Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
3 februari 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1954, had in hoger beroep niet verschenen, en het Hof had verstek verleend. De verdachte had de Roemeense nationaliteit en er was een tolk in de Roemeense taal opgeroepen voor de terechtzitting. De Hoge Raad oordeelde dat er ernstige twijfels bestonden over de beheersing van de Nederlandse taal door de verdachte. Volgens artikel 260, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, onverwijld een schriftelijke vertaling van de dagvaarding te ontvangen. De Hoge Raad constateerde dat er geen bewijs was dat een vertaling van de appeldagvaarding in een voor de verdachte begrijpelijke taal was verstrekt. Dit gebrek aan vertaling vormde een schending van de rechten van de verdachte en leidde tot de conclusie dat het Hof had moeten onderzoeken of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen om dit verzuim te herstellen. Het Hof had dit verzuim niet onderzocht, wat leidde tot de nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de daaropvolgende uitspraak. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.