ECLI:NL:HR:2002:AE7247

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R01/131HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • A.G. Pos
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding agentuurovereenkomst en cassatieprocedure

In deze zaak heeft verweerster in cassatie, aangeduid als [verweerster], op 11 oktober 2000 een verzoekschrift ingediend bij het Kantongerecht te Hilversum. Zij verzocht om ontbinding van de agentuurovereenkomst met verzoekster tot cassatie, Cartiera, en om schadevergoeding van ten minste ƒ 1.248.570,--. Cartiera verscheen niet ter zitting, waarna de Kantonrechter op 31 januari 2001 de overeenkomst ontbond wegens dringende redenen en het verzoek tot schadevergoeding toewijsde. Cartiera ging in hoger beroep bij de Rechtbank te Amsterdam, die op 26 september 2001 oordeelde dat Cartiera niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat zij niet binnen de gestelde termijn had gereageerd. Cartiera stelde hiertegen cassatie in, waarbij zij betoogde dat de termijnoverschrijding niet aan haar kon worden toegerekend, omdat zij pas op 13 maart 2001 van de beschikking op de hoogte was geraakt. Verweerster betwistte dit en voerde aan dat de termijn wel degelijk was overschreden.

De Hoge Raad oordeelde dat Cartiera ontvankelijk was in haar cassatieberoep, omdat de klachten die zij had aangevoerd, betrekking hadden op fundamentele rechtsbeginselen en de vraag of de Kantonrechter buiten het toepassingsgebied van de relevante wetgeving was getreden. De Hoge Raad verwierp echter het cassatieberoep, omdat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden. Cartiera werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerster waren begroot op € 253,21 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris. Deze beschikking werd gegeven door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 18 oktober 2002.

Uitspraak

18 oktober 2002
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/131HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
de vennootschap naar Italiaans recht CARTIERA DI CADIDAVID S.R.L., gevestigd te Verona, Italië,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[Verweerster], gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K.W.G. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 oktober 2000 ter griffie van het Kantongerecht te Hilversum ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - zich gewend tot de Kantonrechter aldaar en verzocht de tussen haar en verzoekster tot cassatie - verder te noemen: Cartiera - gesloten agentuurovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, onder toekenning van een vergoeding aan [verweerster] van tenminste ƒ 1.248.570,--.
Nadat Cartiera hoewel behoorlijk opgeroepen niet ter terechtzitting was verschenen, heeft de Kantonrechter bij beschikking van 31 januari 2001 de tussen partijen bestaande agentuurovereenkomst wegens dringende redenen met ingang van 1 februari 2001 ontbonden en het verzoek tot schadevergoeding toegewezen.
Tegen deze beschikking heeft Cartiera hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Amsterdam.
Bij beschikking van 26 september 2001 heeft de Rechtbank artiera niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen voormelde beschikking van de Kantonrechter te Hilversum.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft Cartiera beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft verzocht Cartiera niet te ontvangen in het door haar ingestelde cassatieberoep, althans dat beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Bij dit geding inleidend verzoekschrift heeft [verweerster] ontbinding verzocht van de tussen haar en Cartiera gesloten agentuurovereenkomst alsmede schadevergoeding wegens een dringende reden als bedoeld in art. 7:440 lid 1, onder a, BW.
De Kantonrechter heeft geoordeeld dat Cartiera, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting is verschenen, noch zich ter terechtzitting heeft doen vertegenwoordigen, en ook niet anderszins op het verzoek heeft gereageerd. Hij heeft bij beschikking van 31 januari 2001 het verzoek van [verweerster] toegewezen en de overeenkomst ontbonden wegens een dringende reden met toekenning aan [verweerster] van een schadevergoeding van ƒ 1.248.570,--.
Cartiera heeft tegen deze beschikking op 10 mei 2001 hoger beroep ingesteld. Zij heeft betoogd dat haar beroep tijdig is ingesteld. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij pas op 13 maart 2001 van de beschikking heeft kennis genomen. [Verweerster] heeft gemotiveerd bestreden dat de beroepstermijn pas op 13 maart 2001 is gaan lopen.
Voorts heeft Cartiera aangevoerd dat in dit geval zodanig fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat geen sprake is geweest van een onpartijdige en eerlijke behandeling alsmede dat de Kantonrechter buiten het toepassingsgebied van art. 7:440 is getreden en deze bepaling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat Cartiera niet binnen de voor haar geldende termijn van twee maanden na 26 februari 2001 hoger beroep heeft ingesteld, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep.
3.2 Ingevolge art. 7:440 lid 4 in verbinding met art. 7:685 lid 11 BW staat van een beslissing van de kantonrechter krachtens art. 7:440 geen hoger beroep of cassatie open. Dit verbod sluit hoger beroep of cassatie niet uit voor zover wordt geklaagd dat artikel 7:440 ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
3.3 Het middel bestrijdt de in 3.1 vermelde beslissing van de Rechtbank uitsluitend met het betoog dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet binnen de appeltermijn is ingesteld.
3.4 Het hiervoor in 3.2 vermelde rechtsmiddelenverbod strekt slechts ertoe iedere discussie uit te sluiten over de wijze waarop de rechter van zijn aan art. 7:440 ontleende bevoegdheid tot ontbinding van de agentuurovereenkomst gebruik heeft gemaakt. Het onderhavige cassatieberoep heeft daarop geen betrekking, maar is slechts gericht tegen de beslissing dat Cartiera niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep wegens termijnoverschrijding. Die beslissing is niet te beschouwen als een beslissing krachtens art. 7:440, waarvoor het rechtsmiddelenverbod geldt. Cartiera zou evenwel geen belang hebben bij haar cassatieberoep, indien na gegrondbevinding daarvan de rechter na verwijzing tot de slotsom zou moeten komen dat Cartiera in haar hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn vanwege het rechtsmiddelenverbod. Daarvan is hier evenwel geen sprake nu Cartiera in hoger beroep klachten heeft aangevoerd die op zichzelf tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod zouden kunnen leiden. Zij heeft bij de Rechtbank immers aangevoerd dat in dit geval zodanige fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat geen sprake is geweest van een onpartijdige en eerlijke behandeling alsmede dat de Kantonrechter buiten het toepassingsgebied van art. 7:440 is getreden en deze bepaling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten. Cartiera is derhalve ontvankelijk in haar cassatieberoep.
4. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Cartiera in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 253,21 aan verschotten en € 1.135,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, A.G. Pos, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 oktober 2002.