Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld of deze niet-ontvankelijkverklaring terecht was. De advocaat van de verdachte, G. Spong, had een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad constateerde dat er meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM was overschreden. Desondanks oordeelde de Hoge Raad dat de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep terecht was, en dat het vonnis in eerste aanleg onherroepelijk was geworden. De omstandigheid dat de Hoge Raad pas na deze termijn uitspraak deed, leidde niet tot vernietiging van het arrest van het Hof.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand blijft.