ECLI:NL:HR:2017:1020

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
15/04608
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot diefstal met braak in een woning in Bodegraven

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot diefstal met braak in een woning te Bodegraven. De feiten zijn als volgt: op 19 oktober 2013 heeft de verdachte samen met medeverdachten geprobeerd in te breken in een woning aan de [a-straat 1]. De verdachte en zijn medeverdachten zijn kort na de poging tot inbraak aangetroffen in een Opel Vectra, waarin een schroevendraaier werd aangetroffen die bij de inbraakpoging is gebruikt. De getuigenverklaringen en het tijdsverloop tussen de melding van de inbraak en de aanhouding van de verdachten zijn cruciaal voor de bewijsvoering. Het Hof heeft geoordeeld dat de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak wettig en overtuigend bewezen is, ondanks dat niet exact kon worden vastgesteld welke rol elke verdachte heeft gespeeld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten over medeplegen en concludeert dat de bijdrage van de verdachte aan de poging tot inbraak van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken. Het beroep in cassatie wordt verworpen.

Uitspraak

6 juni 2017
Strafkamer
nr. S 15/04608
AJ/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2015, nummer 22/003861-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

2.1.
De middelen richten zich tegen de bewezenverklaring van het medeplegen.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 oktober 2013 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen [a-straat 1] ) weg te nemen goederen en/of geld naar hun gading, toebehorende aan [betrokkene 1] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en de weg te nemen goederen en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, met een of meer van zijn mededader(s) als volgt heeft gehandeld: hebbende hij en zijn mededaders met een auto van/naar die [a-straat 1] gereden en/of een auto en/of een schroevendraaier ter beschikking gesteld en/of op de uitkijk gestaan en/of met een schroevendraaier een raam van die woning geforceerd, althans geprobeerd een raam van de woning te openen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 4 november 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1621-2013142776-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 113-114):
als de op 4 november 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Ik woon samen met mijn man, [betrokkene 1] , op de [a-straat 1] te Bodegraven. In de nacht van 18 op 19 oktober 2013 lag ik samen met mijn man te slapen. Omstreeks 02.30 uur werd ik wakker. Ik zag een flauw lichtverschijnsel door de slaapkamer gaan. Ik hoorde voetstappen op het grind buiten voor de woning. Ik ben uit bed gegaan. Ik zag vlak voor het raam een man voorbij het raam lopen. Ik zag dat de man doorliep in de richting van de keuken. Hierop ben ik naar de keuken gelopen. Ik zag dat dezelfde man die ik zojuist voor het raam had zien lopen nu bij het keukenraam stond. Ik zag dat hij met een breekvoorwerp bezig was het keukenraam open te breken. Ik ben terug de slaapkamer ingegaan en heb mijn man gewaarschuwd en gezegd dat hij 112 moest bellen. Mijn man is hierop naar de keuken gegaan en deed het licht aan. Kennelijk schrok de man hiervan omdat hij direct daarop hard wegrende. Ik hoorde kort later een auto wegrijden.
2. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 19 oktober 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1621-2013142776-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 104-106):
als de op 19 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik woon samen met mijn vrouw, [betrokkene 2] , op de [a-straat 1] te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk. In de nacht van 18 op 19 oktober 2013 lagen wij, ik en mijn vrouw, te slapen. Zij maakte mij wakker en zei dat ik 112 moest bellen. Dit heb ik gelijk gedaan. Ik ben tevens direct naar de keuken gelopen en heb het licht aangedaan. Ik zag dezelfde manspersoon als mijn vrouw had gezien. Op het moment dat ik het licht aandeed, rende deze persoon hard weg de hoek om richting de tweede oprit bij de achterzijde. Ik deed het licht in de keuken uit waardoor ik beter zicht had op wat er buiten te zien was. Ik zag dat een tweede manspersoon ook wegrende richting de tweede oprit. Bij het keukenraam zag ik dat er braakschade was ontstaan aan de raamlijst en het raamkozijn. Ik zag meerdere moeten in de raamlijst en het raamkozijn staan.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 oktober 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1621-2013142776- 6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 111):
als de op 23 oktober 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Op 19 oktober 2013 tussen 02.40 uur en 02.45 uur fietste ik op de [a-straat] te Bodegraven, ter hoogte van perceelnummer [1] . Ter hoogte van dit perceelnummer zag ik een personenauto op de rijbaan staan. Ik zag dat deze auto van het merk Opel was, type Vectra. Ik zag en hoorde dat de auto met harde snelheid optrok en met gedoofde lichten weg reed.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-2013142796-3.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 125-127):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 19 oktober 2013 omstreeks 02.41 uur kregen wij van de meldkamer de opdracht te gaan naar de [a-straat 1] in Bodegraven. Aldaar zou een raam worden opengebroken. Wij hebben via het navigatiesysteem de route gevolgd. Toen wij nog onder de N11 richting de rotonde op de Europaweg in Bodegraven reden, zagen wij vanaf rechts, vanaf de Europaweg, een zwarte personenauto rijden welke de rotonde opreed en vervolgens de oprit van de N11 in de richting van Leiden opreed. Op het moment dat wij de personenauto zagen rijden, zagen wij in de omgeving op de openbare weg geen enkel ander voertuig of persoon. Omdat de personenauto uit de richting van de [a-straat] via de Europaweg kwam, besloten wij de personenauto de N11 op te volgen. Wij zagen het kenteken van de personenauto, welke betrof te zijn: [AA-00-AA] . Dit kenteken hebben wij doorgegeven aan de centralist van de meldkamer. In de melding is terug te zien dat het kenteken door de centralist wordt genoteerd om 02.47 uur. Wij reden toen al ruim een minuut achter de betreffende personenauto. De tenaamgestelde van de auto bleek te zijn [betrokkene 4] . [betrokkene 4] is een bekende van de politie Gouda en wordt vaker in verband gebracht met inbraken. Via de portofoon hoorden wij collega [verbalisant 2] zeggen dat de personenauto vaak wordt gebruikt door [verdachte] . [verdachte] is ook een bekende van de politie en wordt vaker in verband gebracht met inbraken. Wij kregen bijstand van de eenheid 33:41. Zij gaven de personenauto een 'volgteken', waaraan werd voldaan. Tijdens de controle bleken in de personenauto te zitten:
- [betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5] ), geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] als zijnde bestuurder
- [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] als zijnde passagier rechts voorin
- [betrokkene 4] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] als zijnde passagier links achterin
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] als zijnde passagier
Door collega [verbalisant 1] werd een inbrekerswerktuig aangetroffen in de personenauto alwaar [betrokkene 4] had gezeten. Zodoende zijn alle vier de inzittenden aangehouden.
Voertuig(en) : personenauto, Opel Vectra-B
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1623-2013142796-18.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 131):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar [verbalisant 1] :
Op 19 oktober 2013 doorzocht ik een Opel Vectra met kenteken [AA-00-AA] . Tijdens de doorzoeking in het voertuig zag ik dat er in de zak die aan de bestuurdersstoel vast zit, en zich aan de achterzijde van de stoel bevind, een klein schoudertasje zat. Onder dit tasje in dezelfde stoelzak zag ik een schroevendraaier.
6. Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming, beslissing hulpofficier van justitie d.d. 20 oktober 2013, registratienummer PL1620-2013142796-19. Het houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- (blz. 132):
Inbeslagneming
Datum : 19 oktober 2013
Volgnummer 1
Goednummer : PL1620-2013142796-591620
Categorie omschrijving : gereedschap
Object : schroevendraaier
7. Een proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 oktober 2013 van de politie Hollands Midden met nr. PL1609-2013142776-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 115-116):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 oktober 2013 werd door mij als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot gekwalificeerde diefstal in/uit woning, gepleegd tussen 19 oktober 2013 te 02.35 uur en 02.45 uur.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek is verricht aan een boerderij te [a-straat 1] te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
Veiliggestelde sporen/sporendragers
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden veiliggesteld:
Werktuig spoor
Spoornummer : PL1609-2013142776-39389
SIN : AAFT0961NL
Spooromschrijving : schroevendraaier
Wijze veiligstellen : afgevormd
Plaats veiligstellen : sluitnaad raamzijde
8. Een proces-verbaal vergelijkend werktuigsporenonderzoek d.d. 7 november 2013 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL16-2013-142796. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 117-120):
als relaas van de betreffende werktuigsporenonderzoeker:
Kenmerk
PL16-2013-142796
PL16-2013-142776
Ontvangen materiaal
Op 22 oktober 2013 ontving ik:
- Een afvorming van werktuigsporen, gewaarmerkt met SIN AAFT0961NL
- Een schroevendraaier, gewaarmerkt met SIN AAFT0964NL
Vraagstelling
Zijn de afgevormde werktuigsporen, gewaarmerkt SIN AAFT0961NL, veroorzaakt met de schroevendraaier, gewaarmerkt SIN AAFT0964NL?
Conclusie
Op grond van het vergelijkend werktuigsporenonderzoek concludeer ik dat de indruksporen, gewaarmerkt SIN AAFT0961NL, zijn veroorzaakt met de schroevendraaier, gewaarmerkt SIN AAFT0964NL."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"Betrokkenheid verdachten
Gelet op de feiten en alle omstandigheden tezamen, en met name de korte tijdspanne tussen het moment van de melding en het moment van het aantreffen van de Opel Vectra met daarin de vier verdachten en de bij de inbraak gebruikte schroevendraaier, is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte en zijn drie medeverdachten betrokken zijn geweest bij de poging tot woninginbraak aan de [a-straat 1] te Bodegraven.
Medeplegen
Met name gelet op de verklaring van aangever [betrokkene 1] dat hij twee mannen bij zijn woning heeft zien wegrennen, stelt het hof vast dat tenminste twee van de verdachten bij de woning zijn geweest. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen welke twee van de vier verdachten dit waren alsmede wat de exacte rol van de andere verdachten is geweest. Dit staat echter niet aan een bewezen verklaring van het tezamen en in vereniging plegen van de poging tot woninginbraak in de weg. De verdachten zijn immers slechts enkele minuten na de melding van de poging tot woninginbraak met zijn vieren in de Opel Vectra aangetroffen. Bovendien bevond zich in die auto de schroevendraaier waarmee is getracht de woninginbraak te plegen. De Opel Vectra is voorts door de getuige [betrokkene 3] gezien bij de betreffende woning en zij zag dat deze auto met gedoofde lichten en met een hoge snelheid wegreed.
Tijdens de verhoren bij de politie heeft de verdachte geen verklaring willen afleggen omtrent het ten laste gelegde en heeft hij zich overwegend beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting in hoger beroep van 9 september 2015 is de verdachte voor het eerst met de verklaring gekomen dat hij achter in de auto lag te slapen en om die reden geen wetenschap heeft van de poging tot woninginbraak. Naar 's hofs oordeel vindt voornoemde verklaring van de verdachte geen enkele steun in het dossier, zodat zijn verklaring als ongeloofwaardig terzijde dient te worden geschoven.
De drie andere verdachten hebben evenmin een geloofwaardige verklaring afgelegd waarom zij met deze auto in het holst van de nacht bij de woning aan de [a-straat 1] zijn geweest; belastende omstandigheden waarover van ieder van hen een verklaring mag worden verwacht. Mede gelet hierop gaat het hof ervan uit dat alle vier de verdachten bij de poging tot woninginbraak waren betrokken.
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten nauw en bewust hebben samengewerkt en derhalve tezamen en in vereniging hebben getracht in te breken in de woning aan de [a-straat 1] te Bodegraven."
2.3.1.
In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014: 3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een en ander brengt mee dat indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De vraag of aan de bovenstaande eisen is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan hieromtrent geen algemene regels geven, maar slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het formuleren van aandachtspunten alsook door het beslissen van concrete gevallen, waarbij de toetsing in cassatie overigens sterk wordt gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering.
Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. HR 5 juli 2016, ECLI:NL: HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323).
2.3.2.
In een geval als het onderhavige kan met betrekking tot de toedracht van de poging tot diefstal wel worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies. Indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de poging tot diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, kan sprake zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte, van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen (vgl. HR 5 juli 2015, ECLI:NL: HR:2016:1323).
2.4.1.
Het Hof heeft in zijn bewijsoverweging gemotiveerd op grond waarvan naar zijn oordeel het tenlastegelegde medeplegen bewezen is. Blijkens zijn bewijsvoering is het Hof onder meer uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden. De verdachte is samen met zijn drie medeverdachten in een Opel Vectra naar de woning gereden, waar zij de auto op de rijbaan hebben geparkeerd. Vervolgens zijn tenminste twee van de vier verdachten bij de woning gezien, waarbij één van hen langs het slaapkamerraam richting de keuken liep en met een breekvoorwerp bezig was het keukenraam open te breken. Daarnaast is gezien dat twee verdachten wegrenden toen het licht in de keuken werd aangedaan door de aangever. De auto is daarop met hoge snelheid en gedoofde lichten weggereden. Kort daarna is de auto gecontroleerd, waarbij in de auto niet alleen de verdachte en zijn medeverdachten werden aangetroffen, maar ook een schroevendraaier die bij de poging tot inbraak is gebruikt. Blijkens zijn bewijsoverweging heeft het Hof voorts van belang geacht dat onder meer de verdachte geen geloofwaardige verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de auto in het holst van de nacht bij de woning.
2.4.2.
De door het Hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden zijn voldoende om te kunnen aannemen dat de bijdrage van de verdachte aan de bewezenverklaarde poging tot inbraak van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
2.5.
De middelen falen.

3.Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 juni 2017.