ECLI:NL:PHR:2024:21

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/04306
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Levenslange gevangenisstraf voor verdachte in Caribische schietzaak met meerdere slachtoffers

In deze zaak is de verdachte, geboren in 1991, veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De veroordeling is het gevolg van zijn betrokkenheid bij drie schietincidenten in Sint Maarten tussen 2018 en 2020, waarbij meerdere slachtoffers vielen. De verdachte heeft in hoger beroep zes middelen van cassatie voorgesteld, die alle zijn verworpen. De Hoge Raad heeft de conclusie van de procureur-generaal overgenomen, die stelde dat de verwerping van de verweren van de verdachte terecht was. De zaak omvatte onder andere de verwerping van een verweer over het niet voegen van verschillende zaken in eerste aanleg, de rechtmatigheid van het onderzoek aan de telefoon van de verdachte, en bewijsklachten. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld in de schietpartij en dat er sprake was van voorbedachten rade. De verdachte is ook betrokken geweest bij een andere poging tot liquidatie, wat zijn criminele activiteiten verder onderstreept. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring van medeplegen en voorbedachten rade voldoende gemotiveerd is en dat de verwerping van de cassatiegronden terecht is gebeurd.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer22/04306 C

Zitting9 januari 2024
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

Inleiding

1. De verdachte is bij vonnis van 9 november 2022 door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf, wegens:
in de zaak met parketnummer 100.00039/20
- onder 1 primair impliciet primair “medeplegen van moord”,
- onder 2 primair “medeplegen van doodslag”,
- onder 3 primair impliciet primair “medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd”
- onder 4 impliciet primair “medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd”,
- onder 5 “overtreding van een bij artikel 3, eerste lid van de Vuurwapenverordening gesteld verbod, meermalen gepleegd”, en
in de zaak met parketnummer 100.00393/20
impliciet primair “medeplegen van moord”.
Daarnaast heeft het Hof beslissingen genomen over inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en over de vordering van een benadeelde partij, en heeft het Hof aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader in het vonnis is omschreven.
2. Namens de verdachte heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, zes middelen van cassatie voorgesteld.

De zaak

3. Het draait in deze zaak om het volgende. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens strafbare feiten die te maken hebben met drie schietincidenten in Sint Maarten. De bewezenverklaarde feiten 1 t/m 3 in de zaak met parketnummer 100.00039/20 hebben betrekking op een schietpartij op 28 oktober 2019 bij [A] Supermarket. Deze feiten horen bij het onderzoek “Scorpio”. De bewezenverklaarde feiten 4 en 5 in de zaak met parketnummer 100.00039/20 gaan over een schietincident op 5 januari 2020 in de buurt van [B] . Het onderzoek naar deze feiten is genaamd “Aquarius”. Het bewezenverklaarde feit in de zaak met parketnummer 100.00393/20 ziet tot slot op een schietincident op 5 augustus 2018 bij de [C] . Het onderzoek naar dit feit is genaamd “Marmer”. Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken van het feit in de zaak met parketnummer 100.00392/20 (onderzoek Orca).
4. Het eerste middel heeft betrekking op de verwerping van een verweer over het niet voegen van de verschillende zaken in eerste aanleg. Het tweede middel gaat over de vermelding van de terechtzittingen naar aanleiding waarvan het vonnis is gewezen. Het derde middel ziet op ’s Hofs verwerping van het rechtmatigheidsverweer met betrekking tot het onderzoek aan de telefoon van de verdachte. Het vierde, vijfde en zesde middel bevatten bewijsklachten. Daarbij gaat het vierde middel over de feiten 1 t/m 3 in de zaak met parketnummer 100.00039/20 (onderzoek Scorpio), het vijfde middel over feit 4 in de zaak met parketnummer 100.00039/20 (onderzoek Aquarius) en het zesde middel over het feit in de zaak met parketnummer 100.00393/20 (onderzoek Marmer).

Het eerste middel

5. Het middel klaagt dat het Hof het namens de verdachte gedane beroep op nietigheid van het vonnis in eerste aanleg wegens het verzuim om de zaken onder parketnummer 100.00039/20 te voegen met de zaken met de nummers 100.00393/20 en 100.00392/20, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
6. Het Hof heeft in de bestreden uitspraak het beroep van de verdediging op nietigheid van het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) als volgt samengevat en verworpen: [1]

Beroep op nietigheid van het vonnis
De raadsman heeft betoogd dat het vonnis in eerste aanleg nietig dan wel partieel nietig moet worden verklaard met terugwijzing naar het Gerecht. Het Gerecht heeft verzuimd de zaak 100.00039/20 (Scorpio en Aquarius) te voegen met de zaken 100.00393/20 (Marmer) en 100.00392/20 (Orca). Hiermee is in beide zaken een fundamenteel strafvorderlijk voorschrift (artikel 312 Wetboek van Strafvordering) geschonden dat leidt tot integrale nietigheid van het vonnis van het Gerecht, subsidiair tot partiële nietigheid van het vonnis voor zover betrekking hebbend op de zaken 100.00393/20 (Marmer) en 100.00392/20 (Orca).
Het Hof verwerpt het verweer. Uit het proces-verbaal ter terechtzitting en de inhoud van het vonnis waarvan beroep blijkt dat de zaken gevoegd zijn behandeld. Immers heeft in eerste aanleg een gezamenlijke en gelijktijdige berechting van deze zaken plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot één strafoplegging aan de verdachte. Dat een formele beslissing omtrent die voeging van zaken kennelijk ontbreekt kan daar niet aan afdoen. Voor zover er derhalve al sprake zou zijn van een vormverzuim, geldt overigens dat de wet niet bepaalt dat dit tot nietigheid van het vonnis leidt, terwijl voorts niet is gebleken dat de verdediging door het ontbreken van een formele beslissing tot voeging in de belangen is geschaad.”
7. Bij de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang: [2]
- art. 286 Sv:
“Strafbare feiten die op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn begaan, worden gevoegd aan de kennisneming van de rechter onderworpen, indien dit in het belang van het onderzoek is.”
- art. 312 Sv:
“1. Worden strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting afzonderlijk aangebracht, dan beveelt het Hof dat de voeging alsnog zal plaatsvinden. 2. Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt het Hof eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.
3. Het Hof beveelt de splitsing van gevoegde zaken, indien het geen verband tussen die zaken aanwezig acht of de voeging niet in het belang van het onderzoek oordeelt.”
8. Uit deze bepalingen volgt dat voeging plaatsvindt ‘in het belang van het onderzoek’. Hierbij moet allereerst worden gedacht aan proceseconomische belangen, zoals het vermijden van een dubbele bespreking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte of het voorkomen van de noodzaak om meerdere vonnissen te wijzen. Een behandeling van gevoegde zaken leidt tot één vonnis. Daarnaast ziet ‘het belang van het onderzoek’ op de doeltreffendheid en de slagvaardigheid van het onderzoek en op het belang van de verdachte om meerdere strafvervolgingen te voorkomen. [3]
9. De steller van het middel komt op tegen de overweging van het Hof dat uit het feit dat in eerste aanleg een gezamenlijke en gelijktijdige berechting van de zaken heeft plaatsgevonden, hetgeen heeft geleid tot één strafoplegging aan de verdachte, blijkt dat de zaken gevoegd zijn behandeld en dat daaraan niet kan afdoen dat een formele beslissing omtrent die voeging van zaken kennelijk ontbreekt. Naar het oordeel van de steller van het middel brengt het ontbreken van zo’n formele beslissing echter nietigheid van het vonnis mee. Het Hof heeft het verweer van de verdediging strekkende tot nietigverklaring van het vonnis in eerste aanleg daarom onbegrijpelijk dan wel ontoereikend gemotiveerd verworpen.
10. Het middel is gebaseerd op de veronderstelling dat in een geval waarin de voeging van zaken door de wet is voorgeschreven, het ontbreken van een formele beslissing tot voeging leidt tot nietigheid van het vonnis. Die veronderstelling vindt evenwel geen steun in het recht. Het Hof had het verweer strekkende tot nietigheid daarom slechts kunnen verwerpen. Tegen deze achtergrond acht ik, anders dan de steller van het middel, het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd.
11. Het eerste middel faalt.

Het tweede middel

12. Het middel behelst de klacht dat het Hof in de bestreden uitspraak slechts heeft vermeld dat het vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting, zonder dat is gespecificeerd om welke terechtzittingen het gaat. Hiermee zou het Hof het voorschrift uit artt. 392 en 394 Sv hebben geschonden.
13. Art. 392 Sv luidt:
“1. Het Hof onderzoekt op de grondslag van de telastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van het Hof tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de ontvankelijkheid van de procureur-generaal en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
2. In het geding in hoger beroep geschiedt dat onderzoek mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad, en onderzoekt het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep alvorens tot het onderzoek van de geldigheid van de dagvaarding over te gaan.”
Art. 394 Sv luidt:
“1. Indien het onderzoek in artikel 392 bedoeld niet leidt tot toepassing van artikel 393, beraadslaagt het Hof op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan, en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens wettelijke regeling oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt het Hof over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij wettelijke regeling bepaald.
2. In het geding in hoger beroep geschiedt de beraadslaging mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad.”
14. Ook over dit middel kan ik kort zijn. Door te veronderstellen dat het Hof in zijn vonnis diende te specificeren welke terechtzitting(en) in eerste aanleg en in hoger beroep aan dat vonnis ten grondslag liggen, wordt een eis gesteld die het recht niet kent. [4] Gelet hierop, faalt het middel.
15. Het tweede middel faalt.

Het derde middel

16. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte het verzoek van de verdediging om vast te stellen dat sprake is van een normschending ex art. 413 lid 5 Sv terzijde heeft geschoven en/of dat het Hof de verwerping van het namens de verdachte gevoerde verweer dat het onderzoek aan de telefoon van de verdachte onrechtmatig was en dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting dan wel tot strafvermindering, onvoldoende althans onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
17. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen: [5]

Door de verdediging gevoerde verweren
Onderzoek aan de telefoon van de verdachte is onrechtmatig
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een normschending in de zin van artikel 413 Wetboek van Strafvordering (Sv), nu de algemene bevoegdheden als genoemd in de artikelen 119, 120 en 121 Sv voor het ingrijpende onderzoek dat heeft plaatsgevonden aan de telefoon van de verdachte onvoldoende wettelijke basis bieden. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar rechtspraak van de Hoge Raad (HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584 “Onderzoek aan smartphone”). Een dergelijk ingrijpend onderzoek levert een inbreuk op van het recht van de verdachte op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in de zin van artikel 8 EVRM en daarvoor had de officier van justitie zich van een machtiging door de rechter-commissaris moeten laten voorzien. Er is daarmee sprake van een onherstelbare normschending, die moet leiden tot uitsluiting van het gebruik als bewijs van de gehele inhoud van de telefoon van de verdachte dan wel - subsidiair - tot strafvermindering, aldus de raadsman.
De procureur-generaal heeft verklaard dat sprake is geweest van uitlezing van de gehele telefoon van de verdachte. Hij heeft in dit verband ook benoemd dat aan de raadsman op diens verzoek de image (complete kopie) van de telefoon is verstrekt. Daarmee is een vermoeden ontstaan dat
een meer dan beperkte inbreukop de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt. In zo’n geval is volgens de procureur-generaal toestemming van de officier van justitie nodig, hetgeen ook daags na de inbeslagname is geschied, zoals blijkt uit een proces-verbaal d.d. 10 augustus 2021 opgesteld door de officier van justitie G. Steeghs. Aldus is volgens de procureur-generaal geen sprake van een normschending omdat slechts in geval op voorhand te voorzien is dat de inbreuk
zeer ingrijpendzou zijn volgens de Hoge Raad toestemming vaneen rechter-commissaris nodig is en niet in het geval waarin sprake is van
een meer dan beperkte inbreuk.
Bij het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling heeft de Hoge Raad de lijn uitgezet dat de bevoegdheden tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ook kunnen worden uitgeoefend door de op grond van artikel 148 van het Nederlandse wetboek van strafvordering (hierna: SvNL) (vergelijkbaar met artikel 183 Sv) met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens artikel 141 aanhef onder a SvNL (artikel 184 lid 1 Sv) met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden door de rechter-commissaris op grond van artikel 104 eerste lid SvNL (artikel 130 lid 1 Sv) worden uitgeoefend. Genoemde wettelijke bepalingen vormen volgens de Hoge Raad een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. De Hoge Raad voegt toe:
“Daarbij valt – in het licht van art. 8 EVRM – aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.”
Het Hof interpreteert dit citaat van de Hoge Raad aldus dat afhankelijk van de zwaarte van de inbreuk beoordeeld moet worden of het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie kan geschieden of dat daar een rechter-commissaris aan te pas moet komen. Het Hof gaat er op grond van de door de procureur-generaal verschafte informatie vanuit dat sprake is geweest van onderzoek van alle in de in de telefoon opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen en dat daarmee sprake is geweest van
een meer dan beperkte inbreukop de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Nu er in het onderhavige geval geen aanwijzingen zijn dat voorzienbaar was dat een zeer ingrijpende inbreuk zou plaatsvinden (en ook achteraf niet is gebleken dat een zeer ingrijpende inbreuk heeft plaatsgevonden), kon worden volstaan met toestemming van de officier van justitie. Deze toestemming is door de officier van justitie daadwerkelijk gegeven, getuige het door hem op ambtseed/belofte opgemaakte proces-verbaal. Aanknopingspunten op grond waarvan aan de juistheid van dit proces-verbaal zou moeten worden getwijfeld zijn gesteld noch gebleken. Het verweer wordt daarom verworpen. Het voorwaardelijk gedane verzoek tot het horen van de officier van justitie en de betrokken verbalisant omtrent de gegeven toestemming wordt afgewezen, nu -mede gelet op de voorgaande overwegingen van het Hof- onvoldoende is onderbouwd wat de noodzaak daartoe is.”
18. Het gaat in deze zaak om een rechtmatigheidsverweer met betrekking tot onderzoek aan de telefoon van de verdachte. Gelet hierop, stel ik voorop dat de Hoge Raad in zijn arresten van 4 april 2017 (onderzoek aan smartphone) onder meer heeft overwogen:
“Voor het doen van onderzoek door een opsporingsambtenaar aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken teneinde de beschikking te krijgen over daarin opgeslagen of beschikbare gegevens vereist de wet geen voorafgaande rechterlijke toetsing of tussenkomst van de officier van justitie. Indien de met het onderzoek samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als beperkt kan worden beschouwd, biedt de algemene bevoegdheid van opsporingsambtenaren, neergelegd in art. 94, in verbinding met art. 95 en 96 Sv, daarvoor voldoende legitimatie. Dit zal het geval kunnen zijn indien het onderzoek slechts bestaat uit het raadplegen van een gering aantal bepaalde op de elektronische gegevensdrager of in het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens. Indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk, kan dat onderzoek jegens hem onrechtmatig zijn. Daarvan zal in het bijzonder sprake kunnen zijn wanneer het gaat om onderzoek van alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen.
[…]
Mede gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling verdient het volgende opmerking. De bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen kunnen op grond van art. 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van art. 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens art. 141, aanhef en onder a, Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van art. 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. De hier genoemde wettelijke bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar.
In zo een geval vormen de genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen - waaronder elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken - dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt. Daarbij valt - in het licht van art. 8 EVRM - aan onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.” [6]
19. Daarnaast moet worden vooropgesteld dat de Hoge Raad in twee van zijn arresten van 4 april 2017 (onderzoek aan smartphone) daarnaast heeft overwogen dat indien het Hof bevindt dat sprake is van de situatie waarin zowel handmatig als met daartoe bestemde apparatuur en/of software alle op een smartphone en/of de bijbehorende SIM-kaart opgeslagen of beschikbare gegevens zijn door- en uitgelezen waardoor (volledig) inzicht is verkregen in contacten, oproepgeschiedenis, berichten en foto's, daardoor het vermoeden ontstaat dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is gemaakt. [7]
20. Het Hof heeft in de onderhavige zaak – kort gezegd – vastgesteld dat sprake is geweest van onderzoek van alle in de telefoon opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen en dat daarmee een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt. Verder heeft het Hof geoordeeld dat kon worden volstaan met toestemming van de officier van justitie, omdat in het onderhavige geval geen aanwijzingen zijn dat voorzienbaar was dat een zeer ingrijpende inbreuk zou plaatsvinden (en ook achteraf niet is gebleken dat een zeer ingrijpende inbreuk heeft plaatsgevonden). Daarbij heeft het Hof vastgesteld dat deze toestemming door de officier van justitie daadwerkelijk is gegeven. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer vervolgens verworpen. Daarmee heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat, nu in deze zaak kon worden volstaan met toestemming van de officier van justitie en deze toestemming is gegeven, geen sprake was van een schending van voor de procesvoering wezenlijke normen.
21. De steller van het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof ten onrechte het namens de verdachte gedane verzoek om vast te stellen dat sprake is van een normschending als bedoeld in art. 413 lid 5 Sv terzijde heeft geschoven. In de toelichting op het middel wordt ter onderbouwing van deze klacht aangevoerd dat het Hof ten onrechte niet heeft geconstateerd dat sprake is van een (onherstelbare) normschending, terwijl hierom uitdrukkelijk was verzocht door de verdachte en bovendien zou zijn vastgesteld dat sprake is geweest van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
22. Zoals blijkt uit hetgeen onder randnummer 18 van deze conclusie is vooropgesteld, is bij een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als gevolg van onderzoek aan een smartphone geen sprake van een normschending wanneer toestemming is gegeven door een officier van justitie. Het Hof heeft in deze zaak vastgesteld dat sprake is van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, zodat toestemming door de officier van justitie toereikend is en daadwerkelijk is gegeven. Gelet hierop, maakt de omstandigheid dat “bovendien is vastgesteld dat sprake is geweest van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer” het kennelijke oordeel van het Hof dat er geen normschending was niet onjuist of onbegrijpelijk. Ook maakt het feit dat “uitdrukkelijk was verzocht” door de verdachte om vast te stellen dat sprake is van een normschending, niet dat ’s Hofs kennelijke oordeel dat geen sprake was van een normschending onjuist of onbegrijpelijk is. In zoverre faalt het middel.
23. Ten tweede wordt aangevoerd dat niet kon worden volstaan met de door de officier van justitie gegeven toestemming, nu de toestemming tardief – namelijk pas in appel, na een daartoe strekkend verweer door de verdediging – is verstrekt. Voor zover hierover al in cassatie kan worden geklaagd, omdat in hoger beroep niet is aangevoerd dat de toestemming tardief heeft plaatsgevonden, faalt de klacht. In het licht van de in de bestreden uitspraak opgenomen opmerking van de procureur-generaal dat blijkt dat de toestemming daags na de inbeslagname is gegeven en dus niet, zoals de steller van het middel aanvoert, pas in hoger beroep, alsmede gelet op het proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep van 8, 9 en 10 september 2021, waaruit blijkt dat de voorzitter melding maakt van een ingekomen proces-verbaal van 10 augustus 2021 opgesteld door officier van justitie Steeghs betreffende een reeds door hem op 24 januari 2020 verleende toestemming tot uitlezen van de telefoon van de verdachte, acht ik het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat kon worden volstaan met de betreffende toestemming door de officier van justitie.
24. Dan kom ik nu toe aan de derde klacht die de steller van het middel naar voren brengt. Geklaagd wordt dat de overweging van het Hof dat in de onderhavige zaak geen aanwijzingen zijn dat voorzienbaar was dat een zeer ingrijpende inbreuk zou plaatsvinden, onbegrijpelijk is in het licht van de vaststelling van het Hof dat de gehele telefoon van de verdachte is uitgelezen. Hiermee hangt samen de klacht over het oordeel van het Hof dat geen toestemming van de rechter-commissaris nodig zou zijn geweest.
25. Ten aanzien van de opmerking van de steller van het middel dat “nu de inhoud van de telefoon bovendien rechtstreeks heeft bijgedragen aan de bewezenverklaring, […] evident [is] gebleken van een nadeel veroorzaakt door de normschending” en “Zonder de onrechtmatige inbreuk op zijn privacy […] de informatie over requirant nimmer beschikbaar [was] gekomen als bewijs”, geldt dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en niet kan gelden als nadeel in de zin van art. 359a lid 2 SvNL (vergelijkbaar met art. 413 lid 7 Sv). [8]
26. Verder merk ik over deze klacht het volgende op. Het Hof heeft overwogen dat het antwoord op de vraag of het onderzoek onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie kan geschieden of dat daarvoor een machtiging van een rechter-commissaris nodig is, afhankelijk is van de zwaarte van de inbreuk. Vervolgens heeft het Hof overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat voorzienbaar was dat een zeer ingrijpende inbreuk zou plaatsvinden en dat ook achteraf niet is gebleken dat een zeer ingrijpende inbreuk heeft plaatsgevonden, zodat kon worden volstaan met toestemming van de officier van justitie. In het licht van wat onder de randnummers 18 en 19 van deze conclusie is vooropgesteld en bij gebrek aan argumenten waarom dit in dit geval anders zou zijn, acht ik dit oordeel niet zonder meer onbegrijpelijk. Ook in zoverre faalt het middel.
27. Ik sta tot slot nog kort stil bij de vierde klacht van de steller van het middel, die inhoudt dat het Hof niet heeft gerespondeerd op de stelling van de verdachte dat het wel degelijk voorzienbaar was dat het een zeer ingrijpende inbreuk zou gaan worden. Deze klacht faalt, nu de motiveringsplicht van het Hof niet zo ver gaat dat bij de verwerping van het gevoerde verweer op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan. [9]
28. Het derde middel faalt in al zijn onderdelen.

Het vierde middel

29. Het middel houdt verband met de in de zaak met parketnummer 100.00039/20 (onderzoek Scorpio) onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten en valt uiteen in de volgende vier deelklachten:
(i) uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de Kia Picanto de vluchtauto is, althans die vaststelling van het Hof is onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd;
(ii) uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de telefoon met telefoonnummer - [telefoonnummer 1] werd gebruikt door de verdachte, althans die vaststelling van het Hof is onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd;
(iii) het Hof heeft het verweer inhoudende dat geen sprake kan zijn van medeplegen, maar hooguit van medeplichtigheid, ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd verworpen;
(iv) het Hof heeft het verweer inhoudende dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers ten onrechte, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk gemotiveerd verworpen.
30. Het Hof heeft in de zaak met parketnummer 100.00039/20 (onderzoek Scorpio) ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1 primair:
hij op 28 oktober 2019 te Sint Maarten, voor [A] Supermarket, gevestigd aan de [a-straat ] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf korte afstand met behulp van een of meer vuurwapen(s) een kogel in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2 primair
hij op 28 oktober 2019 in Sint Maarten, voor [A] Supermarket, gevestigd aan de [a-straat ] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet, vanaf korte afstand met behulp van een of meer vuurwapen(s), kogels in/door het lichaam van die [slachtoffer 2] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3 primair:
hij op 28 oktober 2019 te Sint Maarten, voor [A] Supermarket, gevestigd aan de [a-straat ] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, vanaf korte afstand met behulp vaneen of meer vuurwapen(s) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
31. De bewijsmiddelen zijn opgenomen in een bewijsmiddelenbijlage bij het vonnis van het Hof.
32. Het bestreden vonnis bevat ten aanzien van deze bewezenverklaarde feiten de volgende bewijsoverweging: [10]

Parketnummer 100.00039/20 feiten 1, 2 en 3 (Onderzoek Scorpio)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende feitenverloop worden vastgesteld.
Op 28 oktober 2019 omstreeks 16:42 uur komen twee motorvoertuigen aanrijden op de [a-straat ] . Een van de voertuigen, een Kia Cerato met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Cerato), rijdt op enige afstand voor het andere voertuig, een Kia Picanto met kenteken [kenteken 2] (hierna: de Picanto). De Cerato rijdt [A] voorbij en stopt even verderop aan de linkerkant van de weg. De Picanto is intussen gestopt bij de kruising met de [b-straat ] .
Uit de Cerato stappen twee mannen die richting [A] rennen. De Cerato rijdt door richting de [d-straat ] . Beide mannen die uit de Cerato zijn gestapt dragen donkere kleding en hun gezichten zijn bedekt. De man die als tweede ten tonele verschijnt heeft een Scream masker voor zijn gezicht. Vrijwel direct nadat de twee mannen omstreeks 16:43 uur om de hoek van de naast de supermarkt gelegen muur zijn gerend, richten zij hun vuurwapens op de aanwezigen voor de supermarkt en openen het vuur. De voorste schutter (schutter 1) loopt in de vuurlijn van de schutter met het Scream masker achter hem, wordt geraakt door zijn kompaan en valt. De schutter met het Scream masker (schutter 2) lost meerdere schoten op de aanwezigen. Slachtoffer [slachtoffer 1] wordt door een kogel in zijn hoofd geraakt en overlijdt ter plaatse. Slachtoffer [slachtoffer 4] wordt door meerdere kogels geraakt, valt naar voren en verschuilt zich tussen geparkeerde auto’s. Slachtoffer [slachtoffer 3] wordt geraakt in zijn arm, valt naar achteren en rent even later weg. Slachtoffer [slachtoffer 5] rent weg. Schutter 1 probeert op te staan en staat weer in de vuurlijn van VE-02.
Het schieten voltrekt zich in amper 6 seconden. Schutter 1 staat weer op en rent om de hoek van de muur in westelijke richting van waar de schutters waren gekomen, valt nog een keer en rent weer verder. Schutter 1 blijkt genaamd [slachtoffer 2] , hij wordt later op de kruising van de [a-straat ] met de [c-staat] dood aangetroffen.
Schutter 2 rent in oostelijke richting over de [a-straat ] richting de kruising met de [b-straat ] , alwaar de Picanto stilstaat. De Picanto was net daarvoor de [b-straat ] ingereden om een andere auto voor te laten gaan, was achteruit de [a-straat ] weer opgereden en stond opgesteld op de hoek van de [a-straat ] met de [b-straat ] . Op het moment dat de schutter komt aanrennen, rijdt de Picanto langzaam weer de [b-straat ] in; ook de schutter rent de [b-straat ] in. Enkele seconden later komt de Picanto weer de [b-straat ] uitgereden, slaat rechtsaf en passeert [A] . De Picanto rijdt vervolgens dezelfde route als de Cerato met enkele minuten tijdsverschil.
Daderschap
[slachtoffer 2] , schutter 1, is gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna verkort aangeduid als [telefoonnummer 2] ). Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat dit nummer van [slachtoffer 2] kort na het schietincident, op 28 oktober 2019 om 16:55:16 uur en 16:57:51 uur, is gebeld door telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: - [telefoonnummer 1] ). Dit telefoonnummer - [telefoonnummer 1] is gekoppeld aan IMEI-nummer [001] (hierna: - [001] ). In de periode tussen 20 september 2019 en 28 oktober 2019 is er veelvuldig telefonisch contact geweest tussen deze twee telefoonnummers.
Uit de analyse van zendmastgegevens blijkt dat beide telefoonnummers in het half uur vóór de schietpartij rond dezelfde tijdstippen dezelfde zendmasten aanstralen. Rond het tijdstip van de schietpartij zijn beide telefoonnummers in [a-straat ] te plaatsen, in welke wijk ook de schietpartij plaatsvond. De afzetauto Cerato en even later de vluchtauto Picanto rijden dezelfde route. Het telefoonnummer van [slachtoffer 2] straalt daarbij zendmasten aan op tijdstippen die overeenkomen met de tijdstippen en route van de Cerato, terwijl het Hof het ervoor houdt dat het telefoontoestel met telefoonnummer - [telefoonnummer 1] , gelet op de tijdstippen van aanstralen van zendmasten en de gereden route, zich in de Kia Picanto bevindt.
Analyse van de historische printgegevens van IMEI-nummer - [001] levert op dat telefoonnummer - [telefoonnummer 1] in de dagen rondom de schietpartij, van 28 oktober 2019 om 03:30:20 uur tot en met 31 oktober 2019 om 11:30:44 uur, aan dit IMEI-nummer is gekoppeld. Op 31 oktober 2019 om 12:56:00 uur werd een ander telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna - [telefoonnummer 3] aan IMEI - [001] gekoppeld tot en met 6 november 2019.
In de periode 21 november 2019 tot en met 5 december 2019 werd een tap gezet op dit telefoonnummer - [telefoonnummer 3] . In die periode blijkt dit telefoonnummer gekoppeld aan een ander toestel met IMEI-nummer [002] (hierna - [002] ). Er wordt gehoord dat in de afgeluisterde telefoongesprekken de mannelijke gebruiker van dit telefoonnummer - [telefoonnummer 3] “ [naam 1] ” wordt genoemd. [naam 1] spreekt met een accent uit St. Kitts & Nevis. Uit de zendmastinformatie blijkt dat [naam 1] verblijft in de wijk [wijk] , vooral in de nachtelijke uren. Voorts blijkt dat [naam 1] het meest contact heeft met “ [betrokkene 1] ” alias “ [naam 2] ”, die het telefoonnummer [telefoonnummer 4] (hierna”- [telefoonnummer 4] ) gebruikt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat zijn bijnaam “ [naam 1] ” is.
“ [betrokkene 1] ” en “ [naam 2] ” blijken de (bij)namen te zijn van de verdachte [betrokkene 1] .
Het telefoontoestel met IMEI-nummer - [001] wordt op 31 januari 2020 in de woning van de verdachte aangetroffen en het toestel met IMEI-nummer - [002] bij de verdachte zelf tijdens zijn aanhouding op 23 januari 2020.
Daarmee is met de voor het gebruik als bewijs benodigde zekerheid komen vast te staan dat de verdachte zich bediende van de in de telefoontoestellen met deze IMEI-nummers geplaatste telefoonnummers - [telefoonnummer 1] en - [telefoonnummer 3] . Deze vaststelling ten aanzien van telefoonnummer - [telefoonnummer 1] maakt dat de verdachte is te plaatsen in de vluchtauto (de Kia Picanto) gedurende de periode rondom en tijdens het schietincident.
Het Hof houdt het ervoor dat, gelet op het ontbreken van aanwijzingen dat nog een andere persoon in de Picanto zat en ook de verdachte hierover geen enkele verklaring heeft willen afleggen, dat de verdachte de chauffeur van de vluchtauto is geweest.
Bij de aanhouding van de verdachte wordt in de kofferbak van zijn auto een zogenoemd ‘Scream-‘masker aangetroffen. NFI-onderzoek heeft uitgewezen dat zowel op het mondgedeelte als op het ooggedeelte van dit masker zich DNA-sporen van [betrokkene 1] bevinden. In een afgeluisterd gesprek tussen [betrokkene 1] en diens vriendin [betrokkene 2] op 31 januari 2020, een kleine week na de aanhouding van [verdachte] , zegt [betrokkene 2] dat ze hun tas hebben gevonden in de auto van [naam 1] , waarop [betrokkene 1] zegt dat het in de achterbak van de auto lag.
Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de zes hulzen die op de plaats delict in beslag zijn genomen zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen, vermoedelijk een Glock. Bij drie van de zes hulzen kan worden vastgesteld dat ze zijn afgevuurd met de in de woning van [betrokkene 1] aangetroffen Glock. Ook zijn DNA-sporen van [betrokkene 1] aangetroffen op deze Glock en zegt [betrokkene 1] in de afgeluisterde telefoongesprekken tussen hem en zijn vriendin [betrokkene 2] op 30 en 31 januari 2020 dat het vuurwapen het enige bewijs is, want hoe kan een getuige een gemaskerd gezicht herkennen
Tot slot wordt het kenteken [kenteken 2] van de vluchtauto Picanto op 4 februari 2020 aangetroffen op de rode Toyota Yaris van [betrokkene 2] , de vriendin van [betrokkene 1] .
De bevindingen ten aanzien van het Scream-masker, de Glock, de hulzen, het kenteken van de vluchtauto en de inhoud van voornoemde tapgesprekken duiden er onmiskenbaar op dat [betrokkene 1] schutter 2 is geweest die na het incident is gestapt in de vluchtauto, de Picanto, waar de verdachte zich in bevond.
Medeplegen
De verdachte heeft op cruciale momenten bijgedragen aan (het welslagen van) de aanslag bij [A] . De verdachte is de bestuurder van de vluchtauto geweest, die van wezenlijk belang is geweest voor de vlucht van de schutters die het feit op klaarlichte dag hebben gepleegd in een drukke straat bij een goed bezochte minimarket. Er moest snel en efficiënt worden gehandeld en dat is dankzij de verdachte gelukt. Tussen het moment van afzetten van de schutters en het moment van wegrijden van de vluchtauto zat minder dan één minuut, terwijl het schieten zelf slechts ongeveer zes seconden heeft geduurd. Uit de wijze waarop deze aanslag is uitgevoerd, zoals hiervoor genoemd en uit de camerabeelden blijkt, volgt dat dit een goed voorbereide actie is geweest: het formeren van een liquidatieteam bestaande uit twee schutters en twee chauffeurs, het regelen van vuurwapens en gezichtsbedekking, het maken van een plan van uitvoering en het inzetten van twee auto’s voor het afzetten en vluchten. Aan deze voorbereiding moet de verdachte in enige mate hebben deelgenomen om daar op deze wijze bij betrokken te kunnen zijn. Voorafgaand aan het feit heeft de verdachte veelvuldig telefonisch contact gehad met [slachtoffer 2] (schutter 1), en ruim tien minuten na het schietincident heeft hij geprobeerd [slachtoffer 2] telefonisch te bereiken. Na het feit heeft de verdachte het Scream-masker in zijn bezit gehouden en heeft hij veelvuldig contact gehad met de andere verdachte [betrokkene 1] (schutter 2) onder andere over het verwijderen van kentekenplaten en het feit dat [a-straat ] camera’s heeft.
Ook uit de overig gebleken samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1] blijkt dat de rol van de verdachte verder strekt dan die van een louter ondersteunende rol. Zo volgt uit het hierna te bespreken onderzoek Aquarius dat de verdachte en [betrokkene 1] gezamenlijk het plan hebben beraamd en uitgevoerd om [slachtoffer 6] te vermoorden en hebben zij beiden op hem geschoten. Voorts bespreken de verdachte en [betrokkene 1] in een uitgebreid telefoongesprek op 5 december 2019 wederom een aanslag. Zo bespreken zij dat zij “must catch this motherfucker”, waarbij de aan- en afwezigheid van politie op een bepaalde locatie wordt besproken. Besproken wordt dat het alleen is “pass, see them man, deal with the vibes and then back out”, waarna de verdachte zegt tegen [betrokkene 1] “for sure this time is you”. Het gehele gesprek kan niet anders worden uitgelegd dan dat wederom een liquidatie wordt gepland, waarbij dit keer [betrokkene 1] de rol van schutter krijgt toebedeeld. Het Hof komt tot de conclusie dat de verdachte en [betrokkene 1] een crimineel en hecht team hebben gevormd, gericht op het plegen van liquidaties en met inwisselbare rollen.
Ten slotte acht het Hof van belang dat de verdachte ook ten aanzien van de onderhavige zaak geen enkel inzicht heeft gegeven waarom zijn rol, in afwijking van de geconstateerde gebruikelijke samenwerking tussen hem en [betrokkene 1] , in dit geval slechts als die van medeplichtige zou moeten worden gezien. De verdachte zijn verklaring houdt niet meer in dan een blote ontkenning dat hij bij dit feit betrokken is geweest.
Aldus trekt het Hof, op grond van alle voorgaande omstandigheden, in onderling verband bezien, de conclusie dat ook in dit geval de verdachte en [betrokkene 1] bewust en nauw hebben samengewerkt. Het Hof zal daarom medeplegen bewezen verklaren.
Het verweer van de raadsman dat, in het geval de verdachte als de chauffeur van de vluchtauto wordt aangemerkt, hij slechts als medeplichtige moet worden gezien, wordt dan ook verworpen.
Opzet
Hoewel niet is komen vast te staan op wie de aanslag was gericht, kan wel worden geconcludeerd dat er een voornemen was om op 28 oktober 2019 met twee schutters en bestuurders van een afzet- en een vluchtauto midden op de dag een persoon te doden die aanwezig was bij een minimarket. Het is een feit van algemene bekendheid dat midden op de dag bij een minimarket meerdere mensen aanwezig kunnen zijn, hetgeen de verdachte(n) zich ook moet(en) hebben gerealiseerd toen dit plan werd beraamd en uitgevoerd. Dat vervolgens bij de uitvoering de schutters al rennend en op zeer korte afstand met vuurwapens meerdere malen hebben geschoten op een groep mensen leidt tot een aanmerkelijke kans op de dood van alle aanwezigen, ook van de schutter die voorop rende en in het schootsveld van de andere schutter terecht kwam, welke aanmerkelijke kans de verdachte en de andere verdachten willens en wetens hebben aanvaard. Daarmee is voorwaardelijk opzet op de dood van alle slachtoffers bewezen.
Voorbedachten rade
Uit de genoemde feiten en omstandigheden volgt zonder meer dat sprake was van voorbedachten rade. Het gaat om een goed voorbereide en weloverwogen actie waarbij niets aan het toeval is overgelaten. Het behoeft geen betoog dat de daders voldoende tijd hebben gehad voor beraad en dus om na te denken over hun voorgenomen daad, om zich daarvan rekenschap te geven en welbewust de consequenties te aanvaarden, waaronder de aanmerkelijke kans dat hun gedragingen de dood van meerdere mensen zouden kunnen veroorzaken, onder wie een eventuele mededader. Deze wellicht niet (primair) beoogde gevolgen, of anders gezegd ‘collateral damage’, zijn aldus opzettelijk en met voorbedachten rade teweeggebracht.
Nu de moord op de mededader [slachtoffer 2] niet is ten laste gelegd, maar (primair) slechts het medeplegen van doodslag op [slachtoffer 2] (parketnummer 100.00039/20, feit 2 primair), zal het Hof het laatstgenoemde bewezen verklaren. Ten aanzien van [slachtoffer 1] zal het Hof bewezen verklaren dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan moord (parketnummer 100.00039/20, feit 1 primair impliciet primair). Voor wat betreft de andere slachtoffers zal het Hof het medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd bewezen verklaren (parketnummer 100.00039/20, feit 3 primair impliciet primair).
Overig
Nu het Hof de verklaring van [betrokkene 3] niet voor het bewijs heeft gebezigd, komt het aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman strekkende tot het horen van [betrokkene 3] niet toe.”
De eerste deelklacht van het vierde middel
33. De eerste deelklacht bestrijdt de vaststelling van het Hof dat de Kia Picanto de vluchtauto was. Deze vaststelling zou niet uit de bewijsmiddelen blijken, althans in het licht van de door het Hof vastgestelde feiten onbegrijpelijk zijn of ontoereikend zijn gemotiveerd. Ter onderbouwing van deze klacht voert de steller van het middel aan dat niet uit de bewijsmiddelen volgt dat (i) de Kia Cerato en de Kia Picanto dezelfde route hebben gevolgd op de terugweg en (ii) de schutter in de [b-straat ] in de Kia Picanto is ingestapt.
34. De vaststelling van het Hof dat de Kia Picanto de vluchtauto was, betreft een conclusie van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die volgens het Hof uit de bewijsmiddelen blijken. In cassatie kan niet worden onderzocht of deze door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden en gevolgtrekkingen juist zijn, maar slechts of dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen begrijpelijk zijn. [11] Dat laatste is in de onderhavige zaak mijns inziens het geval. Ik zal dit toelichten.
35. De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen 18 en 19 houden in:
“18. Proces-verbaal van bevindingen rijroute [kenteken 2] (Kia Picanto), 27 november 2019, pagina 301 e.v. ZD Scorpio:
VE-02 schutter 2 onbekende schutter met Scream masker
VTG 01 Kia Cerato kenteken [kenteken 1]
VTG 02 Kia Picanto kenteken [kenteken 2]
16:42:46 VTG-01 passeert [A] over de [a-straat ] . In de verte blijft VTG-02 bij de hoek van [b-straat ] wachten.
[…]
16:42:57 VTG-02 gaat [b-straat ] in om een ander voertuig voorbij te laten gaan.
16:43:06 VTG-02 komt achteruit [b-straat ] weer uit en wacht weer op de hoek.
16:43:18 VE-02 rent over de [a-straat ] in oostelijke richting en gaat links [b-straat ] in. VTG-02 rijdt langzaam [b-straat ] in.
16:44:15: VTG-02 komt vooruit [b-straat ] uitrijden en slaat rechtsaf [a-straat ] op.
16:45;19 VTG-02 passeert [A] in westelijke richting.
16:46:40 VTG-02 passeert [D] Supermarket, kenteken [kenteken 2] is duidelijk te zien.
16:54:12 VTG-02 rijdt voorbij 2-3 supermarket over de [d-straat ] in noord-oostelijke richting.
Opvallend is ook dat VTG-02 na de schietpartij dezelfde route rijdt als VTG-01, namelijk over de [a-straat ] in westelijke richting rechtsaf [d-straat ] op en vervolgens richting rotonde.
19. Proces-verbaal van bevindingen GSM vs VTG, 23 januari 2020, pagina 173 e.v. ZD Scorpio:
VTG 01 Kia Cerato kenteken [kenteken 1]
VTG 02 Kia Picanto kenteken [kenteken 2]
Waarneming voertuigen op camerabeelden
Van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] (het Hof begrijpt: het telefoonnummer in gebruik bij [slachtoffer 2] ) en [telefoonnummer 1] (het Hof begrijpt: het telefoonnummer in gebruik bij [verdachte] ) werd onderzocht van welke zendmasten deze gebruik maakten op 28 oktober 2019. Opvallend is dat beide telefoonnummers voor het tijdstip van de schietpartij in veel gevallen op dezelfde tijdstippen gebruik maken van dezelfde zendmasten. Na het moment van de schietpartij gebruiken beide telefoonnummers nog wel dezelfde zendmasten echter met een tijdsverschil.
Bij het vergelijken van de rijroutes die van VTG-01 en VTG-02 bekend zijn met de zendmastgegevens van de telefoonnummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] , valt op dat de volgorde van zendmasten overeenkomt met de route die VTG-01 heeft gereden. Daarnaast komt het tijdsverschil van VTG-01 met VTG-02 over de gereden route, redelijk overeen met het tijdsverschil van aanstralen van zendmasten van het nummer [telefoonnummer 1] en het nummer [telefoonnummer 2] .
De telefoon met nummer [telefoonnummer 1] blijft langere tijd de zendmast in de omgeving van [A] aanstralen terwijl VTG-01 al doorgereden is. Later straalt deze telefoon de zendmasten op de rijroute van VTG-02 vanaf [A] aan.”
36. Uit de bewijsoverwegingen blijkt dat het Hof ten aanzien van de Kia Picanto onder meer heeft vastgesteld dat:
(i) de Kia Picanto rond het moment van het bewezenverklaarde feit ongeveer tegelijk met de Kia Cerato waaruit de schutters stapten, kwam aanrijden bij de pleegplaats, waarbij de Kia Cerato op enige afstand voor de Kia Picanto reed;
(ii) de Kia Picanto vervolgens stopte bij de kruising met de [b-straat ] ;
(iii) schutter 2 na het schietincident rende in oostelijke richting over de [a-straat ] richting de kruising met de [b-straat ] , waar de Kia Picato stilstond;
(iv) de Kia Picanto op het moment dat schutter 2 kwam aanrennen weer langzaam de [b-straat ] inreed en de schutter ook de [b-straat ] inrende, waarop de Kia Picanto enkele seconden later weer uit de [b-straat ] reed;
(v) de Kia Picanto vervolgens dezelfde route reed als de Kia Cerato, met enkele minuten tijdsverschil.
37. Deze vaststellingen volgen uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen 18 en 19. Dat het Hof uit deze feiten en omstandigheden vervolgens de bewijsconclusie heeft getrokken dat de Kia Picanto de vluchtauto was, acht ik niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat de schutter in de [b-straat ] ook daadwerkelijk in de Kia Picanto is gestapt. De overige uit de bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden zijn toereikend voor de gevolgtrekking dat de Kia Picanto de vluchtauto was.
38. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht van het vierde middel
39. De tweede deelklacht houdt in dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de telefoon met telefoonnummer - [telefoonnummer 1] door de verdachte werd gebruikt, althans dat die aanname van het Hof onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd is.
40. Bij de beoordeling van deze deelklacht geldt opnieuw dat in cassatie niet kan worden onderzocht of deze door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden en gevolgtrekkingen juist zijn, maar slechts of dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen begrijpelijk zijn. [12]
41. Het door het Hof gebezigde bewijsmiddel 12 houdt in: [13]
“12. Proces-verbaal van bevindingen resultaten opnemen communicatie [telefoonnummer 3] in gebruik bij “ [naam 1] ” (1e periode), 4 februari 2020, pagina 50 e.v. ZD Scorpio:
Telefoonnummer bij [slachtoffer 2] in gebruik: [telefoonnummer 2] .
Op maandag 28 oktober 2019 te 16:55:16 uur en 16:57:51 uur, kort na schietincident, werd het nummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij [slachtoffer 2] gebeld door nummer [telefoonnummer 1] gekoppeld aan IMEI-nummer [001] .
Bij analyse van de historische printgegevens van IMEI [001] werd gezien dat van 28 oktober 2019 te 03:30:20 uur tot en met 31 oktober 2019 te 11:30:44 uur, het telefoonnummer [telefoonnummer 1] gekoppeld stond aan voormeld IMEI-nummer. Op 31 oktober 2019 te 12:56:00 uur werd het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in voormeld IMEI-nummer gebruikt tot en met 6 november 2019.
In de periode 21 november 2019 tot en met 5 december 2019 werd een tap gezet op [telefoonnummer 3] . Dit telefoonnummer stond gekoppeld aan IMEI-nummer [002] . Er werd gehoord dat de mannelijke gebruiker “ [naam 1] ” werd genoemd. [naam 1] spreekt met een accent uit St. Kitts & Nevis. Uit de zendmastinformatie blijkt dat [naam 1] verblijft in de wijk [wijk] vooral in de nachtelijke uren. [naam 1] heeft het meest contact met “ [betrokkene 1] ” alias “ [naam 2] ”.
Op 23 november 2019 te 12:50:14 uur werd “ [naam 1] ” gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij een man die later de naam “ [betrokkene 1] ” alias “ [naam 2] ” bleek te hebben:
NNman: (…) I want you hail G for me and ask him about the ahm…the…the papers he was to give me nuh, boy(…)
[verdachte] : so you aint’t got the papers them? You got all the papers.
NNman: no, but he was to make one for me. With heat in me. You dig? Heat on my tail.
[verdachte] : Oh, oh.
(…)
[verdachte] : You ain’t take off the plates off of it?
NNman: no I leave on the same plates.
[verdachte] : *sucks teeth* I tell you to take off the plates, dwag.
NNman: Boy, nobody ain’t gone report that robbery to the police dawg. (…)
[verdachte] : yeah dawg. But you drive through [a-straat ] . [a-straat ] got camera’s (…)
Op 5 december 2019 te 11:27:20 uur werd “ [naam 1] ” gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 5] in gebruik bij een man die later de naam “ [betrokkene 1] ” alias “ [naam 2] ” bleek te hebben:
[naam 1] : Yeah we have to hit it in the morning,
[..]
NNman: […] We must catch this mother fucker though. But I wanted we to really pass up St. Peters this morning my brother boy.
[..]
NNman: You see that 10 o’clock vibes, that’s a good vibes dawg, because watch. In the morning right, it does have police up St.Peters right conducting the traffic right. When that school traffic done the police does leave dawg. You dig? The police don’t route that ends until lunch time.
[..]
NNman: So you see in between that. Alright. School does start like what 8 so right.You see from 9 till 11. In between that space there is the best time dawg. You dig?
[naam 1] : I hear you.
[..]
NNman: Because it don’t have any traffic nothing nuh. The road going just be free.You dig? It’s just to pass, see them man, deal with the vibes and then back out.
[..]
[naam 1] : For sure this time is you.
NNman: Ok, ok.
NNman: But dawg. Boy try function some corn for me nuh boy dawg boy.
[naam 1] : But I done working on that because I was asking thing where the..who got the thing. The luger.
NNman: […] I want *ntv* at least 10 boy. At least 10 and up I would feel a little bit better boy.
“ [naam 1] ” is genaamd [verdachte] en “ [betrokkene 1] ” alias “ [naam 2] ” is genaamd [betrokkene 1] .”
42. Het Hof heeft vastgesteld dat “met de voor het gebruik als bewijs benodigde zekerheid” is komen vast te staan dat de verdachte zich bediende van de in de telefoontoestellen met IMEI-nummers - [001] en - [002] geplaatste telefoonnummers - [telefoonnummer 1] en - [telefoonnummer 3] . Het Hof heeft dit vastgesteld op basis van de volgende feiten en omstandigheden:
(i) schutter 2 is kort na het schietincident gebeld door het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] ;
(ii) het telefoonnummer - [telefoonnummer 1] is gekoppeld aan IMEI-nummer - [001] . Het toestel met IMEI-nummer - [001] is op 31 januari 2019 in de woning van de verdachte aangetroffen;
(iii) van 31 oktober 2019 tot en met 6 november 2019 was aan IMEI-nummer - [001] een ander telefoonnummer gekoppeld, namelijk - [telefoonnummer 3] ;
(iv) uit een tap op dit telefoonnummer - [telefoonnummer 3] blijkt dat de mannelijke gebruiker van - [telefoonnummer 3] “ [naam 1] ” wordt genoemd, terwijl de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft erkend dat zijn bijnaam “ [naam 1] ” is;
(v) “ [naam 1] ” heeft het meest contact met “ [betrokkene 1] ” alias “ [naam 2] ” met telefoonnummer - [telefoonnummer 4] , terwijl “ [naam 2] ” en “ [betrokkene 1] ” de (bij)namen zijn van de medeverdachte [betrokkene 1] ;
(vi) het telefoonnummer - [telefoonnummer 3] is in de periode tussen 21 november 2019 en 5 december 2019 gekoppeld aan een ander toestel met IMEI-nummer - [002] . De telefoon met IMEI-nummer - [002] is op 23 januari 2020 bij de verdachte aangetroffen.
43. Gezien deze feiten en omstandigheden die hun grondslag vinden in het onder randnummer 41 van deze conclusie weergegeven bewijsmiddel, is het wat mij betreft bepaald niet onbegrijpelijk dat het Hof de bewijsconclusie heeft getrokken dat de verdachte zich ten tijde van de schietpartij bediende van de in de telefoontoestellen met de IMEI-nummers - [002] en - [001] geplaatste telefoonnummers - [telefoonnummer 1] en - [telefoonnummer 3] .
44. De tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht van het vierde middel
45. De derde deelklacht luidt dat het Hof het namens de verdachte gevoerde verweer, inhoudende dat geen sprake kan zijn van medeplegen maar hooguit van medeplichtigheid, ten onrechte, althans onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen. De steller van het middel voert daartoe aan dat (i) er geen enkele concrete rol van de verdachte bij de voorbereiding van de schietpartij blijkt uit de bewijsmiddelen en (ii) de vermeende criminele samenwerking van de verdachte met [betrokkene 1] in geen enkel opzicht blijkt uit de bewijsmiddelen.
46. Bij de beoordeling van deze deelklacht moet worden vooropgesteld hetgeen de Hoge Raad, onder meer in zijn arrest van 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893, heeft overwogen over het onderscheid tussen medeplegen en medeplichtigheid:
“Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.” [14]
47. In latere rechtspraak van de Hoge Raad is het bestaan van een vooraf voor alle deelnemers duidelijk plan regelmatig genoemd als factor bij de beoordeling of sprake is van medeplegen. [15]
48. Met betrekking tot het onderzoek Scorpio is bewezenverklaard het medeplegen van moord (feit 1), doodslag (feit 2) en poging tot moord, meermalen gepleegd (feit 3). Uit de vaststellingen van het Hof blijkt dat de verdachte niet een van de schutters is geweest, maar dat hij de vluchtauto heeft bestuurd. Daarmee is in de onderhavige zaak sprake van een gedraging van de verdachte die normaal gesproken met medeplichtigheid in verband wordt gebracht, namelijk het helpen bij de vlucht. Dit hoeft echter niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring van medeplegen. Het Hof heeft naar mijn oordeel toereikend gemotiveerd waarom het gelet op de omstandigheden van het geval tot een bewezenverklaring van medeplegen is gekomen. Ik zal dit toelichten.
49. Om te beginnen heeft het Hof vastgesteld dat sprake was van een goed voorbereide actie en dat de verdachte in enige mate moet hebben deelgenomen aan deze voorbereiding om daar op deze wijze bij betrokken te kunnen zijn. Het Hof heeft niet vastgesteld wat de precieze rol van de verdachte was bij deze voorbereiding, maar wel dat de verdachte voorafgaand aan het feit veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met een van de schutters. Hieruit volgt dat het Hof is uitgegaan van een voor de verdachte duidelijk gezamenlijk plan.
50. Verder heeft het Hof vaststellingen gedaan over de rol van de verdachte ná het delict. In dat verband heeft het Hof overwogen dat de verdachte ruim tien minuten na het schietincident heeft geprobeerd een van de schutters telefonisch te bereiken, het Scream-masker dat een van de schutters tijdens het schietincident droeg in zijn bezit heeft gehouden en veelvuldig contact heeft gehad met de andere verdachte [betrokkene 1] over onder andere het verwijderen van kentekenplaten en het feit dat [a-straat ] camera’s heeft. Tot slot heeft het Hof belang gehecht aan de omstandigheid dat de verdachte en [betrokkene 1] op momenten na het bewezenverklaarde feit een crimineel en hecht team hebben gevormd, gericht op het plegen van liquidaties en met inwisselbare rollen. Anders dan de steller van het middel doet voorkomen, heeft het Hof dit niet alleen afgeleid uit het feit dat uit het onderzoek Aquarius volgt dat de verdachte en [betrokkene 1] gezamenlijk het plan hebben beraamd en uitgevoerd om [slachtoffer 6] te vermoorden, maar ook uit het “proces-verbaal van bevindingen resultaten opnemen communicatie” (bewijsmiddel 12), dat het Hof in het bijzonder heeft gebezigd voor de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot het onderzoek Scorpio. [16] Het Hof heeft op grond van alle omstandigheden in onderling verband bezien – waaronder het feit dat de verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in waarom zijn rol in afwijking van de geconstateerde gebruikelijke samenwerking slechts medeplichtigheid zou omvatten – geconcludeerd dat de verdachte en [betrokkene 1] ook in dit geval bewust en nauw hebben samengewerkt. Dat het Hof de geconstateerde gebruikelijke samenwerking tussen de verdachte en [betrokkene 1] gericht op het plegen van liquidaties en met inwisselbare rollen relevant heeft geacht voor de bewezenverklaring van het medeplegen, acht ik niet onbegrijpelijk, nu hieruit een modus operandi van de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 1] blijkt. Het Hof kon dit als grondslag gebruiken om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.
51. Gelet op al het voorgaande is het oordeel van het Hof dat de door hem in aanmerking genomen feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang voldoende zijn om te kunnen spreken van medeplegen en dat het door de verdediging gevoerde verweer dat de verdachte slechts als medeplichtige moet worden gezien, moet worden verworpen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
52. De derde deelklacht faalt.

De vierde deelklacht van het vierde middel

53. De vierde deelklacht houdt in dat het Hof het namens de verdachte gevoerde verweer, inhoudende dat geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op de dood van de slachtoffers, ten onrechte, althans onvoldoende of onbegrijpelijk gemotiveerd heeft verworpen.
54. Ter onderbouwing van deze klacht voert de steller van het middel aan dat dat het Hof “zeer mager [heeft] gerespondeerd op de stelling dat aan de kant van requirant geen sprake is van opzet” en “eveneens niet [heeft] gedifferentieerd in de slachtoffers”. Gelet op de feiten en bewijsmiddelen en de aangevoerde bewijsverweren had het Hof niet tot de vaststelling kunnen komen dat sprake was van opzet, zelfs niet in voorwaardelijke zin, aldus de steller van het middel.
55. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze conclusie herhaal ik hier de bewijsoverwegingen van het Hof ten aanzien van het opzet: [17]

Opzet
Hoewel niet is komen vast te staan op wie de aanslag was gericht, kan wel worden geconcludeerd dat er een voornemen was om op 28 oktober 2019 met twee schutters en bestuurders van een afzet- en een vluchtauto midden op de dag een persoon te doden die aanwezig was bij een minimarket. Het is een feit van algemene bekendheid dat midden op de dag bij een minimarket meerdere mensen aanwezig kunnen zijn, hetgeen de verdachte(n) zich ook moet(en) hebben gerealiseerd toen dit plan werd beraamd en uitgevoerd. Dat vervolgens bij de uitvoering de schutters al rennend en op zeer korte afstand met vuurwapens meerdere malen hebben geschoten op een groep mensen leidt tot een aanmerkelijke kans op de dood van alle aanwezigen, ook van de schutter die voorop rende en in het schootsveld van de andere schutter terecht kwam, welke aanmerkelijke kans de verdachte en de andere verdachten willens en wetens hebben aanvaard. Daarmee is voorwaardelijk opzet op de dood van alle slachtoffers bewezen.”
56. Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop:
“2.3.1 Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig wanneer de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
2.3.2 De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. In dat verband kunnen de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
(Vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718)” [18]
57. Het Hof heeft vastgesteld dat er een voornemen was om op 28 oktober 2019 midden op de dag een persoon te doden die aanwezig was bij een minimarket. Bij de uitvoering hebben de schutters al rennend en op zeer korte afstand met vuurwapens meerdere malen geschoten op een groep mensen. Het Hof heeft – niet onbegrijpelijk – overwogen dat dit leidt tot de aanmerkelijke kans op de dood van alle aanwezigen, ook van de schutter die voorop rende en in het schootsveld van de andere schutter terechtkwam. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Gelet op deze uit de bewijsmiddelen volgende vaststellingen, acht ik het oordeel van het Hof dat voorwaardelijk opzet op de dood van alle slachtoffers kan worden bewezen, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Daarbij neem ik in aanmerking dat de mogelijkheid van het schieten op een omstander in het voornemen tot het doden van een persoon bij de minimarkt besloten lag, zodat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van deze kans en deze kans moet hebben aanvaard.
58. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Het vijfde middel

59. Het vijfde middel houdt verband met de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 100.00039/20 onder 4 tenlastegelegde feit (onderzoek Aquarius) en valt uiteen in de volgende twee deelklachten:
(i) het Hof heeft ten onrechte niet gerespondeerd op het namens de verdachte gevoerde bewijsverweer, inhoudende dat zijn betrokkenheid bij de schietpartij niet uit het telecombewijs kan blijken, althans heeft het Hof dit verweer onvoldoende gemotiveerd verworpen;
(ii) het Hof heeft het namens de verdachte gevoerde verweer, inhoudende dat geen sprake kan zijn van voorbedachten rade, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, althans onbegrijpelijk verworpen.
60. Het Hof heeft in de zaak met parketnummer 100.00039/20 (onderzoek Aquarius) onder feit 4 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 5 januari 2020 te Sint Maarten, in de nabijheid van [B] , gevestigd aan de [d-straat ] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade personen, waaronder [slachtoffer 6] , van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met behulp van een of meer vuurwapen(s), kogels op/in de richting van het personenvoertuig waarin die [slachtoffer 6] en/of andere perso(o)n(en) zich bevond (en) heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;”
61. Deze bewezenverklaring steunt – voor zover hier van belang – op de volgende bewijsmiddelen:
“41. Proces-verbaal van bevindingen Telecom [verdachte] [telefoonnummer 3] 30 juni 2020 pag 179A e.v. ZD Aquarius:
Het onderzoek Aquarius is een onderzoek naar een pging liquidatie op [slachtoffer 6] ter hoogte van de parkeerplaats bij [supermarkt] langs de [d-straat ] in Madame's Estate. De poging liquidatie werd gepleegd op zondagochtend 5 januari 2020 om 04:16:09 uur, zo te zien op camerabeelden. Op camerabeelden is ook te zien dat het voertuig met de schutter(s). een lichtgrijze Hyundai Grand 110 Sedan, om 04:12:09 uur Madame's Estate komt binnen rijden en daar blijt tot de poging liquidatie. Na de poging liquidatie om 04:16:25 uur rijdt het voertuig met de schutter(s) weg in de richting van Dutch .Quarter.
Uit de getuigenverklaring van [betrokkene 4] , de vrouw van [slachtoffer 6] en aanwezig gedurende de poging liquidatie, is bekend dat zij samen met [slachtoffer 6] uit Maho Kwam. Ze zijn van Maho direct naar naar Madam's Estate gereden. Zij kwamen om 04:11:24 uur aan in Madame's Estate aan.
Op camerabeelden in Maho is te zien dat het voertuig waar [slachtoffer 6] en [betrokkene 4] gebruik van maken, een witte Honda Pilot over de Rhine Road rijdt richting de Airport om 03:57:56 uur. Dit voertuig wordt gevolgd door een licht grijze Hyundai Grand 110 sedan, deze verlaat omstreeks 03:58:28 uur Maho in de richting van de AirportRoad.
Resultaat MCDR-gegevens
Uit het opgevraagde gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] in gebruik bij [verdachte] blijkt onder ander het volgende:
04 jan 2020 23:58:40
3200-3074
Skyport-SKYPORT2D
05 jan 2020 0:06:28
3200-2283
Sonesta Maho-SONMAHC
meerdere registraties in MAHO tussen 00:06:28 en 03:57:53 uur
05 jan 2020 3:57:53
3200-2281
Sonesta Maho-SONMAHA
05 jan 2020 4:06:11
3200-2083
Cole Bay - COBYC
05 jan 2020 4:11:54
3200-2113
Madame Estate -MADESTC
05 jan 2020 4:19:33
2400-52023
French Quarter - FRNQUC
05 jan 2020 4:26:38
2400-52062
[e-straat] -PTRHLB
o
Uit deze registratie kan worden opgemaakt dat het telefoontoestel in gebruik bij [verdachte] vanaf 00:06:28 uur in Maho was. Het toestel blijft in Maho totdat om 03:57:53 uur de laatste registratie van het toestel in Maho wordt gemaakt. Op camerabeelden is te zien dat de lichtgrijze Hyundai Grand I10 Sedan om 03:58:28 uur verlaat. Om 04:06:11 wordt het toestel geregistreerdin cole Bay. Om 04:11:54 uur verbindt het toestel met een telefoonmast in Madam's estate. Om 04:12:09 uur is de lichtgrijze Hyundai Grand I1, het voertuig van de schutter(s) te zien in Madam's Estate. Dan vindt de poging liquidatie plaats om 04:16::09 uur. Om 04:16:25 uur rijdt het voertuig met de schutter(s) weg na de poging liquidatie richting Dutch Quarter. Om 04:19:33 uur wordt het toestel geregistreerd in French Quarter en om 04:26:38 uur in [e-straat] .
Uit het onderzoek Scorpio is bekend dat [verdachte] verbleef in een woning in het dekkingsgebied van de telefoonmast [e-straat] , 2400-52062.
Resumé
Uit het bovenstaande gegevens blijkt dat het telefoontoestel in gebruik bij [verdachte] een route heeft afgelegd van Maho via Madame's Estate naar [e-straat] , nagenoeg precies op de momenten dat de lichtgrijze Hyundai Grand I10 Sedan deze route aflegt. Gezien deze resulttaten is het zeer goed mogelijk dat [verdachte] , de grbruiker van dit telefoontoestel, in de lichtgrijze Hyundai I10 Sedan heeft gezeten.
Het telefoontoestel was in dezelfde periode als het voertuig met de schutter(s) in Madams's Estate, terwijl de poging liquidatie werd gepleegd.
[…]
45. Proces-verbaal van bevindingen bij stemherkenning van [betrokkene 5] alias “ [naam 3] ” en [verdachte] alias “ [naam 1] ” 20 februari 2020, pagina 9 e.v. ZD Aquarius:
In de bij [verdachte] in beslag genomen Iphone sx MAX met nummer [telefoonnummer 6] worden Whatsapp teksten en gesprekken met startdatum 4 en 5 januari 2020 aangetroffen, verstuurd naar en ontvangen door een telefoonnummer [telefoonnummer 7] dat onder de naam “ [naam 3] ” in de contactenlijst van de telefoon van [verdachte] staat opgeslagen. De teksten en gesprekken gaan over de voorbereiding van een liquidatie in de nacht van 4 op 5 januari2020 en wat is misgegaan met de uitvoering daarvan. De gebruiker van nummer [telefoonnummer 7] zou als bestuurder hebben gefungeerd van de auto waarin de schutter(s) zich bevond(en); dat hij was gestopt nabij de plaats delict en op bepaald moment weer stukje doorreed om vervolgens weer te stoppen. Het rijgedrag zoals door gebruiker van [telefoonnummer 7] wordt gecommuniceerd met [verdachte] , wordt ook op de camerabeelden van [E] Tankstation gezien.
De stemmen worden herkend als die van [verdachte] (gebruiker nummer [telefoonnummer 6] ) die de naam “ [naam 4] ” gebruikt en [betrokkene 5] alias “ [naam 3] ”(gebruiker nummer [telefoonnummer 7] ).
Aangehecht de gesprekken:
pagina 21: 4 januari 2020 10.21.53 PM
[telefoonnummer 7] (uitgewerkt gesprek)
I bet you tonight the bird fall dawg. I bet you tonight the dawg fall
[…]
pagina 29: 5 januari 2020 08.40.45 AM
[telefoonnummer 7] (uitgewerkt gesprek)
Boy “ [naam 1] ” I can’t tell you how fuck up I feel right now. I feel like I could cry nuh dawg. I don’t know if I was. I see the man like was going pull something. I just move a lil more like behind the jeep nub dawg. I just ain’t wanted none of you man get hit same way dawg. “chuupss” but that man supposed to be dead dawg
[…]
pagina 30: 5 januari 2020 8.42.01 AM
[telefoonnummer 6] (uitgewerkt gesprek)
You was supposed to watch the man. You ain’t had to watch the road.
[…]
pagina 31: 5 januari 2020 8.42.17 AM
[telefoonnummer 6] (uitgewerkt gesprek)
[…]
It supposed to be just boom, bam, home. You know what I mean.
pagina 32: 5 januari 2020 08.43.11 AM
[telefoonnummer 7] (uitgewerkt gesprek)
“ [naam 1] ” boy yow boy I so sorry dawg, but like I tell you I just haul back a lil forward. I ain’t wanted the man to hit none of you all I say. Like the man wanted to pull something dawg. Ain’t want the man hit none of all you. As we pull up you ain’t see the man like he pull something dawg . I just move a little bit more behind the jeep. I thought as we pull I say we going catch his mother ass.”
62. De bewijsoverwegingen van het Hof houden ten aanzien van dit feit het volgende in: [19]

Parketnummer 100.00039/20 feit 4 (Onderzoek Aquarius)
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 6] en zijn vrouw [betrokkene 4] - [slachtoffer 6] in hun auto, een Honda Pilot, door meerdere mensen met vuurwapens zijn beschoten, waarbij onder meer 2 kogels door de voorruit van de auto zijn gegaan. De schietpartij heeft plaatsgevonden op 5 januari 2020 rond kwart over vier in de nacht. De camerabeelden laten zien dat de schutters zich verplaatsten in een lichtkleurige/grijze Hyundai Grand I10 Sedan, terwijl bovendien blijkt dat deze Hyundai vanaf (minst genomen) 3:58 uur tot het moment van de schietpartij de Honda Pilot waarin [slachtoffer 6] zich verplaatst, volgt. De telecomgegevens laten zien dat de verdachte gedurende deze periode zich in de Hyundai bevond. De betrokkenheid van de verdachte als een van de schutters wordt verder bevestigd door de teksten en gesprekken die in de telefoon van de verdachte worden aangetroffen en die zijn gevoerd met de andere verdachte [betrokkene 5] alsmede doordat op de plaats delict hulzen zijn aangetroffen van kogels die zijn verschoten met het wapen dat bij de verdachte in beslag is genomen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [betrokkene 1] de andere schutter is geweest, zodat medeplegen zal worden bewezen. Gelet op de hiervoor beschreven toedracht en het tijdsverloop kan tevens voorbedachten rade worden bewezen, nu duidelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer 6] te vermoorden, en de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich enige tijd te beraden op het te plegen feit en zich daarvan rekenschap te geven.
Het met vuurwapens meerdere malen schieten op een voertuig en dit voertuig daarbij meerdere malen met kogels treffen (waaronder 2 maal door de voorruit) leidt tot de aanmerkelijke kans op de dood van andere aanwezigen in dit voertuig, zoals [betrokkene 4] - [slachtoffer 6] die voorin het voertuig op de passagiersstoel zat. Deze aanmerkelijke kans hebben de verdachte en de andere verdachten bewust aanvaard. Minst genomen is daarmee voorwaardelijk opzet op het veroorzaken van de dood van [betrokkene 4] - [slachtoffer 6] bewezen.
Ook ten aanzien van dit slachtoffer geldt dat de verdachten voldoende tijd hebben gehad voor beraad en dus om na te denken over hun voorgenomen daad die de aanmerkelijke kans op de dood van [betrokkene 4] - [slachtoffer 6] meebracht, om zich daarvan rekenschap te geven en welbewust de consequenties te aanvaarden, zodat ook hier sprake is van voorbedachten rade.
Aldus zal worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 6] en [betrokkene 4] - [slachtoffer 6] .”
De eerste deelklacht van het vijfde middel
63. De eerste deelklacht houdt in dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op het door de verdediging gevoerde verweer dat de betrokkenheid van de verdachte bij de schietpartij niet uit het telecombewijs kan blijken, althans dat het Hof dit verweer onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
64. Namens de verdachte heeft de verdediging aangevoerd dat de conclusies over de bewegingen van de auto van de daders zoals die uit de verkeersgegevens zouden moeten blijken, eerder ontlastend zijn voor de verdachte. Blijkens de toelichting op het middel wordt in het bijzonder gedoeld op de volgende passages uit de op de terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2021 voorgedragen en overgelegde pleitnota: [20]
“163. In de Aquarius-zaak wordt gebruikgemaakt van zendmastgegevens. Op basis daarvan wordt gesteld dat de telefoon van [verdachte]
‘nagenoeg dezelfde route’heeft afgelegd als de auto van de schutters. 1*1 De aan [verdachte] toegeschreven telefoon wordt om 04:11:54 geregistreerd in
Madame Estate. In
Madame Estatevond om 04:16:09 de poging liquidatie plaats. Dan rijdt de auto van de schutter(s) om 04:16:25 weg richting
Dutch Quarter. [verdachte] ’ telefoon wordt om 04:26:38 in
[e-straat]geregistreerd, waar hij in een woning verblijft.
164. Het volgende valt op (in ontlastende zin wel te verstaan):
Van de PD naar het gebied waar [verdachte] zou wonen is het een kleine 20 minuten rijden volgens Google maps. Echter, tussen het wegrijden van de auto van de schutters na de poging liquidatie (04:16:25) en de registratie van [verdachte] ’ telefoon bij zijn verblijfplaats (04:26:38) zit slechts 10 minuten. Dit zou betekenen dat de auto waar [verdachte] in zou zitten bijna twee keer zo hard zou hebben moeten gereden als toegestaan. Dat zou vermelding verdienen als dat aan de orde zou zijn.
165. Maar het is nog straffer dan dat. De vermeende auto van de schutters (Toyota Camry) wordt om 04:16:57 (werkelijke tijd) door een camera vastgelegd bij AKI op de [d-straat ] , richting Zagersgutroad. Als [verdachte] in deze auto zou hebben gezeten, hoe kan dan minder dan 10 minuten later zijn telefoon 10 km verderop geregistreerd zijn in
[e-straat]? Dit is niet waarschijnlijk gelet op de richting waar de Toyota Camry naartoe reed op 04:16:57 (vanuit Madame Estate weg, terwijl de enige weg naar
[e-straat]de andere kant op zou zijn).
166. In het onderstaand figuur wordt een en ander inzichtelijk gemaakt. Teneinde Noord Noord te laten heb ik het figuur moeten kantelen zodat van de lezer gevraagd wordt eventjes het hoofd een kwartslag te draaien.
^ In rood aangegeven is de Zagersgutroad
04:19:33 wordt [verdachte] ’ toestel geregistreerd in French Quarter (11 minuten rijden). Daar zou de Toyota Camry dan slechts 2,5 minuut over gedaan hebben, wat neerkomt op gemiddeld meer dan 130 km/uur. Dat zou hoe dan ook op camerabeelden moeten zijn vastgelegd, maar daar blijkt niks van uit het dossier. Niet onbelangrijk is het gegeven dat op de laatste beelden die van de Toyota Camry bekend zijn (om 04:16:57), deze in tegenovergestelde richting van French Quarter aan het rijden was. Het is aldus niet aannemelijk dat [verdachte] in de Toyota Camry zat.
^ Route van Zagersgutroad naar French Quarter.
^ Locatie Zendmast ‘Madame Estate’.
[…]
174. Over de verkeersgegevens, en de conclusies over de bewegingen van de auto van de daders zoals die daaruit zou moeten blijken, heb ik al gesproken. Die zijn eerder ontlastend voor [verdachte] .
Conclusie: vrijspraak van betrokkenheid bij het Aquarius-feit.”
65. Aan de deelklacht ligt de opvatting ten grondslag dat de weergegeven passages uit de ter terechtzitting voorgedragen pleitnota een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt opleveren, waarop het Hof verplicht was te responderen. Het Hof heeft voormelde passages kennelijk niet als zodanig opgevat, maar als een onderdeel van de onderbouwing van een verweer strekkende tot vrijspraak, welk verweer zijn weerlegging vindt in de bewijsvoering van het Hof. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de pleitnota van de raadsman volgt dat het tot vrijspraak strekkende verweer mede berust op andere (niet in de schriftuur weergegeven) argumenten, te weten dat “mededelingen die een ander aan [verdachte] doet […] geen bruikbaar bewijsmiddel [zijn]” (randnummer 161), “het vuurwapen […] een omstandigheid [is] die een grote rol speelt, maar mijn client heeft ter zitting […] verklaard dat hij dat wapen in zijn bezit kreeg ná het Aquarius-feit” (randnummer 161), “het feit dat in een woning van [verdachte] een geweer is aangetroffen […] eigenlijk eerder ontlastend [is]” (randnummer 167) en een telefoongesprek van 5 januari 2020 dat is opgenomen en voor het bewijs is gebruikt “mogelijk […] belastend is voor [betrokkene 1] , die als gespreksdeelnemer wordt aangemerkt, maar hij […] in dat gesprek niet over [verdachte] [spreekt] noch refereert […] aan de aanwezigheid van een ander die met [verdachte] zou zijn gelijk te stellen” (randnummer 168). Deze argumenten zijn in de pleitnota opgenomen voor, na en tussen de hierboven weergegeven passages, die volgens de steller van het middel een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt opleveren.
66. Het voorgaande neemt niet weg dat het Hof wel degelijk heeft gerespondeerd op het argument dat de betrokkenheid van de verdachte bij de schietpartij niet uit het telecombewijs kan blijken. Uit zijn bewijsoverweging volgt immers dat het Hof van oordeel is dat de telecomgegevens laten zien dat de verdachte
voorafgaandaan de schietpartij zich in de Hyundai bevond waarin de schutters zich verplaatsten. Tot een nadere motivering was het Hof niet gehouden.
67. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht van het vijfde middel
68. De tweede deelklacht bestrijdt ’s Hofs verwerping van het namens de verdachte gevoerde verweer dat geen sprake kan zijn van voorbedachten rade. Het Hof heeft dit verweer volgens de steller van het middel ten onrechte, althans onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd verworpen.
69. Over deze deelklacht kan ik kort zijn. De steller van het middel voert in de toelichting aan dat het Hof de voorbedachten rade enkel heeft gemotiveerd door te stellen dat de verdachten voldoende tijd hebben gehad voor beraad gelet op de toedracht van de schietpartij en het tijdsverloop. Daarmee miskent de steller van het middel dat het Hof tevens heeft vastgesteld dat duidelijk sprake is geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer 6] van het leven te beroven, welk oordeel bepaald niet onbegrijpelijk is in het licht van het “proces-verbaal van bevindingen bij stemherkenning van [betrokkene 5] alias “ [naam 3] ” en [verdachte] alias “ [naam 1] ” 20 februari 2020, pagina 9 e.v. ZD Aquarius” (bewijsmiddel 45). Uit dit bewijsmiddel blijkt immers dat medeverdachte [betrokkene 5] op 4 januari 2020 naar de verdachte heeft gestuurd: “I bet you tonight the bird fall dawg. I bet you tonight the dawg fall.”, evenals dat de verdachte op 5 januari 2020 om 8.42 uur naar medeverdachte [betrokkene 5] heeft gestuurd: “It supposed to be just boom, bam, home. […]”. Dat het Hof op basis hiervan, en uit “de hiervoor beschreven toedracht” en het tijdsverloop, waarmee het Hof kennelijk doelt op het feit de camerabeelden laten zien dat de Hyundai waarin de schutters zich verplaatsten vanaf (minst genomen) 3:58 uur tot het moment van de schietpartij (rond kwart over vier) de Honda Pilot van het latere slachtoffer volgde, heeft geoordeeld dat de verdachten de gelegenheid hebben gehad om zich enige tijd te beraden op het te plegen feit en zich daarvan rekenschap te geven, zodat voorbedachten rade bewezen kan worden, acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Gelet op het voorgaande faalt de tweede deelklacht.
70. Het middel faalt in al zijn onderdelen.

Het zesde middel

71. Het zesde middel heeft gelet op de toelichting betrekking op de bewijsvoering van het in de zaak met parketnummer 100.00393/20 (onderzoek Marmer) bewezenverklaarde en valt uiteen in drie deelklachten, te weten dat:
(i) het Hof het namens de verdachte gevoerde verweer inhoudende dat de verklaringen van [betrokkene 6] als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt, ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen;
(ii) de bewezenverklaarde rol van de verdachte niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, gelet op de bewijsconstructie van het Hof, en
(iii) de bewezenverklaarde voorbedachten raad niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, gelet op de bewijsconstructie van het Hof.
72. Het Hof heeft in de zaak met parketnummer 100.00393/20 (onderzoek Marmer) ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 5 augustus 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 7] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op die [slachtoffer 7] geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 7] is overleden.”
73. Deze bewezenverklaring steunt – voor zover hier van belang – op de volgende bewijsmiddelen:
“52. Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 6] , opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] werkzaam bij Team Rechtshulp Oost Nederland en [verbalisant 2] werkzaam bij dienst regionale Recherche eenheid Amsterdam, 5 mei 2022, los stuk:
Q: We are going to ask you questions about the shooting incident on August 5th, 2018.
A: On that specific day, the night of that day, I went club. I went [C] . […]
[…] Rushed out. I left [betrokkene 7] there at the bar at the club. […] I wanted to rush back at the club.
At the time when I reached to [C] […], I got a parking right at the exit of the club. I parked there and left the vehicle.[…] I went back in the club to enjoy myself and partying with [betrokkene 7] .
A: I stayed in the club until it finished. Both of us.
I entered my vehicle. [verdachte] was in the back.
We stayed there until they saw [slachtoffer 7] leaving the club. I started the vehicle and reversed back out. I ended up stopping behind the vehicle and using it to block [slachtoffer 7] from getting out of his parking spot. When I did that now [verdachte] exited the vehicle and then shoot [slachtoffer 7] several times.
[…]
56. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 maart 2020, pagina 3 e.v. Algemeen dossier Scorpio:
Verdachte [verdachte]
Het DNA -profiel van verdachte [verdachte] RASE0958NL is op 4 maart opgenomen in de DNA-databank van Sint Maarten. Sinds wordt het vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van een spoor (bemonstering AALZ3121NL#01). Dit betekent dat het DNA in deze bemonstering afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] (zie kader 'Aandachtspunt bij een DNA-databankmatch'). Deze matchende DNA-profielen zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 48290 (zie bijlage). Voor de gegevns van de zaak en de matchkans van het DNA-profiel van het spoor wordt verwezen naar dit DNA-profielcluster.
Aandachtspunt bij een DNA-databankmatch
Bij een vergelijking in de DNA-databank bestaat de kans dat een match wordt verkregen met een persoon van wie het betreffende spoor niet afkomstig is. Het DNA-profiel van de ze persoon matcht dan 'bij toeval' met het DNA-profiel van het spoor. Met deze mogelijkheid moet met name rekening worden gehouden bij matches met lage bewijskracht zoals wanneer verwantschap een rol speelt. Zie ook de uitgave 'De Essenties van forensisch biologisch onderzoek. Humanebiologische sporen en DNA' (vijfde druk), Hoofdstuk 9 'Context van de match'.
Bijlage DNA-profielcluster 48290
DNA-identiteitszegel AALZ3121NL#01
Soort DNA-profiel: enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel: kleiner dan één op één miljard.
57. Proces-verbaal van verdenkingen – [verdachte] , 17 april 2020, pag. 2:
Opvallend is dat het postuur van de schutter overeenkomt met het
postuur van [verdachte] . [verdachte] is 182 centimeter lang. De schutter op de camerabeelden maakt een lange slanke indruk. Het is qua postuur goed mogelijk dat [verdachte] de schutter is.”
De eerste deelklacht van het zesde middel
74. De eerste deelklacht houdt in dat het Hof het namens de verdachte gevoerde verweer dat de verklaringen van [betrokkene 6] als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft verworpen.
75. Het Hof heeft in zijn vonnis naar aanleiding van hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 6] het volgende overwogen: [21]

Betrouwbaarheid verklaringen [betrokkene 6] en daderschap van de verdachte
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van de andere verdachte [betrokkene 6] als onbetrouwbaar moeten worden bestempeld en daarom niet kunnen bijdragen aan het bewijs. Het Hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 6] komt betekenis toe aan het feit dat hij eveneens verdachte is en zelf ook een rol heeft gespeeld bij de aanslag. De mogelijkheid bestaat aldus dat hij (deels) onware verklaringen heeft afgelegd om zijn rol te verkleinen of dat [betrokkene 6] (op onderdelen) wordt gedreven door motieven die terug te voeren zijn op onderlinge criminele verhoudingen die voor de rechter niet kenbaar zijn. Als een verklaring aanwijzing oplevert dat de waarheid geweld wordt aangedaan, zal de rechter moeten nagaan of reeds daarom alle door die persoon afgelegde verklaringen terzijde dienen te worden geschoven of dat er niettemin reden is om de betekenis daarvan te relativeren.
Bij de beoordeling van de door [betrokkene 6] thans gestelde feitelijke toedracht speelt mee dat [betrokkene 6] gedurende lange tijd heeft ontkend betrokkenheid te hebben bij deze zaak, vervolgens ten overstaan van een rechter een andere variant op de feitelijke toedracht heeft gegeven, waarna hij geconfronteerd met onderzoeksbevindingen die niet met zijn verklaring strookten, pas op 29 september 2021 met het voorliggende alternatieve scenario is gekomen. Dit sterkt het Hof in de gedachte dat [betrokkene 6] op een gegeven moment ervoor heeft gekozen op basis van het dossier een feitelijke toedracht te construeren die bestaat uit een combinatie van feiten die werkelijk hebben plaatsgevonden en elementen die door de verdachte zijn verzonnen teneinde zijn eigen rol te minimaliseren. Dat onderdelen in de verklaring van [betrokkene 6] op waarheid zijn gebaseerd, blijkt wel uit het feit dat [betrokkene 6] in zijn verklaring erkent de chauffeur te zijn geweest van de auto die de auto van het latere slachtoffer [slachtoffer 7] (hierna: het slachtoffer) heeft geblokkeerd, hetgeen ook voor hemzelf belastend is. Gelet op het voorgaande zal het Hof de verklaringen van [betrokkene 6] met behoedzaamheid tegemoet treden. Het Hof acht daarom uitsluitend die onderdelen van de verklaringen van [betrokkene 6] betrouwbaar en mitsdien bruikbaar voor het bewijs, indien en voor zover deze steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Bezien in het licht van het hiervoor omschreven uitgangspunt acht het Hof de verklaring van [betrokkene 6] dat de verdachte de schutter is geweest betrouwbaar. Dit onderdeel van de verklaring van [betrokkene 6] wordt door bewijsmiddelen gestaafd, nu tot de persoon van de verdachte te herleiden DNA-sporen zijn aangetroffen, te weten op de hoofdsteun linksachter in de Kia Carens en op het handvat aan de binnenzijde van de linkerachterdeur van de Kia Carens, zijnde de zitpositie van de schutter in de auto en het portier waaruit de schutter is gestapt. Bovendien past de lichaamsbouw van de schutter bij de lichaamsbouw van de verdachte. Dat [betrokkene 6] hier leugenachtig over zou hebben verklaard, is voorts niet waarschijnlijk omdat de verklaring van [betrokkene 6] dat de verdachte de schutter is hem alleen maar risico’s oplevert, in die zin dat hij als verrader kan worden aangemerkt. De enkele stelling van de raadsman dat [betrokkene 6] niets te vrezen had van de verdachte, maakt dit niet anders. Het brengt in het algemeen voor een verdachte onmiskenbaar (veiligheids)risico’s met zich om een andere verdachte ‘erbij te lappen’, in het bijzonder waar het gaat om zeer ernstige feiten zoals in deze zaak aan de orde zijn en gelet op het milieu waarin dit soort feiten doorgaans worden gepleegd. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om de leden van de gedetineerdencommissie die bij de plaatsingen betrokken waren, te horen wordt afgewezen omdat de noodzaak voor die verhoren niet is gebleken. Dat [betrokkene 6] naar zeggen van de raadsman in een eerder stadium op eigen verzoek bij de verdachte in dezelfde cel is geplaatst, hetgeen deze commissie volgens de raadsman zou kunnen bevestigen, kan, indien al juist, niet afdoen aan het voorgaande.
De verdachte heeft voor de aanwezigheid van zijn DNA op die specifieke plaatsen in de ‘daderauto’ als alternatieve verklaring gegeven dat hij werkte bij een carwash en hij bij het wassen van een auto ook altijd in de auto plaatsneemt. Het Hof gaat aan deze verklaring voorbij, nu deze op generlei wijze concreet en verifieerbaar is gemaakt.
Tevens heeft de verdediging erop gewezen dat er in de Kia Carens op de linker handgreep en het zitvlak links achter DNA-materiaal is aangetroffen van een andere persoon (SIN AALZ3120/NL) dan de verdachte. De raadsman heeft als suggestie meegegeven om het onderzoek te heropenen teneinde nader onderzoek te laten verrichten naar de stelling van [betrokkene 6] dat de Kia Carens een huurauto was en om de eventuele verhuur in kaart te brengen.
Ook hieraan gaat het Hof voorbij, nu het Hof gelet op de verklaringen van [betrokkene 6] dat de verdachte de schutter was, dat hij links achterin de auto zat in combinatie met het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte op de hoofdsteun linksachter en op het handvat van de linker achterdeur geen twijfel heeft dat de verdachte - en niet een ander - de schutter is geweest. Het Hof acht derhalve geen noodzaak aanwezig om nader onderzoek te laten verrichten omtrent de eventuele verhuur van de auto.”
76. Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Art. 402 lid 2, tweede volzin, Sv, dat gelijk is aan art. 359 lid 2, tweede volzin, SvNL, brengt mee dat de rechter de verwerping van een betrouwbaarheidsverweer moet motiveren wanneer dit standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. [22] De omvang van de motivering hangt af van de inhoud en de indringendheid van de aangevoerde argumenten. Niet op ieder detail van de argumentatie hoeft te worden ingegaan. [23]
77. Het Hof heeft bij zijn bespreking van het door de verdediging gevoerde betrouwbaarheidsverweer allereerst overwogen dat het de verklaringen van [betrokkene 6] met behoedzaamheid tegemoet zal treden, kort gezegd omdat de mogelijkheid bestaat dat [betrokkene 6] (deels) onware verklaringen heeft afgelegd om zijn rol als medeverdachte te verkleinen of omdat hij (op onderdelen) wordt gedreven door motieven die terug te voeren zijn op onderlinge criminele verhoudingen die voor de rechter niet kenbaar zijn. Om deze reden heeft het Hof uitsluitend die onderdelen van de verklaringen van [betrokkene 6] betrouwbaar en daarom bruikbaar voor het bewijs geacht, die steun vinden in andere bewijsmiddelen.
78. Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat het de verklaring van [betrokkene 6] betrouwbaar acht voor zover deze inhoudt dat de verdachte de schutter is geweest. Het Hof heeft dit oordeel nader gemotiveerd. Ten eerste heeft het Hof daartoe overwogen dat dit onderdeel van de verklaring van [betrokkene 6] wordt gestaafd door bewijsmiddelen. In dat verband heeft het Hof gewezen op (i) tot de verdachte te herleiden DNA-sporen die zijn aangetroffen op de hoofdsteun linksachter in de Kia Carens en op het handvat aan de binnenzijde van de linkerachterdeur van de Kia Carens, zijnde de zitpositie van de schutter in de auto en het portier waar de schutter is uitgestapt, evenals (ii) de omstandigheid dat de lichaamsbouw van de schutter bij de lichaamsbouw van de verdachte past. Ten tweede heeft het Hof zijn oordeel over de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 6] dat de verdachte de schutter is geweest, onderbouwd met de overweging dat het niet waarschijnlijk is dat [betrokkene 6] hierover leugenachtig zou hebben verklaard, omdat het voor een verdachte onmiskenbaar (veiligheids)risico’s met zich brengt om een andere verdachte ‘erbij te lappen’.
79. Hiermee heeft het Hof naar mijn oordeel voldoende gerespondeerd op het betrouwbaarheidsverweer en is het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat de verklaring van [betrokkene 6] dat de verdachte de schutter is geweest, betrouwbaar is. Gelet op wat onder randnummer 76 is vooropgesteld, hoefde het Hof niet op ieder onderdeel van de argumentatie in te gaan. Verder is het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft overwogen dat [betrokkene 6] alleen maar risico’s loopt door belastend te verklaren over de verdachte, aangezien het Hof het – anders dan de steller van het middel doet voorkomen – niet heeft over een risico op straf, maar over (veiligheids)risico’s, in die zin dat hij als verrader kan worden aangemerkt.
80. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht van het zesde middel
81. Dit brengt mij bij de tweede deelklacht, die luidt dat de bewezenverklaarde rol van de verdachte in het onderzoek Marmer (de zaak met parketnummer 100.00393/20) niet uit de bewijsmiddelen kan volgen.
82. De bewijsoverwegingen van het Hof houden – voor zover hier van belang – in: [24]

De toedracht, medeplegen en voorbedachten rade
In de nacht van 5 augustus 2018 bevindt het slachtoffer zich in de [C] samen met zijn vriendin [betrokkene 8] . Op dat moment bevindt de andere verdachte [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ) zich ook in deze uitgaansgelegenheid samen met een vriend genaamd [betrokkene 7] . [betrokkene 6] staat samen met [betrokkene 7] aan de bar, in de nabijheid van het slachtoffer. Op een gegeven moment verlaat [betrokkene 6] de [C] en rijdt hij in zijn auto, een Kia Carens, weg. Na ongeveer een uur rijdt hij weer terug naar de [C] . Op camerabeelden is te zien dat de Kia Carens en een andere auto, een lichtblauwe Hyundai Accent, op de route naar de [C] achter elkaar aan rijden. Aangekomen bij de [C] parkeert [betrokkene 6] zijn Kia Carens naast de bar, schuin tegenover de plaats waar de auto van het slachtoffer geparkeerd staat. [betrokkene 6] gaat omstreeks 03:37 uur de [C] weer binnen en vervoegt zich weer bij [betrokkene 7] aan de bar. Het slachtoffer bevindt zich ook nog in de bar.
Uit de beelden blijkt dat de lichtblauwe Hyundai Accent intussen heen en weer blijft rijden op en rond de Airport Road, waarbij deze auto steeds de [C] passeert. Omstreeks 03:50 uur stopt deze auto nabij de Kia Carens, een persoon stapt uit, stapt in de geparkeerde Kia Carens en even later weer eruit. Deze persoon stapt weer in de Hyundai en rijdt weg.
[betrokkene 6] keert omstreeks 04:15 uur terug bij de Kia Carens en stapt in bij de bestuurdersplaats. Uit de beelden blijkt dat, behoudens de hiervoor genoemde persoon met de Hyundai, niemand zich bij de auto vertoont in het tijdsbestek dat [betrokkene 6] is teruggekeerd naar de [C] omstreeks 03:37 uur totdat hij weer in de Kia Carens instapt omstreeks 04:15 uur. Ook is er in die tijd, behoudens voornoemde persoon met de Hyundai, niemand uit de Kia Carens gestapt, zodat de verdachte al die tijd in de auto moet hebben gezeten. Het slachtoffer en zijn vriendin verlaten om 04:22 uur ook de [C] en nemen plaats in hun auto; het slachtoffer achter het stuur, zijn vriendin op de passagiersstoel. Om 04:25 uur rijdt [betrokkene 6] de Kia Carens achteruit en rijdt met verhoogde snelheid naar de auto van het slachtoffer en blokkeert deze. De verdachte stapt uit het linker achterportier, rent naar de bestuurderskant van de auto van het slachtoffer en vuurt meerdere kogels af op (het hoofd van) het slachtoffer dat ter plaatse overlijdt.
Al die tijd is de lichtblauwe Hyundai Accent op en neer blijven rijden op de Airport Road. Zo’n 30 seconden na het schieten rijdt deze auto nog eenmaal langs de auto van het slachtoffer, keert op de weg nabij de [C] , rijdt nogmaals langs de auto van het slachtoffer en rijdt dan weg.
Uit deze feitelijke toedracht blijkt van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden, welk plan door de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen, onder wie de verdachte [betrokkene 6] en de bestuurder van de lichtblauwe Hyundai Accent, is uitgevoerd, waarbij de verdachte de uiteindelijke uitvoerder van deze liquidatie is geweest. Gelet op het planmatige karakter van de actie, het langdurige tijdsverloop tussen het moment dat de verdachte in de auto heeft plaatsgenomen en het uitvoeren van zijn actie, kan zondermeer de conclusie worden getrokken dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich enige tijd te beraden op het te plegen feit en zich daarvan rekenschap te geven. Het bestanddeel voorbedachten rade is daarmee bewezen.
Aldus zal worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan moord.”
83. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte de schutter is geweest. Uit de bewijsoverwegingen blijkt dat het Hof deze feitelijke vaststelling – anders dan de steller van het middel doet voorkomen – niet alleen heeft gebaseerd op de verklaring van [betrokkene 6] en DNA-sporen in de Kia Carens die zijn te herleiden tot de persoon van de verdachte, maar ook op de omstandigheid dat de lichaamsbouw van de schutter past bij de lichaamsbouw van de verdachte. Deze feiten en omstandigheden volgen respectievelijk uit de onder randnummer 73 van deze conclusie weergegeven bewijsmiddelen 52, 56 en 57. Op grond van deze bewijsmiddelen kon het Hof tot de conclusie komen dat de verdachte de schutter was, zodat de klacht dat de bewezenverklaarde rol van de verdachte in het onderzoek Marmer niet uit de bewijsmiddelen kan volgen, faalt.
84. In de toelichting op de tweede deelklacht wordt gewag gemaakt van nog twee kwesties. Ten eerste wordt aangevoerd dat de overweging van het Hof dat de alternatieve verklaring van de verdachte voor de aanwezigheid van zijn DNA-materiaal in de daderauto op generlei wijze concreet en verifieerbaar is gemaakt, onbegrijpelijk is “in het licht van de aangevoerde verweren”.
85. De cassatierechter kan alleen ‘middelen van cassatie’ beoordelen zoals bedoeld in art. 437 SvNL. [25] Een cassatiemiddel moet een stellige en duidelijke klacht bevatten over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. [26] Daarom moet zijn aangegeven waartegen het cassatiemiddel is gericht en op welke gronden het steunt. [27] Er kan dus niet worden volstaan met een herhaling van stellingen en verweren waarop het Hof gemotiveerd heeft beslist, zonder dat wordt aangegeven “waarom de door het Hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn”. [28]
86. In de onderliggende zaak wordt ter onderbouwing van deze klacht in de schriftuur slechts verwezen naar de verweren die in feitelijke aanleg zijn aangevoerd. De steller van het middel heeft niet meer aangevoerd dan dat de overweging van het Hof “onbegrijpelijk [is] in het licht van de aangevoerde verweren”. Daarmee voldoet deze klacht niet aan de hierboven gestelde eis en kan deze klacht onbesproken blijven. [29]
87. Voorts wordt in de toelichting op de tweede deelklacht geklaagd over ’s Hofs afwijzing van de ‘suggestie’ van de raadsman om het onderzoek te heropenen teneinde nader onderzoek te laten verrichten naar de stelling van [betrokkene 6] dat de Kia Carens een huurauto was en om de eventuele verhuur in kaart te brengen. Het is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk dat het Hof dat verzoek afwijst onder verwijzing naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 6] en het aangetroffen DNA-materiaal, nu daadwerkelijk een alternatief scenario is geschetst. Op basis van die uitgebreide onderbouwing en de aangevoerde vraagtekens bij de betrouwbaarheid van [betrokkene 6] , had het Hof de afwijzing van het verzoek nader moeten motiveren.
88. Het Hof heeft – samengevat – overwogen dat het voorbijgaat aan de suggestie van de raadsman, nu het Hof gelet op de verklaringen van [betrokkene 6] en het aangetroffen DNA-materiaal van de verdachte geen twijfel heeft dat de verdachte – en niet een ander – de schutter is geweest, zodat er geen noodzaak aanwezig is om nader onderzoek te laten verrichten omtrent de eventuele verhuur van de auto. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat in het voorgaande is gebleken dat het Hof voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de verklaring van [betrokkene 6] dat de verdachte de schutter is geweest, betrouwbaar is.
89. De tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht van het zesde middel
90. Met de derde deelklacht wordt opgekomen tegen de bewezenverklaring van voorbedachten rade. Voorbedachten rade zou niet uit de bewijsmiddelen kunnen volgen, gelet op de bewijsconstructie die het Hof heeft gehanteerd.
91. De klacht berust op de opvatting dat de feitelijke toedracht waaruit het Hof heeft afgeleid dat sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden, slechts inhoudt dat de schutter tussen het tijdstip dat [betrokkene 6] was teruggekeerd naar de [C] en het moment van schieten al die tijd in de auto heeft gewacht, daarna naar de auto van het slachtoffer is gerend en meerdere kogels op hem heeft afgeschoten. Een planmatig karakter kan volgens de steller van het middel niet enkel worden gebaseerd op dat tijdsverloop in de auto.
92. Gelet op hetgeen onder randnummer 82 van deze conclusie is weergegeven, heeft het Hof zijn oordeel dat sprake was van een planmatig karakter evenwel niet alleen gebaseerd op het tijdsverloop in de auto, maar ook op de feiten en omstandigheden dat:
(i) [betrokkene 6] in de nacht van 5 augustus 2018 in de [C] in de nabijheid van het slachtoffer was, hij op enig moment wegreed in zijn auto en ongeveer een uur later weer terugreed naar de [C] , terwijl er een lichtblauwe Hyundai Accent achter hem aan reed;
(ii) [betrokkene 6] vervolgens om 03:37 uur weer naar binnen ging bij de [C] en om 04:15 uur in zijn auto stapte, het slachtoffer en zijn vriendin om 04:22 uur in hun auto plaatsnamen, waarop [betrokkene 6] om 04:25 uur de auto van het slachtoffer klemreed en de verdachte uit de auto van [betrokkene 6] stapte, naar de auto van het slachtoffer rende en meerdere kogels afvuurde op het slachtoffer;
(iii) de verdachte tussen 03:37 uur en 04:25 uur in de auto van [betrokkene 6] heeft gezeten;
(iv) de Hyundai Accent al die tijd heen en weer bleef rijden en telkens de [C] passeerde, zo’n 30 seconden na het schieten nog eenmaal langs de auto van het slachtoffer reed, keerde, nogmaals langs de auto van het slachtoffer reed en toen wegreed.
93. Het Hof kon uit deze feiten en omstandigheden afleiden dat sprake was van een vooropgezet plan. Gelet hierop, is de bewezenverklaring van voorbedachte raad toereikend gemotiveerd.
94. Het zesde middel faalt in al zijn onderdelen.

Slotsom

95. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
96. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
97. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Onderstreping als in origineel.
2.Deze bepalingen zijn vergelijkbaar met respectievelijk artt. 259 en 285 SvNL. De jurisprudentie van de Hoge Raad over artt. 259 en 285 SvNL is mijns inziens gelet hierop van overeenkomstige toepassing.
3.Vgl. Melai/Groenhuijsen, art. 259 Sv, aant. 3 (online, actueel t/m 1 september 1979); E.J. Hofstee, ‘Art. 259 Sv’, in: C.P.M. Cleiren et. al (red.),
4.Vgl. ECLI:NL:PHR:2015:1259, onder 3.3 (HR: 80a RO). Gezien de sterke overeenkomsten tussen art. 422 SvNL en art. 394 Sv, is deze rechtspraak mijns inziens ook van toepassing op art. 394 Sv.
5.Met weglating van voetnoten. Onderstrepingen en cursiveringen als in origineel.
6.HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584,
7.Vgl. HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:588, r.o. 2.7.2; HR 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:584,
8.vgl. HR 4 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM6673,
9.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130,
10.Cursiveringen als in origineel.
11.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
12.HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250,
13.Cursiveringen als in origineel.
14.Zie o.a. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893, r.o. 2.3.
15.HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2126,
16.Het Hof heeft de bewijsmiddelen die zijn gebezigd voor de bewezenverklaarde feiten met betrekking tot de onderzoeken Scorpio en Aquarius niet slechts ten aanzien van ieder onderzoek afzonderlijk, maar ook over en weer redengevend geacht, en aldus ook over een weer voor het bewijs gebezigd.
17.Cursivering als in origineel.
18.HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1563, r.o. 2.3.1-2.3.3.
19.Cursivering als in origineel.
20.Met weglating van voetnoten. Cursiveringen als in origineel.
21.Cursivering als in origineel.
22.Nu de inhoud van art. 402 lid 2, tweede volzin, Sv gelijk is aan art. 359 lid 2, tweede volzin, SvNL, meen ik dat de jurisprudentie over art. 359 lid 2, tweede volzin, SvNL, van overeenkomstige toepassing is. Vgl. ECLI:NL:PHR:2022:263, onder 24 en 25 en ECLI:NL:PHR:2022:1000, onder 32-35 m.b.t. het Wetboek van Strafvordering van Curaçao.
23.HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, m.nt. Y. Buruma, r.o. 3.8.4.
24.Cursivering als in origineel.
25.Op grond van art. 1 lid 1 Rijkswet rechtsmacht Hoge Raad voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba is deze bepaling van overeenkomstige toepassing in het Caribische deel van het Koninkrijk.
26.HR 25 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:41, r.o. 2.1.
27.A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
28.A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers,
29.Vgl. mijn conclusie voorafgaand aan HR 12 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1700 (81 RO t.a.v. dit punt), onder 41-43.