Conclusie
diefstal, gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
als verklaring van [betrokkene 1] :
als relaas van verbalisant:
als relaas van verbalisant:
als relaas van verbalisant:
als relaas van verbalisant:
als relaas van verbalisant:
als relaas van verbalisant:
als relaas van verbalisant:
) Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van aangever d.d. 23 december 2014 (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van aangever:
Ik ben gisteren gebeld door de politie om te komen kijken naar inbeslaggenomen goederen. Ik herken één van mijn horloges, namelijk een groot herenhorloge van het merk Swatch. Ik heb het horloge gepast en het past precies.”
eerstemiddel klaagt, mede blijkens de toelichting, over het betrekken bij de bewijsvoering van de omstandigheid dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven “
voor bepaalde feiten en omstandigheden die zouden wijzen op zijn betrokkenheid bij de inbraak”.Met een beroep op EHRM 8 februari 1996, Murray tegen het Verenigd Koninkrijk, appl. 18731/91,
NJ1996/725, m.nt. Knigge, betoogt de steller van het middel — kort samengevat — dat uit het gebezigde bewijsmateriaal geen feiten of omstandigheden voortvloeien die “
schreeuwen om een verklaring”. In dat kader wijst de steller van het middel er ook nog op dat een alibi-verweer is gevoerd. Het
tweedemiddel klaagt over het bewezenverklaarde “
medeplegen” van de inbraak door de verdachte. Uit de toelichting op het middel volgt dat de steller de bewezenverklaring onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd acht, omdat de bewijsmiddelen geen duidelijkheid verschaffen over de rol die verdachte bij het plegen van het delict heeft gespeeld. Daardoor is niet duidelijk of zijn bijdrage “
van voldoende gewicht is geweest om tot het bewijs van medeplegen te komen”, aldus de steller van het middel.
een nauwe en volledige samenwerking”, heeft het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. [2] Niettemin blijft de vraag of uit de bestreden bewijsvoering kan worden afgeleid dat de verdachte zo bewust en nauw met zijn mededader heeft samengewerkt dat van medeplegen van de onder 2 bewezenverklaarde woninginbraak kan worden gesproken.
de verdachtebij deze inbraak leidt het hof blijkens de nadere bewijsoverweging onder meer af uit de omstandigheid dat de verdachte (kort) voor de inbraak (22:52 uur) telefonisch contact heeft met medeverdachte [betrokkene 3] en hem toezegt mee te gaan. [4] Het hof refereert in de nadere bewijsoverweging voorts aan de omstandigheid dat diezelfde [betrokkene 3] op een tijdstip rond de inbraak (00:08 uur) [betrokkene 5] , medeverdachte, [5] opdraagt zowel hem als de verdachte een alibi te verschaffen voor het geval hij zal worden aangehouden. [6] Verder wijst het hof op een tot het bewijs gebezigde weergave van een tapgesprek van 00:36 uur waarin medeverdachte [betrokkene 3] ene [betrokkene 7] [7] belt en zegt: “
doe even open voor mij en [verdachte]”, [8] terwijl hij hijgt of er op de achtergrond iemand hijgt. [9] Daarnaast hecht het hof waarde aan het transcript van een tapgesprek d.d. 24 oktober 2014 waaruit volgt dat medeverdachte [betrokkene 3] de verdachte op 23 oktober 2014, de dag volgend op de nachtelijke inbraak die als feit 2 ten laste is gelegd, 1000 euro heeft gegeven. [10] Ten slotte heeft het hof, blijkens de nadere bewijsoverweging, bij de bewijsvoering betrokken dat de verdachte geen verklaring over de voornoemde feiten en omstandigheden heeft willen geven.
tijdensde inbraak is geweest. Inderdaad volgt uit de bewijsvoering niet wat de precieze toedracht van de inbraak is geweest en welke rol de verdachte daarbij heeft gespeeld. Die enkele omstandigheid brengt echter nog niet mee dat een bewezenverklaring van medeplegen geen stand kan houden. Uit de hiervoor onder 9 weergegeven overwegingen van Uw Raad kan worden afgeleid dat de vraag of aan de eisen van medeplegen voldaan is, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt. Daarbij kan van belang zijn
“in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen”. Verder is nog een specifieke overweging geformuleerd voor de (zich hier niet voordoende situatie) waarin “d
e verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden”.In een dergelijk geval kan sprake zijn van een situatie
“waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte (…) van belang is voor de beantwoording van de vraag of het ten laste gelegde medeplegen kan worden bewezen”.
NJ2015/399 m.nt. Mevis. Daarin waren ten laste van de verdachte drie tezamen en in vereniging gepleegde inbraken bij bedrijven bewezen verklaard. In cassatie werd per bewezen verklaarde inbraak geklaagd dat deze niet uit de bewijsvoering kon volgen. A-G Spronken concludeerde dat de middelen slaagden. Ter onderbouwing gaf zij onder meer aan dat uit de bewijsvoering niet kon volgen dat de verdachte bij één van de drie inbraken een uitvoeringshandeling had verricht. Uw Raad kwam tot het oordeel dat de middelen faalden. Bij die afweging speelde onder meer een rol dat het hof blijkens de bewijsvoering had vastgesteld dat bij één inbraak een RABO-bankpas was weggenomen. Deze werd aangetroffen in een kelderbox in een aan de verdachte toebehorend vest waarin ook een bivakmuts zat. Met die bankpas was geld gepind door twee mannen die identieke bivakmutsen droegen. Uw Raad wees erop dat uit de bewijsvoering van het hof volgde “
dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven voor het feit dat die bivakmuts en dat RABO-bankpasje in zijn vest zijn aangetroffen”. En Uw Raad vermeldde dat het hof “
de door de verdachte aangevoerde alternatieve scenario’s (…) als ongeloofwaardig terzijde (heeft) gesteld.”
in vereniging plegenvan de bewezenverklaarde inbraken niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd was.
NJ2015/399 m.nt. Mevis, meen ik dat de feiten en omstandigheden die het hof in de onderhavige strafzaak heeft vastgesteld (zie onder 11) daartoe toereikend zijn.
eerstemiddel voortvloeiende klacht inzake het betrekken van het zwijgen van de verdachte bij de bewijsvoering met een beroep op EHRM 8 februari 1996, Murray tegen het Verenigd Koninkrijk, appl. nr. 18731/91,
NJ1996/725, m.nt. Knigge (overweging 51):
“The national court cannot conclude that the accused is guilty merely because he chooses to remain silent. It is only if the evidence against the accused "calls" for an explanation which the accused ought to be in a position to give that a failure to give any explanation "may as a matter of common sense allow the drawing of an inference that there is no explanation and that the accused is guilty".
prima facie”-zaak, had het hof de procesopstelling van de verdachte niet mogen betrekken bij de bewijsvoering. Met betrekking tot de kenmerken van een “
prima facie”-zaak overweegt het EHRM dat het moet gaan om (overweging 51): "
a case consisting of direct evidence which, if believed and combined with legitimate inferences based upon it, could lead a properly directed jury to be satisfied beyond reasonable doubt that each of the essential elements of the offence is proved."
“prima facie”-zaak, die in de vorige overweging is weergeven en die het middel citeert, wordt in dat strafprocesrecht gehanteerd. [13] Bij het vormen van zijn oordeel houdt het Europees Hof er evenwel rekening mee dat het meewegen van het zwijgen van de verdachte bij het waarderen van het bewijs ook in andere rechtssystemen een rol speelt. Dat kan in overweging 54 van de zaak Murray worden gelezen: "
As pointed out by the Delegate of the Commission, the courts in a considerable number of countries where evidence is freely assessed may have regard to all relevant circumstances, including the manner in which the accused has behaved or has conducted his defence, when evaluating the evidence in the case. It considers that, what distinguishes the drawing of inferences under the Order is that, in addition to the existence of the specific safeguards mentioned above, it constitutes, as described by the Commission, "a formalised system which aims at allowing common-sense implications to play an open role in the assessment of evidence." Uit deze overweging kan worden afgeleid dat het EHRM er geen moeite mee heeft dat bij de vrije bewijswaardering alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen, waaronder "
the manner in which the accused has behaved or has conducted his defence". Het ziet dat als
“a matter of common sense”.
NJ1996/540 m.nt. Schalken) dat de omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden
”op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het bewijs (kan) bijdragen.” [14] Maar dat brengt niet mee dat de rechter aan de weigering nooit ‘enig gevolg zou mogen verbinden’. Bij wijze van voorbeeld noemt Uw Raad de weerlegging van een Meer en Vaart-verweer. Als de verdachte zich op een gang van zaken beroept die hem, indien zij juist was, zou vrijpleiten en vervolgens weigert te antwoorden op nadere vragen over die gang van zaken, mag die weigering betrokken worden bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het verweer.
NJ1997/584. De verdachte werd vervolgd wegens feiten die hij in Hilversum zou hebben gepleegd. Hij ontkende dat hij die dag in Hilversum was geweest en stelde dat de zes getuigen die zeiden hem te herkennen zich moesten hebben vergist. Het hof zag echter geen reden aan de getuigenverklaringen te twijfelen, mede omdat de verdachte een strippenkaart op zak had gehad die kort nadat de ten laste gelegde feiten waren gepleegd was afgestempeld en de verdachte voor dat bezit ‘geen enkele redelijke verklaring’ had kunnen geven. Uw Raad ging met die motivering akkoord:
“Indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het hem telastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven”, mag de rechter zulks ‘in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal’ betrekken. [15] En daarbij is het volgens Uw Raad niet zo dat pas conclusies uit het stilzwijgen van de verdachte mogen worden getrokken als de zaak bewijsbaar is zonder rekening te houden met het stilzwijgen van de verdachte. [16]
NJ1997/584 verwijst (zie onder 9, rov. 4.2.2). Bij nadere beschouwing rijst evenwel de vraag of Uw Raad in de context van medeplegen aan de procesopstelling van de verdachte niet nog een wat verder strekkende betekenis hecht. De kwalificatie medeplegen is volgens de genoemde algemene overwegingen ‘slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is’. Uit HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022 kan worden afgeleid dat van de verdachte ook een verklaring mag worden verlangd in een geval waarin ‘met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan’ (rov. 2.3.3). Gaat het hier nog enkel om bewijsrecht? Dat de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht was, staat op de keper beschouwd niet vast. Feitelijk komt het er op neer dat de medeplichtige in een dergelijke situatie als medepleger kan worden bestraft tenzij hij (of een ander) duidelijk maakt wat zijn (beperkte) rol was. Bezwaarlijk kan ik dat niet vinden. Wat zo behouden blijft, is dat de kwalificatie in de zaken waarin wel duidelijkheid ontstaat over het gewicht van ieders bijdrage (conform de wettelijke regeling van daderschap en deelneming) een indicatie geeft van de mate van strafwaardigheid. [17] Uw Raad houdt de consequenties die aan de procesopstelling van de verdachte worden verbonden voorts binnen de perken door aan te geven dat ‘contra-indicaties’ tot een ander oordeel kunnen leiden.
feiten en omstandigheden die schreeuwen om een verklaring”. In hoger beroep is naar voren gebracht dat de verdachte om 0:30 uur redelijkerwijs niet als inbreker kan zijn overlopen, omdat hij “
om 0:19 uur nog bij een Shellstation was om te tanken”. Dit terwijl gelet op het sporenbeeld in de woning (de enorme chaos), de inbrekers geruime tijd in de woning aanwezig zijn geweest. Een en ander sluit de verdachte als inbreker uit, aldus de steller van het middel.
“meerdere [verdachte] zijn”en aan het verweer de conclusie verbonden dat de verdachte niet bedoeld kan zijn wanneer – bedoeld is kennelijk in de telefoontaps – wordt gesproken over [verdachte] . Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat uit de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wel degelijk volgt dat de verdachte de [verdachte] is over wie in de taps wordt gesproken. Bewijsmiddel 3 houdt in dat de aansluiting [06-001] in gebruik is bij de verdachte. Bewijsmiddel 7 houdt in dat op 22 oktober 2014 te 22:52 uur iemand wordt gebeld door [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ). Afgesproken wordt dat [betrokkene 3] diegene op komt halen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het zojuist genoemde telefoonnummer dat bij de verdachte in gebruik is. Voorts heeft [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ) blijkens bewijsmiddel 9 een enkele minuten later tegen [betrokkene 4] ( [betrokkene 4] ) gezegd:
“Ik heb [verdachte] al gebeld. [verdachte] komt er al aan.”Het hof heeft hieruit kunnen afleiden dat de verdachte degene is die in de gebezigde bewijsmiddelen [verdachte] wordt genoemd. Voor zover het gevoerde verweer ertoe strekt te betogen dat de verdachte een alibi heeft en in het geheel niet betrokken is bij de onderhavige inbraak vindt het daarmee zijn weerlegging in de bewijsmiddelen. Op die grond faalt deze klacht reeds, naar het mij voorkomt.
derhalve ook strafrechtelijk aansprakelijk is voor die daden die niet feitelijk door hemzelf, maar door zijn medeverdachten zijn verricht”. Die overweging is niet onbegrijpelijk in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, waaruit niet kan volgen wat de exacte taakverdeling tussen [betrokkene 3] en de verdachte is geweest, maar die verschillende vormen van verdeling van taken toelaten die medeplegen opleveren.
Ik ontken mij schuldig te hebben gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.” Vervolgens bevat het proces-verbaal de volgende passage: “
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak. Bij het hof bestaan geen vragen voor verdachte over de ten laste gelegde feiten. De advocaat-generaal en de raadsman verklaren evenmin behoefte te hebben aan een nadere bespreking van de ten laste gelegde feiten.” Uit het proces-verbaal volgt dat de verdachte daarna antwoord heeft gegeven op enkele vragen over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarbij merkt hij onder meer op: “
Ik ging er ook van uit dat ik zou worden vrijgesproken”. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd en dat aan de verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken.
derdemiddel komt op tegen de bewezenverklaring van de onder 3 ten laste gelegde woninginbraak aan de [c-straat 1] te Ruinerwold.
“hij op 6 november 2014 te Ruinerwold, gemeente De Wolden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe- eigening uit een woning aan de [c-straat 1] heeft weggenomen een kluis met inhoud en een hoeveelheid sieraden, toebehorende aan [betrokkene 10] , waarbij verdachte en zijn medeverdachten zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.”
“15. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 november 2014 (…), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als verklaring van [betrokkene 10] :
)