Conclusie
1.Feiten en procesverloop
2.Bespreking van het cassatiemiddel
Onderdeel 1is gericht tegen rov. 6.18 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen dat [verweerder 1] niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het onderdeel klaagt met name dat het hof onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de Gedragscode Pastoraat 2014 [3] en zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
Onderdeel 2is eveneens gericht tegen rov. 6.18 en klaagt over het oordeel van het hof dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste.
Onderdeel 3betreft een voortbouwklacht en is gericht tegen rov. 6.33 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft geoordeeld dat de familie geen belang heeft bij een beoordeling van de aansprakelijkheid van de kerk op grond van art. 6:170 en/of art. 6:162 BW. Ook
onderdeel 4bouwt op de voorafgaande onderdelen voort.
onderdeel 1stel ik het volgende voorop. Het onderdeel stelt de vraag aan de orde welke betekenis toekomt aan gedragscodes (en andere ‘alternatieve regelgeving’ zoals branchenormen en protocollen) bij de invulling van de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW. [4] Dergelijke alternatieve regelgeving kan een rol spelen bij de invulling van de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW. Van geval tot geval zal moeten worden bepaald wat als zorgvuldig wordt aangemerkt, omdat de zorgvuldigheidsnormen immers context gebonden zijn. [5] Gedragscodes e.d. vormen daarvoor een aanknopingspunt, omdat zij uitdrukking geven aan hetgeen in een bepaalde (beroeps)groep als zorgvuldig wordt gezien. Daarom wordt ook een tuchtrechtelijke veroordeling gezien als een aanwijzing dat mogelijk onrechtmatig is gehandeld. [6] In de parlementaire geschiedenis (de Toelichting Meijers) is over de betekenis van branchenormen opgemerkt dat ‘het overtreden van een in een bepaalde groep erkende norm van beroepsethiek alleen dan een onrechtmatige daad oplevert, indien de norm tevens als een regel van ongeschreven recht kan gelden’. [7] In lijn hiermee is in de literatuur als uitgangspunt verdedigd dat het schenden van een dergelijke norm dus niet zonder meer een onrechtmatige daad oplevert, maar dat steeds getoetst moet worden of de norm ook als een zorgvuldigheidsnorm in de zin van art. 6:162 BW kan worden gezien. [8] Van geval tot geval moet worden bepaald of het overtreden van een gedragscode een onrechtmatige daad oplevert.
Trombose-arrest overwogen dat een medisch protocol over het voorkomen van trombose het karakter van een veiligheidsnorm heeft, zodat schade die voortvloeit uit het schenden van die norm ‘in uitgangspunt’ voor vergoeding in aanmerking komt. [9] In een andere zaak werd het handelen in strijd met de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van het Verbond van Verzekeraars eveneens in ‘uitgangspunt’ aangemerkt als een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde. [10] In beide gevallen heeft het schenden van een branchenorm dus dermate veel gewicht in de schaal gelegd dat dit
in beginseleen onrechtmatige daad oplevert. Recent heeft de Hoge Raad in lijn met deze rechtspraak geoordeeld dat het niet naleven door een verkoopmakelaar van de NVM-meetinstructie voor het vaststellen van het vloeroppervlak van een woning in beginsel een onrechtmatige daad jegens de aspirant-koper oplevert. [11]
onderdeel 1. Het onderdeel valt in zeven subonderdelen uiteen. De subonderdelen 1.1 en 1.3 klagen dat het hof heeft miskend dat een pastoor op grond van 6:162 BW geen erfenis mag aanvaarden van iemand tot wie hij in een pastorale relatie staat. Betoogd wordt dat de Gedragscode Pastoraat 2014 dit verbiedt en dat het hof in het licht van de rechtspraak van de Hoge Raad onvoldoende gewicht heeft toegekend aan deze Gedragscode, ook door te oordelen dat de Gedragscode ‘primair interne werking’ heeft. Subonderdeel 1.2 sluit hierbij aan met de klacht dat het hof essentiële stellingen heeft gepasseerd dan wel ontoereikend heeft gemotiveerd.
kanzijn bij de beoordeling van het handelen van [verweerder 1] . Een dergelijk oordeel heeft het hof niet gegeven. Evenmin is het oordeel van het hof onbegrijpelijk dat de Gedragscode primair interne werking heeft, nu dit oordeel is gebaseerd op stellingen die de Kerk hierover heeft ingenomen. [34] Kerkelijk recht kan ‘externe werking’ hebben in die zin dat het de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW mede invult, maar dit betekent in ieder geval niet dat iedere schending van een regel van kerkelijk recht in uitgangspunt een onrechtmatige daad oplevert. Het komt daarbij aan op hetgeen partijen daarover hebben aangevoerd. In dit geval is het oordeel van het hof in het licht van de stellingen van partijen niet onbegrijpelijk.