Richtlijn, wetgeving en rechtspraak
5. Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PbEU L 280) dient, volgens overweging 17, ‘kosteloze en toereikende taalkundige bijstandsverlening te waarborgen, zodat verdachten of beklaagden die de taal van de strafprocedure niet spreken of verstaan, hun recht van verdediging volledig kunnen uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd’. Van belang in verband met de onderhavige strafzaak is artikel 3 van genoemde richtlijn, dat voor zover relevant het volgende inhoudt:
‘Recht op vertaling van essentiële processtukken
1. De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet verstaat, binnen een redelijke termijn een schriftelijke vertaling ontvangt van alle processtukken die essentieel zijn om te garanderen dat hij zijn recht van verdediging kan uitoefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen.
2. De essentiële processtukken omvatten beslissingen tot vrijheidsbeneming, de tenlastelegging of dagvaarding en vonnissen.
3. De bevoegde autoriteiten besluiten per geval of andere processtukken essentieel zijn. De verdachte of beklaagde of zijn raadsman kan een met redenen omkleed verzoek met deze strekking indienen.
7. Als uitzondering op de in de leden 1, 2, 3 en 6 opgenomen algemene regels kan, in plaats van een schriftelijke vertaling een mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting van de essentiële processtukken worden verstrekt, op voorwaarde dat deze mondelinge vertaling of mondelinge samenvatting het eerlijke verloop van de procedure onverlet laat.
9. Vertaling die overeenkomstig dit artikel wordt verstrekt, is van voldoende kwaliteit om het eerlijke verloop van de procedure te waarborgen, met name door ervoor te zorgen dat de verdachte of beklaagde geïnformeerd is over de zaak tegen hem en in staat is zijn recht van verdediging uit te oefenen.’
6. Inmiddels heeft het Hof van Justitie zich in enkele arresten over deze richtlijn uitgelaten. In HvJEU 15 oktober 2015, Strafzaak tegen Gavril Covaci, C-216/14, ECLI:EU:C:2015:686,
NJ2016/367 m.nt. Klip besliste het, kort gezegd, dat het recht op vertolking en vertaling niet in de weg staat aan een (Duitse) nationale regeling die degene jegens wie een strafbeschikking is gegeven niet toestaat om tegen deze beschikking schriftelijk verzet in te stellen in een andere taal dan de taal van de procedure, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten een dergelijk verzet niet beschouwen als een essentieel processtuk. Het HvJEU stelt onder meer vast dat het verzet ook mondeling kan worden gedaan en dat art. 2 van richtlijn 2010/64/EU in dat geval het recht op kosteloze bijstand van een tolk waarborgt. En dat in het geval schriftelijk verzet wordt ingesteld het recht op bijstand van een raadsman bestaat, ‘die het bijbehorende processtuk in de taal van de procedure zal opstellen’ (ov. 41 en 42).
7. Relevant is voorts HvJEU 12 oktober 2017, Strafzaak tegen Frank Sleutjes, C-278/16, ECLI:EU:C:2017:757. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betrof een strafprocedure waarin door de Duitse autoriteiten tegen Sleutjes – een Nederlands staatsburger – op 2 november 2015 een strafbeschikking was uitgevaardigd waarbij deze wegens het wederrechtelijk verlaten van de plaats van een ongeval een boete kreeg opgelegd. Sleutjes stuurde op 24 en 26 november 2015 twee e-mails naar het Amtsgericht Düren (Duitsland) waarin hij – in het Nederlands – zijn standpunt uiteenzette. Op 1 december 2015 deelde het Amtsgericht hem mee dat ieder aan deze instantie gericht schrijven in het Duits gesteld moest zijn. De raadsman van Sleutjes stelde op 1 december 2015 tardief verzet in en verzocht om herstel in de vorige toestand. Dat verzet werd op 28 januari 2016 niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek werd afgewezen. Sleutjes stelde daartegen beroep in. Het Landgericht Aachen, waar dat beroep diende, stelde vervolgens een prejudiciële vraag: moet artikel 3 van richtlijn 2010/64/EU aldus worden uitgelegd dat het begrip ‘uitspraak’ (
Urteil) in § 37, lid 3, StPO mede ziet op strafbeschikkingen (
Strafbefehle) in de zin van de §§ 407 en volgende van de StPO? Het HvJEU overweegt:
‘30 Uit het aan het Hof overgelegde dossier en uit de punten 20 en 60 van het arrest van 15 oktober 2015, Covaci (C‑216/14, EU:C:2015:686), blijkt dat de strafbeschikking waarin het Duitse recht voorziet, is uitgevaardigd op basis van een vereenvoudigde procedure, volgens welke de betekening van die beschikking in wezen slechts plaatsvindt nadat de rechter zich over de gegrondheid van de beschuldiging heeft uitgesproken en deze betekening voor de verdachte de eerste gelegenheid vormt om over de tegen hem ingebrachte beschuldiging te worden geïnformeerd. Indien deze persoon tegen die beschikking geen verzet aantekent binnen twee weken vanaf de betekening ervan, gaat zij bovendien in kracht van gewijsde en worden de daarin opgelegde sancties uitvoerbaar.
31 Bijgevolg vertegenwoordigt een dergelijke strafbeschikking zowel een tenlastelegging als een vonnis in de zin van artikel 3, lid 2, van richtlijn 2010/64.
32 In de tweede plaats volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 33 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zowel uit de overwegingen 14, 17 en 30 van deze richtlijn als uit de tekst van artikel 3 ervan, en in het bijzonder lid 1 van dit artikel, dat het daarbij gewaarborgde recht op vertaling is ingevoerd om de betrokkenen in staat te stellen hun rechten van verdediging uit te oefenen en om het eerlijke verloop van de procedure te garanderen (arrest van 15 oktober 2015, Covaci, C‑216/14, EU:C:2015:686, punt 43).
33 Wanneer een strafbeschikking als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aan iemand uitsluitend in de taal van de betrokken procedure wordt verstrekt, hoewel deze persoon die taal niet machtig is, dan is hij niet in staat om te begrijpen wat hem wordt verweten en kan hij zijn recht van de verdediging dus niet naar behoren uitoefenen indien hij niet beschikt over een vertaling van deze beschikking in een taal die hij beheerst.
34 Uit een en ander volgt dat op de gestelde vraag moet worden geantwoord dat artikel 3 van richtlijn 2010/64 aldus moet worden uitgelegd dat een rechtshandeling zoals een beschikking die krachtens het nationale recht kan worden uitgevaardigd om kleinere strafrechtelijke inbreuken te bestraffen en die door een rechter na afloop van een vereenvoudigde eenzijdige procedure wordt gegeven, een „essentieel processtuk” in de zin van lid 1 van dit artikel vormt, waarvan overeenkomstig de in die bepaling gestelde formele vereisten een schriftelijke vertaling moet worden bezorgd aan de verdachte of beklaagde die de taal van de betrokken procedure niet begrijpt, zodat deze zijn recht van verdediging kan uitoefenen en het eerlijke verloop van de procedure wordt gewaarborgd.’
8. Richtlijn 2010/64/EU is geïmplementeerd door de Wet van 28 februari 2013,
Stb.2013, 85.Wat betreft het recht op een vertaling van essentiële processtukken kan, voor zover in dit kader relevant, worden gewezen op de volgende in het Wetboek van Strafvordering nieuw ingevoerde artikelleden:
Artikel 257a
7. Indien blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en de strafbeschikking is uitgevaardigd wegens een misdrijf, wordt de strafbeschikking of in ieder geval de in het zesde lid bedoelde onderdelen daarvan vertaald in een voor de verdachte begrijpelijke taal. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan verzoeken dat de strafbeschikking in een voor hem begrijpelijke taal wordt vertaald.
Artikel 260
5. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding verstrekt dan wel wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en de mededelingen, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, en het vierde lid.
Artikel 365
6. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en overeenkomstig het derde lid om een afschrift van het vonnis verzoekt, wordt in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van:
a. de beslissing op grond van artikel 349 dan wel de beslissing tot veroordeling, vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging;
b. indien een veroordeling of ontslag van alle rechtsvervolging is uitgesproken, de benaming van het strafbare feit dat het bewezenverklaarde oplevert met vermelding van de plaats waar en het tijdstip waarop het is begaan;
c. indien een straf of maatregel is opgelegd, de opgelegde straf of maatregel, alsmede de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
De schriftelijke mededeling blijft achterwege indien de verdachte bij de uitspraak aanwezig was en deze op grond van artikel 362, derde lid, voor hem is vertolkt dan wel indien de verdachte op grond van artikel 366, vierde lid, in een voor hem begrijpelijke taal mededeling van het vonnis is gedaan.
Artikel 366
4. Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem tevens een schriftelijke vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.
9. Uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot voornoemde wet leidde citeer ik de volgende passages:
‘
Vaststelling of de verdachte al dan niet de bijstand van een tolk behoeft
Bij de beoordeling of een verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerst, is het moment van het eerste verhoor bij de politie cruciaal. Dat is immers veelal het eerste moment in de strafprocedure waarop de autoriteiten rechtstreeks met de verdachte communiceren en zich een oordeel kunnen vormen over zijn taalvaardigheid. De eerdergenoemde Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken bevat reeds een omschrijving van het «mechanisme» waarop artikel 2, vierde lid, van de richtlijn doelt. Paragraaf 2.3. van de aanwijzing gaat in op de wijze waarop wordt vastgesteld of de verdachte de Nederlandse taal beheerst. Als criterium geldt dat de verdachte de hem gestelde vragen en gedane mededelingen begrijpt, dat hij in staat is zijn eigen lezing te geven over de gebeurtenissen waarover zijn verklaring wordt verlangd en voldoende in staat is daarin nuances aan te brengen. Als de verdachte slechts in staat is vragen met «ja» of «nee» te beantwoorden, beheerst hij de Nederlandse taal onvoldoende en dient de bijstand van een tolk te worden ingeroepen. In beginsel wordt voor een verdachte, wanneer deze aangeeft niet in staat te zijn in het Nederlands een verklaring af te leggen, steeds een tolk opgeroepen. Bij twijfel geldt hetzelfde uitgangspunt. Dit is alleen anders wanneer de politie weet dat de verdachte het Nederlands goed beheerst, bijvoorbeeld omdat het niet de eerste keer is dat de verdachte met de politie in aanraking is gekomen. Wanneer verdachte en verbalisant van mening verschillen over de vraag of tolkenbijstand is geboden, wordt de kwestie voorgelegd aan de (hulp)officier van justitie die ter zake beslist.’
‘Vertaling van de dagvaarding
Het tweede essentiële processtuk dat moet worden vertaald voor een verdachte die de taal van de procedure niet beheerst, is de dagvaarding. (…)
Ter implementatie van deze bepaling wordt voorgesteld aan artikel 260 Sv, dat onder andere regels bevat ten aanzien van de inhoud van de dagvaarding, een lid toe te voegen waarin wordt bepaald dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst hetzij een schriftelijke vertaling van de gehele dagvaarding wordt verstrekt, hetzij dat hem schriftelijk in een voor hem begrijpelijke taal mededeling wordt gedaan van de relevante onderdelen van de dagvaarding. Die relevante onderdelen zijn: de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen, een korte omschrijving van het strafbare feit en een aantal belangrijke mededelingen die rechten voor de verdachte bevatten, zoals bijvoorbeeld de opgave van de oproeping van een tolk, de mogelijkheid om een bezwaarschrift tegen de dagvaarding in te dienen en de mogelijkheid om getuigen of deskundigen te doen oproepen.
(…)
Vertaling van het schriftelijke vonnis
Het derde document dat ingevolge artikel 3, tweede lid, van de richtlijn moet worden vertaald voor de verdachte betreft het vonnis. (…)
Wanneer schriftelijk vonnis wordt gewezen (meervoudige strafkamer), heeft de verdachte ingevolge de richtlijn recht op een schriftelijke vertaling van de relevante onderdelen van het vonnis. In de huidige Nederlandse systematiek (artikel 365, derde lid, Sv) wordt de verdachte slechts een afschrift van hetvonnis verstrekt wanneer hij daarom heeft verzocht. Alleen wanneer de verdachte niet bij de uitspraak aanwezig was en niet wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaatsvinden, wordt de verdachte door het openbaar ministerie in kennis gesteld van een beknopte weergave van het vonnis (de vonnismededeling, artikel 366 Sv). De beknopte weergave van het vonnis stelt de veroordeelde in staat te beslissen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel. Voorgesteld wordt ter implementatie van de richtlijn de genoemde artikelen 365 en 366 Sv aan te passen.’
‘
Onderdeel P (artikel 260)
(…)
Artikel 260 Sv bevat voorts regels betreffende de inhoud van de dagvaarding. De dagvaarding is één van de drie essentiële processtukken genoemd in artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, waarvan de relevante onderdelen in ieder geval steeds vertaald moeten worden ten behoeve van een verdachte die de taal van de procedure niet beheerst. Voorgesteld wordt aan artikel 260 Sv een lid toe te voegen waarin is bepaald dat aan de verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, hetzij een schriftelijke vertaling van de dagvaarding wordt verstrekt, hetzij dat hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling wordt gedaan van de datum, plaats en het tijdstip waarop hij ter terechtzitting moet verschijnen, een korte omschrijving van het feit en een aantal belangrijke mededelingen die verband houden met de rechten van de verdediging. Dit laatste heeft bijvoorbeeld betrekking op de mogelijkheid de officier van justitie te verzoeken een tolk op te roepen, indien niet blijkt dat deze reeds is opgeroepen of de bevoegdheid getuigen of deskundigen te doen oproepen.
Het ligt in de rede dat de vertaling van de dagvaarding of de schriftelijke mededeling van de relevante onderdelen van de dagvaarding gelijktijdig met de uitreiking van de dagvaarding aan de verdachte wordt verstrekt. Het openbaar ministerie bepaalt wanneer de gehele dagvaarding wordt vertaald en wanneer met een schriftelijke mededeling kan worden volstaan. Vertaling van de integrale dagvaarding zal geboden zijn wanneer het gaat om een complexe zaak met een complexe tenlastelegging. Wanneer het om meer eenvoudige zaken gaat, zal met de schriftelijke mededeling kunnen worden volstaan.’
‘
Onderdelen U (artikel 365) en V (artikel 366)
Zoals in paragraaf 3.3. van het algemeen deel van deze memorie van toelichting is aangegeven, heeft de verdachte recht op een vertaling van de relevante onderdelen van het vonnis. De in de onderdelen U en V voorgestelde wijzigingen strekken tot implementatie hiervan. In artikel 365, derde lid, is geregeld dat aan de verdachte een afschrift van het vonnis wordt verstrekt, indien hij daarom verzoekt. Artikel 366 Sv regelt dat de verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig was en kort gezegd niet wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaatsvinden, door het openbaar ministerie in kennis wordt gesteld van een beknopte weergave van het vonnis door middel van een vonnismededeling die aan hem wordt betekend. De vonnismededeling bevat die onderdelen uit het vonnis die de verdachte in voldoende mate op de hoogte stellen van wat voor zijn besluitvorming ten aanzien van het instellen van hoger beroep van belang is (HR 7 december 2004, LJN AR3278). Omdat de ratio van de vonnismededeling is de verdachte in kennis te stellen van het tegen hem gewezen vonnis met het oog op de mogelijkheid hoger beroep in te stellen, blijft een vonnismededeling achterwege indien de verdachte van de gehele tenlastelegging in eerste aanleg is vrijgesproken. Daartegen staat voor de verdachte immers geen rechtsmiddel open. Naast enkele feitelijke gegevens zoals de naam van de rechter, de dagtekening van het vonnis en de personalia van de verdachte, indien deze in het vonnis zijn vermeld, dient de vonnismededeling de volgende gegevens te bevatten:
‒ de beslissing op de formele vragen, indien daartoe aanleiding bestaat (nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van de rechtbank of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie);
‒ de beslissing met betrekking tot het tenlastegelegde feit (veroordeling of ontslag van alle rechtsvervolging);
‒ de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit met het tijdstip waarop en de plaats waar het is gepleegd;
‒ indien een straf of maatregel is opgelegd, de opgelegde straf of maatregel met de wettelijke bepalingen waarop deze is gestoeld.
Voorgesteld wordt in artikel 366 Sv te bepalen dat indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, hem een schriftelijke vertaling van de vonnismededeling in een voor hem begrijpelijke taal wordt verstrekt. Aldus wordt de verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig was en die niet wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaats vinden, in een voor hem begrijpelijke taal in kennis gesteld van de relevante onderdelen van het vonnis.
Ten aanzien van de verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig was, maar die wel wist of had kunnen weten wanneer de uitspraak zou plaatsvinden, geldt artikel 365 Sv. De verdachte kan verzoeken om een afschrift van het vonnis. Voorgesteld wordt hieraan toe te voegen dat de verdachte die om een afschrift van het vonnis verzoekt en de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, schriftelijk mededeling wordt gedaan van de relevante onderdelen van het vonnis in een voor hem begrijpelijke taal. Bij de vraag welke onderdelen van het vonnis als relevant moeten worden aangemerkt, is aansluiting gezocht bij de hierboven genoemde inhoudelijke onderdelen die ingevolge artikel 366 Sv moeten worden opgenomen in een vonnismededeling. Dat zijn immers de elementen uit het vonnis die relevant worden geacht voor de besluitvorming omtrent het instellen van een rechtsmiddel. Wanneer de verdachte reeds op grond van artikel 366 Sv een beknopte schriftelijke weergave van het vonnis in een voor hem begrijpelijke taal is verstrekt, kan de verstrekking van een vergelijkbaar document op basis van artikel 365 Sv achterwege blijven. Zoals aangegeven in het algemeen deel van deze memorie van toelichting, zijn wij van mening dat het verstrekken van een schriftelijke vertaling van de relevante onderdelen van het vonnis ook achterwege kan blijven, indien de verdachte bij de uitspraak aanwezig was en deze op de voet van artikel 362, derde lid, Sv voor hem is vertolkt. In dat geval is hij immers mondeling op de hoogte gesteld van de inhoud van het vonnis en kan met toepassing van de uitzondering in artikel 3, zevende lid, van de richtlijn, een schriftelijke vertaling achterwege blijven.
(…)
In de context van het schriftelijke vonnis gaat het om de vraag welke onderdelen van het vonnis relevant zijn om de verdachte in staat te stellen van het tegen hem gewezen vonnis kennis te nemen en – hoewel de richtlijn daarover niet spreekt – een beslissing te nemen over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel. Zoals in het voorgaande is aangegeven, stellen wij voor om bij de bepaling wat als «relevante onderdelen» van het schriftelijke vonnis kunnen worden aangemerkt, aansluiting te zoeken bij de informatie die is opgenomen in een zogenoemde vonnismededeling (artikel 366 Sv). Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit de relevante jurisprudentie met betrekking tot artikel 366 Sv volgt dat de verdachte wordt geacht in staat te zijn op basis van de in die mededeling opgenomen informatie een beslissing te nemen over het instellen van een rechtsmiddel. Naar onze mening is dit een uitstekend aanknopingspunt voor de vaststelling van de onderdelen uit het schriftelijke vonnis die als relevant zijn aan te merken en derhalve moeten worden vertaald. Niet goed valt in te zien waarom deze informatie, die voldoende wordt geacht voor een Nederlands sprekende verdachte om een beslissing te nemen over het instellen van een rechtsmiddel, onvoldoende zou zijn wanneer het gaat een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. Daar komt bij dat in de praktijk de raadsman veelal de verdachte zal adviseren over het al dan niet instellen van een rechtsmiddel.’
10. Uit de Nota naar aanleiding van het verslag citeer ik de volgende passages:
‘
3.1 Doel en reikwijdte van de richtlijn
Terecht merkten de leden van de VVD-fractie op dat het kunnen kennis nemen van bepaalde processtukken maar een deel van het strafproces is. Naast de processtukken is het kunnen communiceren met politie en justitie en de advocaat van belang. Zij vroegen aan te geven op welke wijze aan de op deze gebieden mogelijk optredende taalbarrières wordt tegemoet gekomen en welke rol de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte hierin speelt. (…)
Wat betreft de eigen verantwoordelijkheid van de verdachte kan het volgende worden opgemerkt. Personen die in Nederland verblijven en de Nederlandse taal niet beheersen, hebben in zijn algemeenheid een eigen verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij mededelingen die van de overheid afkomstig zijn, begrijpen en zo nodig actie ondernemen om van de inhoud van de mededeling kennis te kunnen nemen. Zij kunnen hiervoor bijvoorbeeld hulp van vrienden, collega’s of buren vragen. (…) Deze eigen verantwoordelijkheid bestaat ook wanneer een zich in Nederland bevindende persoon die de Nederlandse taal niet machtig is, verdacht wordt van een strafbaar feit. Het ligt in de rede dat hij in een dergelijk geval, zo nodig via het Juridisch Loket, contact zoekt met een raadsman die hem kan bijstaan bij zijn verdediging. Ook wanneer bijvoorbeeld het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) een strafbeschikking aan de verdachte toestuurt die is uitgevaardigd wegens een overtreding, zal de betrokkene er zelf voor moeten zorg dragen dat hij kennis kan nemen van de inhoud van de mededeling. (…) Voor een aantal essentiële processtukken geldt dat de richtlijn die aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt, verplicht tot vertaling ervan in een voor de verdachte begrijpelijke taal. Het gaat hierbij om het bevel tot inverzekeringstelling en het bevel tot voorlopige hechtenis, de dagvaarding, een strafbeschikking uitgevaardigd wegens misdrijf en het schriftelijke vonnis. (…) Deze documenten behoeven niet integraal te worden vertaald; dit geldt alleen voor de relevante onderdelen daaruit. De eigen verantwoordelijkheid van de verdachte speelt geen rol ten aanzien van het recht op bijstand van een tolk tijdens verhoren, zittingen of ten behoeve van het overleg met een raadsman.’
‘
4. Adviezen
Zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de PVV-fractie vroegen waarom het advies van het openbaar ministerie om ten aanzien van het recht op vertaling van essentiële processtukken de kring van verdachten aan te duiden als personen die de Nederlandse taal «niet verstaan» niet is overgenomen. Graag lichten wij dit toe. De richtlijn bepaalt dat het recht op vertolking toekomt aan een verdachte die de taal waarin de strafprocedure wordt gevoerd niet «spreekt of verstaat» (in de Engelse taalversie wordt gesproken van «speak or understand»). Met het vermogen om een vreemde taal te spreken wordt geduid op de actieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is zich in een vreemde taal mondeling uit te drukken. Met het vermogen om een vreemde taal te verstaan wordt geduid op de passieve taalbeheersing, dat wil zeggen of men in staat is een gesproken vreemde taal te begrijpen. In het Wetboek van Strafvordering wordt de terminologie gebruikt van het niet of onvoldoende «beheersen» van de Nederlandse taal. Onder het begrip «beheersen» worden zowel de actieve als passieve taalbeheersing gevat. De bestaande terminologie sluit derhalve goed aan bij de richtlijn. Ten aanzien van het recht op vertaling van processtukken bepaalt de richtlijn dat dit van toepassing is indien de verdachte de taal van de strafprocedure niet «verstaat». Het gebruik van de term «verstaan» in de context van vertaling van schriftelijke stukken is gelet op het voorgaande niet helemaal logisch omdat daarbij moet worden gedacht aan het begrip van het gesproken woord, maar kan worden verklaard doordat dit de Nederlandse vertaling is van de Engelse term «understand». Omdat de term «verstaan» in het Nederlandse taalgebruik vooral betrekking heeft op het begrip van het gesproken woord, is het advies van het openbaar ministerie met betrekking tot het recht op vertaling niet overgenomen. In plaats daarvan is ervoor gekozen de bestaande terminologie van het Wetboek van Strafvordering, die ook goed toepasbaar is op het begrijpen van schriftelijke documenten, ook te hanteren ten aanzien van het recht op vertaling.
Van een uitbreiding van de kring van personen die bij de gehanteerde terminologie recht hebben op een vertaling van bepaalde essentiële processtukken is geen sprake, zo beantwoorden wij de vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PVV. Waar het om gaat is dat een verdachte die, omdat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, niet kan begrijpen wat hem bijvoorbeeld in de Nederlandse dagvaarding wordt verweten, wordt voorzien van een vertaling van ten minste de essentiële onderdelen van die dagvaarding.’
‘Voorts wilden de leden van de PVV-fractie weten waarom de regering niet meer op de eigen verantwoordelijkheid van verdachten wijst indien zij met de Nederlandse overheid worden geconfronteerd. Hierover merken wij graag het volgende op. Zoals wij in paragraaf 3.1. naar aanleiding van een vraag van de leden van de VVD-fractie hebben aangegeven, geldt in zijn algemeenheid het uitgangspunt dat personen die in Nederland verblijven en de Nederlandse taal niet machtig zijn, een eigen verantwoordelijkheid hebben om ervoor te zorgen dat zij kennis nemen van aan hen gerichte mededelingen van de zijde van Nederlandse overheidsinstanties. Deze eigen verantwoordelijkheid geldt tot op zekere hoogte ook voor personen die verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit, doch niet voor zover het EVRM of de richtlijn de overheid verplichten de verdachte in een voor hem begrijpelijke taal over bepaalde aspecten te informeren of zorg te dragen voor de bijstand van een tolk of een vertaling van een bepaald processtuk. Dit wetsvoorstel strekt ertoe die verplichtingen in het Wetboek van Strafvordering neer te leggen, waarbij wij benadrukken dat de voorgestelde wetgeving niet verder gaat dan waartoe de richtlijn verplicht.’
11. Wat de aandacht trekt, is dat het verstrekken van de vertaling door de wetgever niet met dezelfde waarborgen is omgeven als het verstrekken van het vertaalde document. Artikel 257a, eerste lid, Sv maakt duidelijk dat de officier van justitie in de daar omschreven gevallen een strafbeschikking kan uitvaardigen. Het zesde lid bepaalt dat de strafbeschikking schriftelijk is en wat deze vermeldt; uit het zevende lid volgt dat indien blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, de strafbeschikking of nader omschreven onderdelen daarvan in een voor hem begrijpelijke taal worden vertaald. Art. 257d, eerste en tweede lid, Sv bepaalt evenwel alleen voor het ‘afschrift van de strafbeschikking’ dat deze ‘zoveel mogelijk in persoon aan de verdachte uitgereikt’ wordt en dat het afschrift anders wordt ‘toegezonden’ aan een nader omschreven adres. De dagvaarding wordt aan de verdachte betekend (art. 258, eerste lid, Sv). De schriftelijke vertaling van de dagvaarding dan wel van nader omschreven daarin vermelde gegevens wordt aan de verdachte ‘verstrekt’ (art. 260, vijfde lid, Sv). Dat beide momenten dikwijls zullen maar niet behoeven samen te vallen blijkt expliciet uit (het geciteerde deel van) de memorie van toelichting (p. 35). Hoe het verstrekken in dat geval plaatsvindt, is niet nader genormeerd. Uit art. 585 Sv lijkt te volgen dat de vertaling kan worden toegezonden. In dat geval bestaat geen zekerheid dat de verdachte de vertaling heeft ontvangen. Iets vergelijkbaars geldt voor de ‘mededeling van het vonnis’. Die mededeling wordt in de in de wet omschreven gevallen aan de verdachte betekend (art. 366, eerste lid, Sv). De schriftelijke vertaling van de mededeling wordt aan de verdachte in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt (art. 366, vierde lid, Sv).
12. In eerdere rechtspraak heeft Uw Raad aan het ontbreken van een vertaling van ‘essentiële processtukken’ langs verschillende wegen gevolgen verbonden. In HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:136 werd geklaagd over ’s hofs oordeel dat verstek kon worden verleend tegen de niet-verschenen verdachte; daartoe was aangevoerd dat aan de verdachte in strijd met art. 260, vijfde lid, Sv niet een vertaling in het Roemeens of in een andere voor hem begrijpelijke taal van de (essentie van de) appeldagvaarding was toegezonden. Uit de ID-staat SKDB bleek dat de verdachte de Roemeense nationaliteit had; verder was voor de terechtzitting in hoger beroep een tolk in de Roemeense taal opgeroepen. Uw Raad overwoog dat gelet op die omstandigheden het ernstige vermoeden rees dat de verdachte de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerste. En dat uit de stukken niet kon blijken dat ‘een schriftelijke vertaling van (de essentie van) de appeldagvaarding in de Roemeense of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal aan hem is verstrekt’.Daarom had het hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde dit verzuim te herstellen. De bestreden uitspraak werd gecasseerd. 13. In gevallen waarin een rechtsmiddel te laat was aangewend en geen vertaling van de dagvaarding of de mededeling van het vonnis (of arrest) was verstrekt, is wel een beroep gedaan op verontschuldigbare termijnoverschrijding. Dat was bijvoorbeeld het geval in HR 8 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1607,NJ2014/411 m.nt. Schalken.Uw Raad overwoog: ‘2.4. Vooropgesteld moet worden dat de wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen. Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. (Vgl. HR 4 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5706, NJ 2004/462.) 2.5.2.5. Het oordeel van het Hof moet aldus worden verstaan dat de verdachte de Nederlandse taal voldoende beheerste om te begrijpen dat hij werd gedagvaard om te verschijnen ter terechtzitting van de Politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 10 mei 2012. Dat oordeel is, gelet op hetgeen het Hof daaraan ten grondslag heeft gelegd, niet onbegrijpelijk. Het daarop gebaseerde oordeel van het Hof dat de verdachte, nu de dagvaarding aan hem in persoon was uitgereikt, binnen veertien dagen na het vonnis van 10 mei 2012 het hoger beroep had moeten instellen - hetgeen hij heeft verzuimd - getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Voor zover het middel hierover klaagt, faalt het.’
14. Deze benadering sluit aan bij de systematiek van de wettelijke regeling van termijnen voor het aanwenden van rechtsmiddelen. In die systematiek vormt een op het informeren van de verdachte gerichte inspanning in veel gevallen het begin van de betreffende termijn. Naast de dagvaarding of oproeping in persoon bewerkstelligt bijvoorbeeld ook de niet in persoon maar rechtsgeldig betekende dagvaarding onder nadere beperkingen dat de termijn voor het instellen van hoger beroep of beroep in cassatie meteen na de einduitspraak gaat lopen (zie de artikelen 408 en 432 Sv). Bij die systematiek past dat A-G Vellinga zich in zijn conclusie bij HR 31 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0167,NJ2004/551 aansluit bij ’s hofs oordeel ‘dat verdachte bekend is met de einduitspraak wanneer deze hem in schriftelijke vorm wordt ter hand gesteld ook al begrijpt hij niet wat het geschrift houdende die einduitspraak inhoudt’.Bij de implementatie van richtlijn 2010/64/EU heeft de wetgever deze systematiek in stand gelaten. 15. Inmiddels heeft Uw Raad zich in HR 30 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:2008 uitgelaten over de aan een schending van art. 366, vierde lid, Sv te verbinden gevolgen voor overschrijding van de termijn voor het instellen van beroep in cassatie. De verdachte had op 30 maart 2017 beroep in cassatie ingesteld, nadat aan hem op 2 juli 2016 in persoon de mededeling van ’s hofs uitspraak van 2 september 2004 was betekend. In cassatie werd aangevoerd dat het cassatieberoep ontvankelijk was aangezien aan de verdachte in strijd met art. 366, vierde lid, Sv geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het arrest was verstrekt. Uw Raad stelde vast dat zich bij de stukken een ID-staat SKDB van 14 juli 2003 bevond waaruit bleek dat de verdachte de Tsjechoslowaakse nationaliteit had, alsmede een oproeping van een tolk in de Tsjechische taal om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep. En Uw Raad overwoog vervolgens: ‘2.5. Gelet op onder meer de nationaliteit van de verdachte en de oproeping van een tolk in de Tsjechische taal voor de terechtzitting in hoger beroep, zoals hiervoor onder 2.4 weergegeven, rijst het ernstige vermoeden dat sprake is van een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, zoals bedoeld in art. 366, vierde lid, Sv. Uit de aan de Hoge Raad toegezonden stukken kan niet blijken dat een schriftelijke vertaling van de mededeling als bedoeld in art. 366, eerste en derde lid, Sv in de Tsjechische of een andere voor de verdachte begrijpelijke taal is verstrekt. In het licht van het voorgaande moet ervan worden uitgegaan dat dit in strijd met art. 366, vierde lid, Sv niet is geschied. Evenmin kan uit de stukken volgen dat de verdachte op een eerder moment wegens een andere omstandigheid van het arrest van het Hof op de hoogte is geraakt.
2.6.Dit brengt mee dat de verdachte in zijn beroep kan worden ontvangen.’
16. Deze uitspraak zou mogelijk aldus kunnen worden gelezen dat Uw Raad bij art. 408, tweede lid, Sv voortaan niet doorslaggevend acht op welk moment de verdachte de informatie over de einduitspraak heeft gekregen maar op welk moment hij de informatie kan hebben begrepen. De einduitspraak is de verdachte door de betekening van de mededeling van het vonnis op grond van art. 366, eerste lid, Sv nog niet bekend; hij is daar – uitgaande van deze interpretatie – pas mee bekend nadat de schriftelijke vertaling aan hem verstrekt is.
17. Zelf begrijp ik deze uitspraak in het licht van de wettelijke systematiek aldus, dat Uw Raad in het licht van de omstandigheden van het geval een verontschuldigbare termijnoverschrijding aanneemt.