Uitspraak
1.Geding in cassatie
.
- in strijd met art. 366, vierde lid, Sv - geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het arrest is verstrekt.
3.Beoordeling van het middel
4.Slotsom
5.Beslissing
30 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een verdachte in een mensenhandelzaak, waarbij de Hoge Raad op 30 oktober 2018 uitspraak doet. De verdachte, geboren in 1973, heeft de Tsjechoslowaakse nationaliteit en was niet aanwezig tijdens de behandeling in hoger beroep. Het cassatieberoep is ingesteld op 30 maart 2017, meer dan veertien dagen na de betekening van de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam op 2 september 2004. De verdediging stelt dat de verdachte in strijd met artikel 366, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen schriftelijke vertaling van de mededeling van het arrest heeft ontvangen, wat zou betekenen dat het beroep ontvankelijk is.
De Hoge Raad overweegt dat er ernstige twijfels zijn over de taalvaardigheid van de verdachte, gezien zijn nationaliteit en de oproeping van een tolk in de Tsjechische taal. De Hoge Raad concludeert dat er geen bewijs is dat de verdachte op een andere manier op de hoogte is gesteld van het arrest, en dat de mededeling in strijd met artikel 366, vierde lid, Sv niet is verstrekt. Dit leidt tot de conclusie dat de verdachte in zijn beroep kan worden ontvangen.
Daarnaast wordt er een verzuim geconstateerd in de bewijsvoering van het Gerechtshof. Het Hof heeft verzuimd het verkorte arrest aan te vullen met de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, wat in strijd is met artikel 359, derde en achtste lid, Sv. De Hoge Raad oordeelt dat het bestreden arrest niet aan de wettelijke vereisten voldoet en vernietigt de uitspraak, waarbij de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.