ECLI:NL:HR:2018:893

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
16/06208
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van hennepteelt door het geven van water aan hennepplanten in een kwekerij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennepplanten in een kwekerij. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte samen met een ander had afgesproken om de hennepplanten water te geven en dat hij hiervoor een vergoeding van € 500,- per week ontving. De verdachte had de taak uitgevoerd door op verschillende tijdstippen de hennepplanten te bevloeien. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere arresten over de motiveringsplicht van de rechter bij het vaststellen van medeplegen. De Hoge Raad oordeelde dat de bijdrage van de verdachte aan het telen van hennepplanten van voldoende gewicht was en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Het beroep in cassatie werd verworpen, omdat de Hoge Raad geen onjuiste rechtsopvatting in het oordeel van het Hof kon ontdekken. De uitspraak benadrukt de vereisten voor de kwalificatie van medeplegen en de rol van de verdachte in de uitvoering van het delict.

Uitspraak

12 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/06208
ARA/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 september 2016, nummer 20/003563-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.W. van der Kruijs, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het medeplegen niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"dat hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 9 september 2014 te Schijndel tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld, in een pand aan de [a-straat 1] , een hoeveelheid van (in totaal) 1995 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 2] , inspecteur van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-24; dossierpagina 39). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisanten:
Op 9 september 2014 omstreeks 07.50 uur waren wij belast met een onderzoek tegen hennepteelt aan de [a-straat 1] te Schijndel. Na het betreden van het pand zagen wij op de bovenverdieping een ingerichte hennepkwekerij. Wij zagen dat er twee personen in de kwekerij liepen. Nadat zij waren aangeroepen kwamen zij naar ons toegelopen en werden zij aangehouden. Het bleek te gaan om [verdachte] en [betrokkene 1] .
2.
Het proces-verbaal 'aantreffen hennepkwekerij' van de verbalisanten [verbalisant 3] , buitengewoon opsporingsambtenaar, en [verbalisant 4] , senior tactisch rechercheur van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-4; dossierpagina's 42-43). Dit proces-verbaal houdt in, als relaas van verbalisanten:
Op de eerste verdieping van het bedrijfspand aan de [a-straat 1] te Schijndel bleek op 9 september 2014 een tussenwand te zijn geplaatst waarachter een hennepkwekerij met hennepplanten was verborgen. In kweekruimte 1 stonden 795 hennepplanten in bakken. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 60 centimeter. In kweekruimte 2 stonden 1200 hennepplanten in bakken. De gemiddelde hoogte van de planten was ongeveer 70 centimeter.
Voor een representatieve bemonstering werd een aantal hennepplanten veilig gesteld. Deze monsters werden getest. Bij de indicatieve narcoticatest (MMC-kleur-reactietest) bleek dat het plantenmateriaal reageerde op de aanwezigheid van hennep, een stof vermeld op lijst II van de Opiumwet.
3.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, inhoudende:
Tijdens mijn verblijf in Polen ontmoette ik een kennis van mij uit Nederland. Hij vertelde mij dat hij mogelijk werk voor mij kon regelen in Nederland. Hij gaf mij een briefje met daarop een adres in Nederland en zei mij dat ik mij op dat adres moest melden. Dat was het adres waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Ik ben daarop naar Nederland gereden en heb mij op dat adres gemeld. Er stond iemand bij de deur van het pand die mij meenam naar de hennepkwekerij. Hij vertelde mij wat ik daar moest doen en hij zei dat ik € 500,00 per week zou krijgen voor mijn werkzaamheden. Ik moest de hennepplanten water geven.
Ik ben vervolgens in totaal zes of zeven keer in de hennepkwekerij geweest. Soms kwam ik er meerdere keren per dag. Ik gaf de hennepplanten water met een slang vanuit een grote ton. Ik was iedere keer twee of drie uren bezig. Omdat het veel werk was, heb ik op een gegeven moment mijn neef [betrokkene 1] gevraagd om mij te helpen. [betrokkene 1] is vervolgens een paar keer met mij meegegaan naar de kwekerij om de planten water te geven. De eerste keren was ik daar alleen.
4.
Het proces-verbaal 'verhoor verdachte' van de verbalisanten [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 6] , brigadier van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-13; dossierpagina 71). Dit proces-verbaal houdt in, als de zakelijk weergegeven verklaring van [verdachte] , verdachte:
Ik ben vanmorgen [hof: 9 september 2014] aangehouden in een ruimte waar een hennepkwekerij aanwezig was. De hennepkwekerij is niet van mij. Ik heb daar gewerkt. Ik moest de planten water geven. Ik weet dat het kweken van hennep [het hof begrijpt: hennepplanten] illegaal is.
Ik ben sinds 10 dagen weer terug in Nederland.
Ik zou € 500,00 per week krijgen. Voor dat bedrag moest ik [het hof begrijpt: de hennepplanten] watergeven en bijhouden.
5.
Het proces-verbaal 'verhoor verdachte' van de verbalisanten [verbalisant 5] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 6] , brigadier van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-29; dossierpagina 102). Dit proces-verbaal houdt in, als de zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben gisteren [hof: 9 september 2014] gepakt. Ik begrijp wel dat wat ik aan het doen was illegaal is. De jongen die bij mij was [het hof begrijpt: verdachte] is mijn neef. De hennepkwekerij is niet van mij. Ik moest daar alleen maar werken.
6.
Het proces-verbaal 'verhoor verdachte' van de verbalisanten [verbalisant 7] , brigadier van politie, en [verbalisant 8] , hoofdagent van politie (proces-verbaalnummer PL2100-2014076802-36; dossierpagina 105). Dit proces-verbaal houdt in, als de zakelijk weergegeven verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben met mijn neef in de hennepkwekerij geweest. Ik moest de hennepplanten water geven."
2.2.3.
Het Hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte niet als 'medepleger' van het telen van hennepplanten kan worden aangemerkt aangezien de door de verdachte verrichte werkzaamheden - het bewateren van de hennepplanten in de kwekerij - hooguit in verband kunnen worden gebracht met medeplichtigheid. De handelingen van de verdachte ondersteunen, faciliteren immers slechts het gronddelict, het telen van hennepplanten. De verdachte is derhalve hooguit behulpzaam geweest bij het telen van de hennepplanten. Voorts ontbreken, aldus de raadsman, aanwijzingen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte met de derde of de derden die de hennepkwekerij exploiteerde(n). De raadsman heeft er in dit verband op gewezen dat de verdachte zijn werkzaamheden verrichtte in opdracht van een derde en op diens instructie, dus in ondergeschiktheid. Van een gelijkwaardige positie van de verdachte en zijn opdrachtgever was geen sprake. In dit verband heeft de raadsman er voorts nog op gewezen dat de verdachte een vast weekloon ontving en dat hij geen evenredig deel van de opbrengst van de hennep zou ontvangen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 1] op 9 september 2014 ten tijde van de politie-inval in het pand aan de [a-straat 1] te Schijndel aanwezig waren in de aldaar aangetroffen hennepkwekerij van ten minste één onbekend gebleven derde. Voorts blijkt uit die bewijsmiddelen dat verdachte - aanvankelijk alleen en later ook samen met de medeverdachte [betrokkene 1] - op verschillende tijdstippen in de periode van 1 tot en met 9 september 2014 water heeft gegeven aan de in de kwekerij aanwezige hennepplanten.
Verdachte heeft bij de politie, ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij op, verzoek van een onbekend gebleven derde, de werkzaamheden in de hennepkwekerij tegen een vooraf door die derde toegezegde geldelijke beloning verrichtte volgens instructies die hem door die derde waren gegeven. Na enkele malen alleen het werk te hebben verricht heeft verdachte de medeverdachte [betrokkene 1] ingeschakeld om hem bij te staan.
Het hof ziet het bevloeien (water geven) van de in de kwekerij aanwezige hennepplanten niet als een handeling die het telen van die planten slechts ondersteunt of faciliteert, maar als een onontbeerlijke schakel in het geheel van noodzakelijke handelingen voor de teelt van hennepplanten. Het water geven aan hennepplanten in een kwekerij is naar 's Hofs oordeel een (van de) concrete uitvoeringshandeling(en) van het telen van die planten. Het hof acht de door de verdachte en diens medeverdachte [betrokkene 1] geleverde bijdrage aan het delict - het telen van hennepplanten - van voldoende gewicht voor de kwalificatie 'medeplegen'.
In aanmerking nemende voorts dat verdachte zijn bijdrage aan de teelt van de hennepplanten heeft geleverd a) in de wetenschap dat het kweken van hennepplanten illegaal is, b) in overleg met een derde, volgens de hem door die derde gegeven instructies, en c) tegen een vooraf door die derde toegezegde geldelijke beloning, is het hof in deze zaak van oordeel dat de verdachte, de medeverdachte [betrokkene 1] en ten minste één onbekend gebleven derde nauw en bewust hebben samengewerkt bij het telen van de in de kwekerij aangetroffen hennepplanten, zodat de verdachte als medepleger moet worden aangemerkt.
Het hof concludeert, met verwerping van het verweer van de verdediging, dat de verdachte het feit samen met anderen heeft gepleegd."
2.3.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
2.4.
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2 weergegeven bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat (i) de verdachte met een ander heeft afgesproken de taak op zich te nemen om de in de hennepkwekerij aanwezige hennepplanten water te geven en bij te houden, (ii) de verdachte met die ander heeft afgesproken dat hij voor het uitvoeren van zijn taak een vergoeding van € 500,- per week ontvangt, en (iii) de verdachte de op zich genomen taak heeft uitgevoerd door mede tezamen met - de door hem ingeschakelde - [betrokkene 1] op verschillende tijdstippen in de periode van 1 tot en met 9 september 2014 de in de hennepkwekerij aanwezige hennepplanten met water te bevloeien. Het daarop gebaseerde oordeel dat de verdachte aldus een bijdrage van voldoende gewicht aan het telen van hennepplanten heeft geleverd en derhalve nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde medeplegen van het telen van hennepplanten, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Voor zover het middel berust op de opvatting dat voor de bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte in de hiervoor onder 2.3 weergegeven zin gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s), vindt het geen steun in het recht.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 juni 2018.