Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"De dagvaarding van de verdachte om op 10 mei 2012 ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen is aan de verdachte in persoon uitgereikt op 18 april 2012. De verdachte heeft op 5 juni 2012 hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard, nu hij niet binnen veertien dagen na het op 10 mei 2012 gewezen vonnis in hoger beroep is gekomen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat er sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de appeltermijn, nu - kort en zakelijk weergegeven - de in Nederland wonende verdachte, die de Nederlandse taal niet spreekt, geen vertaling van de inleidende dagvaarding heeft ontvangen en derhalve in zijn recht op een eerlijk proces, in het bijzonder het recht om onverwijld in een taal die hij begrijpt geïnformeerd te worden over de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging (artikel 6 lid 3 EVRM), is geschonden. De verdachte dient derhalve te worden ontvangen in het hoger beroep.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Een verdachte heeft op grond van artikel 6, derde lid, aanhef en onder a, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden het recht om onverwijld, in een taal welke hij verstaat, en in bijzonderheden, op de hoogte te worden gesteld van de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Dat recht omvat ook het ontvangen van informatie met betrekking tot de datum, de instantie en het tijdstip van de terechtzitting waarop de verdachte zal worden berecht.
Naar het oordeel van het hof is ter terechtzitting in hoger beroep echter niet aannemelijk geworden dat de verdachte - die blijkens het onderzoek ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding al ruim 5 jaar, vanaf eind 2006 volgens opgave van de verdachte tijdens de terechtzitting in hoger beroep, in Nederland woonde, en in Nederland sinds een aantal jaren een bedrijf had - niet voldoende Nederlands kende om te begrijpen tegen welk tijdstip en voor welke instantie hij werd gedagvaard. Bovendien had hij zich in ieder geval op eenvoudige wijze en onverwijld kunnen laten uitleggen wat er stond vermeld in het stuk dat hij zelf voor ontvangst had getekend. Immers had de verdachte zich door zijn Nederlands sprekende echtgenote, die de verdachte blijkens zijn eigen mededeling ter terechtzitting in hoger beroep ook de inhoud van de brief van het Centraal Justitieel Incassobureau met betrekking tot de in eerste aanleg opgelegde straf had medegedeeld, kunnen laten inlichten. Derhalve heeft de verdachte het aan zichzelf te wijten dat hij niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld (vgl. HR 3 mei 1983, LJN: AB8400, NJ 1983, 591).
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden verdachte geen beroep op voornoemde verdragsbepaling toekomt. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer.
De termijn van hoger beroep is op 10 mei 2012 ingegaan. De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 10 mei 2012 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. Nu de verdachte echter - als overwogen onverontschuldigbaar - eerst op 5 juni 2012 hoger beroep heeft ingesteld, dient hij daarin, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, niet-ontvankelijk te worden verklaard."