In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Van 6 februari 2014 tot en met 31 augustus 2014 is in het Allard Pierson Museum (hierna: APM) de tentoonstelling gehouden ‘De Krim – Goud en Geheimen van de Zwarte Zee’ (‘Crimea – the Golden Island in the Black Sea’) (hierna: de tentoonstelling). Daarvóór was de tentoonstelling van 3 juli 2013 tot en met 19 januari 2014 gehouden in het LVR-Landesmuseum te Bonn, Duitsland (hierna: het Landesmuseum). Tijdens de tentoonstelling zijn objecten afkomstig uit de Krimmusea (hierna: de Krimschatten; ook wel aangeduid als de museumstukken) tentoongesteld, evenals objecten afkomstig uit het National Museum of History of Ukraine te Kiev, Oekraïne (hierna: de objecten uit Kiev).
(ii) Bij overeenkomsten van 19 maart 2013, 20 maart 2013 en 19 april 2013 tussen aan de ene kant het APM en het Landesmuseum, als bruikleennemers, en aan de andere kant de Krimmusea en het National Museum of History of Ukraine, als bruikleengevers, zijn afspraken gemaakt over de bruikleen van de Krimschatten en de objecten uit Kiev ten behoeve van de tentoonstelling. In de overeenkomsten is een verplichting van het APM opgenomen om de Krimschatten na afloop van de tentoonstelling op 28 mei 2014 uiterlijk op 12 juni 2014 aan de Krimmusea te retourneren.
(iii) Bij besluiten van 8 juni 2013 heeft het Ministerie van Cultuur van Oekraïne de Krimmusea schriftelijk toestemming gegeven (door partijen geduid als exportvergunningen) voor het tijdelijk, tot 12 juni 2014, aan het Landesmuseum en vervolgens aan het APM in bewaring geven van de Krimschatten ten behoeve van de tentoonstelling.
(iv) Een verlenging van de inbewaringgeving, tot 20 september 2014, is opgenomen in nadere overeenkomsten van 6 februari 2014 tussen de Krimmusea aan de ene kant en het Landesmuseum en het APM aan de andere kant. In deze procedure staat vast dat het Ministerie van Cultuur van Oekraïne bij (niet in het geding gebrachte) brief van 14 januari 2014 met een verlenging akkoord is gegaan. De Krimmusea zijn er ook in hoger beroep van uitgegaan dat een verlenging tot 20 september 2014 door het Ministerie van Cultuur was geaccordeerd, maar de Staat Oekraïne heeft in hoger beroep betoogd dat het Ministerie van Cultuur (uiteindelijk) niet akkoord is gegaan met een verlenging en dat de inbewaringgeving derhalve zou gelden tot uiterlijk 12 juni 2014. Het hof heeft de juiste einddatum in het midden gelaten, op de grond dat deze voor de beoordeling van het geschil niet beslissend is.
(v) Op de hiervoor onder (ii) genoemde overeenkomsten en de hiervoor onder (iv) genoemde nadere overeenkomsten tussen de Krimmusea aan de ene kant en het Landesmuseum en het APM aan de andere kant (hierna gezamenlijk: de bruikleenovereenkomsten) is het recht van Oekraïne van toepassing verklaard.
(vi) Het parlement van de Autonome Republiek van de Krim (hierna: de ARK) heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de afscheiding van de Staat Oekraïne en aansluiting bij de Russische Federatie. Op 16 maart 2014 heeft de ARK vervolgens een referendum gehouden, waarbij is gestemd voor aansluiting bij de Russische Federatie. Op 18 maart 2014 is volgens een aansluitingsverdrag de ARK onderdeel geworden van de Russische Federatie. De afscheiding van de Staat Oekraïne en de aansluiting bij de Russische Federatie zijn niet erkend door de Verenigde Naties, de Europese Unie en Nederland.
(vii) Bij brief van 31 maart 2014 aan het APM heeft het Ministerie van Cultuur van Oekraïne vervroegde terugzending verzocht van de Krimschatten naar Kiev. De Staat Oekraïne heeft daarbij onder meer gesteld dat hij toewerkt naar een terugkeer van museale objecten die onderdeel uitmaken van het State Museum Fund of Ukraine (hierna: het Museumfonds) en dat het Museumfonds ingevolge de wetgeving van Oekraïne is aan te merken als “a national treasure and integral part of the cultural heritage of Ukraine protected by law”.
(viii) Bij brief van 22 mei 2014 heeft de Staat Oekraïne aanspraak gemaakt op de Krimschatten en aan het APM een afschrift verstrekt van een besluit van de Minister van Cultuur van Oekraïne van 13 mei 2014 (‘Order No. 292 On Transfer of Museum Objects to The National Historical Museum of Ukraine’; hierna: Order No. 292). Volgens dit besluit is het beheer van de Krimschatten aan de Krimmusea onttrokken en is het National Museum of History of Ukraine aangewezen als beheerder van de Krimschatten. In een reeks brieven uit 2014 aan het APM heeft de Staat Oekraïne zijn aanspraken op de Krimschatten herhaald.
(ix) In een reeks aan het APM gerichte brieven uit 2014 hebben de Krimmusea aanspraak gemaakt op de Krimschatten die door hen aan het APM in bruikleen waren gegeven, en erop aangedrongen dat de Krimschatten weer naar de Krimmusea worden teruggestuurd.
(x) Bij brieven van 14 juli 2014 aan de Krimmusea en de Staat Oekraïne heeft het APM zijn verplichting tot teruggave van de objecten opgeschort wegens conflicterende aanspraken. Het APM heeft aan beide partijen bericht dat het de Krimschatten als zaakwaarnemer (op de voet van art. 6:198 e.v. BW) verzekerd en beveiligd onder zich zal houden.
(xi) Na 31 augustus 2014 heeft het APM de objecten uit Kiev aan het National Museum of History of Ukraine geretourneerd.
(xii) Op 3 september 2014 heeft in Amsterdam een bespreking plaatsgevonden tussen het APM en de Krimmusea, en op 12 november 2014 tussen het APM, de Krimmusea en de Staat Oekraïne. De besprekingen hebben niet ertoe geleid dat tussen de Krimmusea en de Staat Oekraïne overeenstemming is bereikt of dat het APM alsnog bereid was de Krimschatten aan de Krimmusea, dan wel de Staat Oekraïne, af te geven. De Krimschatten bevinden zich nog steeds in, althans onder de hoede van, het APM.
2.3.1In deze procedure vorderen de Krimmusea, samengevat weergegeven:
(i) een verklaring voor recht dat het APM nooit gerechtigd is geweest om enige verplichting onder de bruikleenovereenkomsten op te schorten, en in gebreke is met de nakoming van die verplichtingen sinds 20 september 2014;
(ii) veroordeling van het APM om de Krimschatten aan de respectieve Krimmusea te retourneren, althans de Krimschatten ter vrije, onvoorwaardelijke en onbelemmerde beschikking te stellen van de Krimmusea, op straffe van een dwangsom;
(iii) veroordeling van het APM om aan de Krimmusea de schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van de tekortkomingen van het APM in de nakoming van de bruikleenovereenkomsten, nader op te maken bij staat;
(iv) althans een zodanige beslissing als de rechtbank, gehoord partijen, juist zal voorkomen.