), faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. [eisers] hebben in feitelijke instanties niet aangevoerd dat het Hof Madrid niet bevoegd was de bedoelde uitspraak te doen. Overigens hebben [eisers] ook in het geheel niet toegelicht dat en waarom de bevoegdheid van de rechter om een beslissing bij een geconstateerd vormverzuim terug te draaien internationaal onaanvaardbaar zou zijn en/of in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde.
Gazprombank-criterium (ii) althans (iii). De omstandigheid dat in de desbetreffende procedure sprake was van een hoor-en-wederhoorschending – zoals ook het hof aanneemt en in ieder geval veronderstellenderwijs vaststaat – maakt dat in beginsel niet is voldaan aan die criteria. Dat zou pas anders zijn indien de hogere rechter het beroep op die schending zou hebben beoordeeld (en verworpen). In ieder geval is ’s hofs oordeel ter zake onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd omdat het oordeel van de constitutionele rechter in Spanje dat [eisers] geen belang meer hebben bij hun klachten over de procesgang bij het Hof Madrid op de grond dat zij de procedure tot benoeming van een nieuwe arbiter hebben ingetrokken, maakt dat de beslissing tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging.
Gazprombank-criteria betekenis kan toekennen aan de omstandigheid dat de beschikbare rechtsmiddelen in het land van herkomst niet zijn uitgeput. [73] Het is aan de rechter om te beoordelen of, gelet op alle omstandigheden van het geval, zo’n niet-uitputten in de weg staat aan het oordeel dat is een weigeringsgrond voor de erkenning van een buitenlandse beslissing van toepassing is. [74] De rechtsklacht stuit hierop af.
Gazprombank-arrest. Dat oordeel is onjuist, aldus [eisers] Zij voeren – samengevat – aan dat het hof miskent dat (i) de wet en het verdrag voorzien in een exclusieve regeling die voorziet in limitatieve weigeringsgronden en (ii) de vertraging van circa twee jaar in een uiterst eenvoudige procedure dusdanig is dat het fundamentele recht op een berechting binnen een redelijke termijn wordt of kan zijn geschonden, waardoor niet is voldaan aan het tweede criterium van het
Gazprombank-arrest.
the composition of the arbitral authority or arbitral procedure was not in accordance with the agreement of the parties, or, failing such agreement, was not in accordance with the law of the country where the arbitration took place”. Dat het eerste het geval is, stelt het hof niet vast, en ’s hofs kennelijke oordeel dat het tweede het geval is, is onjuist of onbegrijpelijk: niet valt in te zien hoe de door het hof genoemde Madrileense uitspraak kan maken dat de samenstelling van het scheidsgerecht niet in overeenstemming was met Frans recht, terwijl het arbitrale eindvonnis waarvan erkenning wordt gevraagd, is gewezen in Frankrijk.
may”), tot een ander oordeel had kunnen komen.
Gazprombank-criteria, zoals uitgevoerd door het hof, leiden er immers toe dat de uitspraak van het Hof Madrid in de Nederlandse rechtsorde gezag heeft. Daardoor wordt niet meer toegekomen aan enige inhoudelijke beoordeling van de inhoud van die uitspraak. Dat geldt ook voor de overwegingen van het Hof Madrid over het al dan niet geschaad zijn van Maleisië in haar belangen door de procedurele gebreken bij de oproeping voor de Spaanse rechter. [77]
6.Onderdeel 4. Gevolgen van de Franse schorsing van de arbitrale uitspraak
The award(...)
has been(…)
suspended by a competent authority of the country in which, or under the law of which, that award was made”).
conditions” waarop artikel III ziet, geen betrekking hebben op de materiële voorwaarden voor erkenning en tenuitvoerlegging.
“[t]he provisions of the present Convention shall not(…)
deprive any interested party of any right he may have to avail himself of an arbitral award in the manner and to the extent allowed by the law or the treaties of the country where such award is sought to be relied upon.” Deze woorden geven uitdrukking aan het ‘meestbegunstigingsbeginsel’, dat inhoudt dat een partij zich op gunstiger nationaal recht kan beroepen. [79] Dit beginsel hangt samen met het gegeven dat het Verdrag van New York beoogt de bestaande mogelijkheden van erkenning en tenuitvoerlegging van arbitrale vonnissen uit te breiden [80] (en dus niet te beperken).