Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
1 september 2015.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte, geboren in 1989, had een advocaat, mr. P. van der Geest, die op 4 maart 2013 een brief had gestuurd naar het CVOM, waarin hij aangaf de verdachte bij te staan in de strafzaak. De zitting was gepland op 2 mei 2013, maar de verdachte heeft pas na het verstrijken van de termijn van veertien dagen na de uitspraak van het vonnis hoger beroep ingesteld. Het Hof oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum en verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. De Hoge Raad oordeelt echter dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is zonder nadere motivering. De enkele omstandigheid dat de raadsman zich heeft gesteld, brengt nog niet mee dat de verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum zoals bedoeld in artikel 408, eerste lid aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.