Voetnoten
1.Voor zover thans van belang, zie de beschikking van de rechtbank Amsterdam, sector kanton, van 16 februari 2012, zoals aangevuld op 16 augustus 2012, rov. 1.a-e.
2.Zie voor de procedure in eerste aanleg de in noot 1 genoemde beschikking onder het kopje “Verloop van de procedure”, alsmede onder 2-5. Zie voor de appelprocedure de thans bestreden beschikking van het hof Amsterdam van 4 december 2012, rov. 3.1.
3.Anders dan het hof worden [verzoekster 1] en [verzoekster 2] hierna aangeduid als [verzoeksters] Het hof spreekt over [verzoekster 1] (ev) en appellanten.
4.Zie “Repliek inzake deelgeschil / tevens wijziging formulering verzoek ex art. 283 Rv. (1019w lid 1 Rv.)”.
5.Uit rov. 8 van de beschikking van de kantonrechter blijkt dat de kantonrechter de inhoud van het nader verweerschrift – in aanvulling op het primaire en subsidiaire verweer – heeft aangemerkt als een subsidiair verweer met de strekking dat [verzoekster 1] niet in strijd met de op haar rustende zorgplicht heeft gehandeld.
6.Zie hiervoor onder 1.3.
7.Zie rov. 10 van de beschikking van de kantonrechter.
8.Zie rov. 11-13 van de beschikking van de kantonrechter.
9.Genummerd I A, I B, II en IV.
10.In het beroepschrift wordt op p. 19 gesproken over beschikking
11.Uit de zich in het griffiedossier bevindende ontvangstbevestiging, die aan de advocaat van [verzoeksters] is verzonden, blijkt dat het cassatierekest op 1 maart 2013 ter griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
12.Volledigheidshalve merk ik op dat in het A-dossier de nota van dupliek ontbreekt.
13.Zie het beroepschrift, p. 2-3, nr. 1-3.
14.Zie o.m. HR 18 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7247 (NJ 2002, 566), rov. 3.4, waarover W.D.H. Asser, Civiele cassatie, 2011, p. 70 (nr. 5.3.7) en HR 20 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0912 (NJ 1990, 160, m.nt. PAS), rov. 3; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, 2012/26. 15.Wet van 17 december 2009, Stb. 2010, 221.
16.Zie de inleiding van de memorie van toelichting, Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 1-2. De memorie van toelichting verwijst daarbij naar het voorstel van G. de Groot, Naar een buitengerechtelijk beroep op de rechter in deelgeschillen? Een potentieel middel tot verbetering van de afdoening van letselschadezaken, Tijdschrift voor personenschade 2005, nr. 4.
17.Daarnaast dient de nieuwe vorm als experiment voor andere terreinen en tot stimulans van de rechtsontwikkeling, zie Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 2-3.
18.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 2-4, en p. 6. In de schriftelijke toelichting van [verzoeksters] wordt onder 24 melding gemaakt van een onderzoek van A.J. Van & A.J. Akkermans, ‘Effect deelgeschilprocedure veel groter dan zichtbaar aan alleen het aantal uitspraken’, in: TvVP 2011-3, p. 85-86, die daarin tot de conclusie komen dat de deelgeschilprocedure vaak als drukmiddel wordt gebruikt.
19.Dit geldt, aldus C.J.M. Klaassen, De Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade: een nieuwe loot aan de processuele stam, TCR 2010, nr. 2, p. 37-46, zowel wat betreft de beslissing van de rechter om een verzoek niet in behandeling te nemen (art. 1019z) als wat betreft de door de rechter genomen beslissing na een inhoudelijke behandeling van het verzoek.
20.D.w.z. tegelijk met het hoger beroep van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter tussentijds hoger beroep heeft opengesteld. Zie daarover ook Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 8, p. 12.
21.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 13. Zie ook Kamerstukken II, 2008/2009, 31 158, nr. 8, p. 13.
22.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 19. Zie ook p. 21, alwaar wordt opgemerkt dat het de voorkeur verdient dat in de deelgeschilprocedure zelf geen hoger beroep openstaat en ook in de bodemprocedure als uitgangspunt pas hoger beroep kan worden ingesteld gelijk met dat tegen het eindvonnis, en dat voor gevallen dat het wenselijk is dat wel hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen, toepassing kan worden gegeven aan art. 1019cc lid 3, onder a., Rv. Zie over de voorgeschiedenis van art. 1019bb Rv. F.R. Salomons, ‘Hoger beroep en gebondenheid aan deelgeschiluitspraak’, VR 2010-6, p. 173.
23.Zie o.m. HR 24 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0585 (NJ 1992, 672, m.nt. PAS), rov. 3.2; HR 4 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:AB8701 (NJ 1989, 4, m.nt. WHH) rov. 3.3; HR 4 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AB8721 (NJ 1986, 549), rov. 3.2; en HR 29 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AG4989 (NJ 1986, 242, m.nt. WHH). 24.Zie daarover Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/24 en 25. Zie voorts hierna onder 3.11-3.14.
25.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 19.
26.Kamerstukken I 2009/2010, 31 518, nr. C, p. 5.
27.Zie A.J. Akkermans & G. de Groot, ‘De deelgeschillenprocedure voor letsel- en overlijdensschade: nieuwe verantwoordelijkheden voor de rechter en partijen’, in: TVP 2010-2, p. 35.
28.Zie ook Salomons, t.a.p., p. 173, die opmerkt dat door art. 1019cc lid 3 Rv. geen sprake meer is van een ‘uitsluiting’ van rechtsmiddelen, maar slechts van een ‘uitstel’ van rechtsmiddelen; en Akkermans/De Groot, t.a.p. p. 36, die opmerken dat via art. 1019cc lid 3 Rv. in een latere fase is voorzien in een rechtsmiddel tegen de deelgeschilbeslissing.
30.HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4896 (RvdW 2012, 1130), rov. 4.2.1. Op deze uitspraak wordt gedoeld in Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2012/ 25. 34.Zie het cassatierekest onder 9.
35.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 11. Zie voor andere procedurele aspecten Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 20, derde alinea: de vraag of een benadeelde een patiëntenkaart van zijn huisarts moet overleggen, de vraag of de aangesproken partij een vergoeding voor bepaalde kosten al dan niet mag uitstellen, beslissingen ter verdere instructie van de onderhandelingen in verband met het deelgeschil.
36.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 20. Zie ook Akkermans & De Groot, t.a.p., p. 30.
37.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 20.
38.Zie daarover ook Klaassen, t.a.p., p. 42.
39.G. de Groot, De deelgeschilprocedure in de rechtspraktijk: goede start, spannende vlucht, behouden landing, TCR 2011, nr. 2, p. 41-49, spreekt op p. 47 over de procedurele aspecten van de buitengerechtelijke afwikkeling van gevallen van letsel- en overlijdensschade alsmede over procesrechtelijke instructie. Salomons, t.a.p., p. 172, onderscheidt vragen over het geschil zelf en vragen over de wijze van behandeling daarvan. Een beslissing over de tweede categorie is dan een beslissing over een procedureel geschil, zoals de beslissing over de vraag of het verlenen van een voorschot afhankelijk mag worden gemaakt van medewerking aan een arbeidskundig onderzoek.
40.Kamerstukken II 2007/2008, 31 518, nr. 3, p. 20.
41.Zie o.m. HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521 (NJ 2010, 634), rov. 3.5; HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800 (NJ 2008, 553, m.nt. H.J. Snijders), rov. 3.3.3, tweede alinea; HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3733 (NJ 2008, 552, m.nt. H.J. Snijders onder NJ 2008, 553), m.n. rov. 4.4.3-4.4.4; HR 15 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW9375 (NJ 2007, 538, m.nt. H.J. Snijders), m.n. rov. 3.3-3.4; HR 7 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4013 (NJ 2004, 657), m.n. rov. 3.4.2; HR 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2358 (NJ 2004, 318), rov. 3.4.1-3.4.3; HR 1 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2640 (NJ 1999, 563, m.nt. HJS), rov. 3.2; en HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:ZC1946 (NJ 1996, 597, m.nt. HER), rov. 3.2. Zie omtrent het terugkomen op bindende eindbeslissingen ook Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4, 2012/156-158. 42.Zie verder daarover Klaassen, t.a.p., p. 42-43. Volgens P.J. klein Gunnewiek & M.S.E. van Beurden, ‘Niet eens met de beschikking in een deelgeschilprocedure: wat te doen?’, in: PIV-Bulletin 2012-2, kunnen partijen die zich niet kunnen verenigen met een veroordeling in de deelgeschilprocedure, de executie daarvan eventueel ook in een afzonderlijk kort geding aanvechten. Zij merken daarbij wel op dat aan deze mogelijkheid in een deelgeschilprocedure slechts beperkte betekenis toekomt, omdat via deze weg immers alleen de executie van een in de deelgeschilprocedure gegeven veroordeling kan worden voorkomen, en het bovendien alleen mogelijk is een executieverbod door de voorzieningenrechter opgelegd te krijgen, indien deze van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen van de geëxecuteerde, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om tot ten uitvoerlegging over te gaan, waarvan alleen sprake zal zijn indien de te executeren veroordeling in een beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Zie omtrent dat laatste HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 (NJ 1984, 145, m.nt. WHH), rov. 3.2. 43.Zie het cassatierekest onder 9.
44.Zie P. Smits, Artikel 6 EVRM en de civiele procedure, par. 2.5.2.