ECLI:NL:HR:2004:AP0167
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Verstekmededeling en tijdigheid hoger beroep bij niet-Nederlands sprekende verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, die de Nederlandse taal niet beheerst, had hoger beroep ingesteld na een verstekmededeling die hem in persoon was betekend. De mededeling was gedaan op 30 oktober 2002, maar het hoger beroep werd pas op 28 november 2002 ingesteld, wat niet binnen de wettelijke termijn van veertien dagen was. De verdediging voerde aan dat de verdachte door de taalbarrière niet in staat was om de inhoud van de mededeling te begrijpen, en dat dit de reden was voor de te late indiening van het hoger beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdediging onjuist was. Volgens de Hoge Raad moet de verdachte, zodra hij een schriftelijke mededeling ontvangt, geacht worden van de inhoud op de hoogte te zijn. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 408 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever ervan uitgaat dat de verdachte verantwoordelijk is voor het verkrijgen van hulp indien nodig, en dat het risico van onwetendheid op hem rust. De Hoge Raad concludeerde dat de verstekmededeling niet kan worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 6, derde lid onder a, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, wat betekent dat de verdachte niet in zijn hoger beroep kon worden ontvangen.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor verdachten om zich te vergewissen van hun rechten en de inhoud van juridische mededelingen, ongeacht eventuele taalbarrières.