ECLI:NL:HR:2004:AP0167

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02448/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekmededeling en tijdigheid hoger beroep bij niet-Nederlands sprekende verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, die de Nederlandse taal niet beheerst, had hoger beroep ingesteld na een verstekmededeling die hem in persoon was betekend. De mededeling was gedaan op 30 oktober 2002, maar het hoger beroep werd pas op 28 november 2002 ingesteld, wat niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen was. De verdediging voerde aan dat de verdachte door de taalbarrière niet in staat was om de inhoud van de mededeling te begrijpen, en dat dit de reden was voor de te late indiening van het hoger beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdediging onjuist was. Volgens de Hoge Raad moet de verdachte, zodra hij een schriftelijke mededeling ontvangt, geacht worden van de inhoud op de hoogte te zijn. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 408 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever ervan uitgaat dat de verdachte verantwoordelijk is voor het verkrijgen van hulp indien nodig, en dat het risico van onwetendheid op hem rust. De Hoge Raad concludeerde dat de verstekmededeling niet kan worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 6, derde lid onder a, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wat betekent dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kon worden ontvangen.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor verdachten om zich te vergewissen van hun rechten en de inhoud van juridische mededelingen, ongeacht eventuele taalbarrières.

Uitspraak

31 augustus 2004
Strafkamer
nr. 02448/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 september 2003, nummer 21/003945-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Sovjet-Unie) op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Zutphen, sector Kanton te Terborg van 4 juni 2002, waarbij de verdachte ter zake van 1., 2., 3., 4. en 5. telkens opleverende: "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer" is veroordeeld tot telkens twaalf dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Blijkens de daarop gegeven toelichting strekt het middel ten betoge dat het Hof, dat de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het ingestelde hoger beroep, het recht heeft geschonden door art. 6, derde lid sub a, EVRM niet van toepassing te verklaren op de verstekmededeling als bedoeld in art. 366 Sv.
3.2. Het bestreden arrest houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Op 30 oktober 2002 is aan verdachte in persoon een mededeling betekend van het vonnis waarvan beroep. Het hoger beroep is eerst op 28 november 2002 en aldus niet binnen veertien dagen na die betekening ingesteld. Door de verdediging is aangevoerd dat het hoger beroep niettemin tijdig is ingesteld omdat de verdachte, die de Nederlandse taal niet beheerst, toen hem de mededeling betekend werd, daarvan nog geen kennis heeft kunnen nemen.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat de verdachte, als hem een schriftelijke mededeling bereikt, in het algemeen geacht moet worden van de inhoud van die mededeling op de hoogte te zijn. Hij wordt verondersteld van de mededeling te hebben kennisgenomen en, zo hij daarbij hulp nodig heeft, ligt het op zijn weg zich daarvan te voorzien en rust op hem het risico als hij dat nalaat. Dat uitgangspunt blijkt bijvoorbeeld ook uit artikel 408 lid 1 Wetboek van Strafvordering waar de betekening van een dagvaarding in persoon voor de terechtzitting in eerste aanleg genoemd wordt als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de dag van die terechtzitting de verdachte tevoren bekend was. Waar het gaat om een in een dagvaarding opgenomen telastelegging moet dit uitgangspunt worden gerelativeerd ingevolge artikel 6 lid 3 aanhef en onder a van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens aangezien dit de verdachte het recht geeft daarvan in een taal die hij verstaat op de hoogte te worden gesteld. Voor de mededeling van een rechterlijke beslissing is voor een dergelijke relativering geen aanleiding en geldt de algemene regel dat de overheid met de burgers communiceren mag in de landstaal.
Het feit dat het bestreden vonnis verdachte in persoon is medegedeeld, moet daarom gelden als een omstandigheid waaruit voortvloeit dat de uitspraak hem bekend was. Nu hij vervolgens zijn hoger beroep instelde na het verstrijken van de door de wet bepaalde termijn, kan verdachte in dat hoger beroep niet worden ontvangen."
3.3. Het middel huldigt de opvatting dat een verstekmededeling als bedoeld in art. 366 Sv moet worden aangemerkt als een mededeling in de zin van art. 6, derde lid onder a, EVRM aan de verdachte omtrent de aard en de reden van de tegen hem ingebrachte beschuldiging. Die opvatting is echter onjuist, zodat het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 31 augustus 2004.