Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft zich in hoger beroep ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat
a) de verklaring van de verdachte, zoals afgelegd in eerste aanleg, voldoende verifieerbaar en aannemelijk is. Derhalve dient vrijspraak te volgen nu niet vaststaat dat het geld van misdrijf afkomstig is.
b) feit 2 in samenhang moet worden bezien met de feiten 1 en 3 en dat er derhalve sprake is van witwassen van geld uit eigen misdrijf, maar dat de verdachte geen verhullende of verbergende handelingen heeft verricht, zodat het feit niet als zodanig kan worden gekwalificeerd.
(...)
Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad a) Bij de beoordeling van dit feit stelt het hof het volgende voorop. Naar bestendige jurisprudentie kan, in een geval zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat - zoals door de advocaat-generaal is gerekwireerd - de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van hef Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het hof zal het onderhavige verwijt aan de hand van dit toetsingskader beoordelen.
Vermoeden van witwassen
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken. Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte is in zijn slaapkamer een bedrag van € 2.350,00 aangetroffen, bestaande uit drie biljetten van € 500,00, vier biljetten van € 100,00 en negen biljetten van € 50,00. De verdachte heeft blijkens informatie van het UWV, DWI en de Belastingdienst vanaf 2012 geen inkomsten uit arbeid of uitkering gehad. Op basis van deze feiten en omstandigheden is sprake van een vermoeden van witwassen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande het bij hem aangetroffen geldbedrag.
Verklaring herkomst geld
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg als verklaring voor de herkomst van voornoemd geldbedrag gegeven dat hij het geld als medepartner/vennoot van het bedrijf van zijn broer heeft verdiend. Het bedrijf van zijn broer is een vennootschap onder firma en de verdachte stond als medevennoot bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. De broer van de verdachte deed de investeringen en dergelijke en de verdachte verrichtte de daadwerkelijke werkzaamheden waarvoor hij wit werd uitbetaald. Door de verdediging is deze verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep herhaald. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk, dit op grond van de omstandigheden dat de verdachte tijdens het vooronderzoek heeft geweigerd aan de reclassering het telefoonnummer van zijn broer te geven, waardoor zijn verklaring niet geverifieerd kon worden, hij geen uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de onderneming waarvoor hij zou hebben gewerkt, heeft overgelegd, hij blijkens de stukken van de Belastingdienst daar niet bekend is als vennoot in een bedrijf, en hij evenmin als werknemer bekend is bij de betreffende instanties. Het hof constateert dat de door de verdachte gegeven verklaringen omtrent de herkomst van het geld, niet voldoen aan de eerdergenoemde vereisten. Daarbij overweegt het hof nog dat een deel van het geldbedrag bestond uit coupures van € 500,00, welke coupures speciaal bij de bank besteld dienen te worden, waarna de bank daarvan een aantekening maakt. Dat de verdachte deze coupures bij de bank heeft besteld en derhalve op die wijze de beschikking over die coupures heeft gekregen, is gesteld noch aannemelijk geworden, nog los van het feit dat deze biljetten nagenoeg uitsluitend in het criminele circuit worden gebruikt.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat - gelet op het voorgaande - het niet anders kan zijn dan dat de goederen - middellijk of onmiddellijk - afkomstig zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Ad b) De stelling van de raadsvrouw dat het aangetroffen geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig was, is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden, temeer nu de verdachte daar zelf niets over heeft verklaard."