ECLI:NL:HR:2010:BM3628

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10489
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep door het Hof zonder begrijpelijke motivering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, maar het Hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De reden hiervoor was dat de verdachte niet tijdig hoger beroep had ingesteld, aangezien hij volgens het Hof voorafgaand aan de terechtzitting op 28 juni 2006 al op de hoogte was van de datum van deze zitting. De verdachte had pas op 3 oktober 2006 hoger beroep ingesteld, wat na de wettelijke termijn van veertien dagen was. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.I.A. Schröder, stelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk was zonder nadere motivering. De enkele omstandigheid dat de raadsman zich had gesteld in de zaak, zoals vermeld in een brief, was niet voldoende om aan te nemen dat de verdachte voorafgaand aan de zitting op de hoogte was van de datum. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Uitspraak

22 juni 2010
Strafkamer
nr. 07/10489
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juli 2007, nummer 22/000738-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, althans zijn beslissing dienaangaande onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
(i) Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, gedateerd 15 juni 2006 en gericht aan de Rechtbank te 's-Gravenhage en aldaar ingekomen op 16 juni 2006, inhoudende:
"Inz : [verdachte]/OM
Dos : 2060226
Uw ref : 09/624885-05
Geachte mevrouw, heer,
Hierbij stel ik mij als raadsman in bovengenoemde strafzaak (kanton) die gepland staat op 28 juni 2006 om 10:00 uur.
Een verzoek om een afschrift van het dossier heb ik inmiddels aan het parket gericht."
(ii) De aantekening mondeling vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 juni 2006 vermeldt dat de uitspraak bij verstek is gedaan.
2.3. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"In het dossier bevindt zich een brief van raadsman mr. J.G.M. Dassen d.d. 15 juni 2006, waaruit blijkt dat de verdachte zich tot hem had gewend met het verzoek hem bij te staan ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2006. Hieruit vloeit voort dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 28 juni 2006 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 3 oktober 2006, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.4. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof niet begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de raadsman zich heeft gesteld op de wijze als is vervat in de hiervoor onder 2.2 sub (i) genoemde brief, brengt nog niet mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 22 juni 2010.